Niet zonder verbazing heb ik het artikel van Martijn Rus in uw rubriek die vertalingen ‘diepgaand en uitvoerig’ bespreekt gelezen.
Rus zegt heel wat vleiends over twee door mijn vertaalde boeken, Rabelais en Boggio:
Hij beschrijft inderdaad de lotgevallen van Gargantua en Pantagruel in eigentijds, prettig leesbaar Nederlands. (...) Hapklaar gepresenteerd, maar niettemin punctueel, tot op het bot. Buckinx is inderdaad zeer consciëntieus te werk gegaan (...).
Wat zijn deze woorden waard als ze vloeien uit de pen van iemand die óók zegt dat mijn vertaling ‘schraal’ is? Iemand die een schraalhans als prettig ervaart, moet volgens mij van fundamentalistisch calvinistischen huize komen. Mij lijkt het althans een contradictio in terminis. Bedankt voor de vleierij, maar die heb ik liever niet als ze gepaard gaat met gebazel. En wat Sandfort betreft: zijn artificiële taaltje heb ik nooit kunnen pruimen. Als Felix Timmermans, een tijdgenoot van Sandfort, Rabelais had vertaald, zou ik er nooit aan zijn begonnen: een authentieke taal raakt niet zo snel gedateerd. Volgens Rus sla ik niet echt vaak de plank mis (hij moet weten dat ik voor deze vertaling twee maanden had). Maar Sandfort wemelt van de fouten en omissies.
Over Boggio zegt Rus dat hij een ‘vlotte journalistieke schrijfstijl’ heeft. Toch noemt hij het boek fraai (iterum dico: contradictio in terminis). Hij verwijt mij dat ik Boggio trouw ben gebleven en vindt dat ik hele stukken tekst naar een notenapparaat had moeten afvoeren. Ik moet eerlijk bekennen dat ik vertalenderwijs hier en daar aan inkorting heb gedacht, maar dan zou het natuurlijk ook niet goed zijn geweest. Ik heb de Sade-biografie van Pauvert met bijna één derde ingekort: gezeur van Jacqueline Wesselius in Het Parool. Ik heb de Simenon-biografie van Assouline met ferme hand ingekort (in beide gevallen met instemming van de auteur). In het laatste geval werd ik opgebeld door de toen nog net als ik in Frankrijk woonachtige Philip Freriks, de man die nu het NOS-journaal leest met een gezicht alsof hij een te krap kruis in de broek heeft. Een prettig gesprek: hij was het met mijn bewerking eens. Maar in een vraaggesprek met Assouline trachtte hij hem tegen mij op te zetten. Ik heb er nog met Assouline over gesproken, maar die moest erom lachen.
‘Diepgaand en uitvoerig’: daar moet ik nu om lachen. Maar ik blijf uw blad lezen.
Hoorn, 19 april 1997
Théo Buckinx