Henry James, Portret van een dame, vertaald door Inge de Heer en Johannes Jonkers. Amsterdam: Bert Bakker, 1996, 502 p. ISBN 9035117735.
Henry James, Portret van een dame, vertaald door Manon Smits. Breda: De Geus, 1996, 591 p. ISBN 9052263906.
Jane Campions verfilming van een van de mooiste romans van Henry James, The Portrait of a Lady, heeft een onverwacht gevolg: de gelijktijdige verschijning van liefst twee vertalingen ‒ een vreemde overdaad, gezien de schaarste aan goede James-vertalingen in ons land.
Henry James vertalen is verschrikkelijk moeilijk. Hij hanteert de Engelse taal met een rijkgeschakeerde precisie en ongemeen subtiele nuancering die het uiterste vergt van de vertaler. In Jamesiaans Engels geschreven zinnen bevatten voetangels en klemmen die vaak zo kunstig verstopt zijn dat eigenlijk alleen een geoefend schrijver die ook nog eens volleerd anglist is aan een vertaling van werk van Henry James zou mogen beginnen. Het is misschien daarom dat de enige mij bekende goede Nederlandse vertaling van een tekst van James indertijd is gemaakt door Frans Kellendonk.
De twee vertalingen die nu tegelijkertijd op de markt zijn gebracht, worden beide nadrukkelijk gepresenteerd als ‘de filmuitgave’ en hebben zelfs in hun omslag iets van elkaar weg (een close-up van Nicole Kidman als Isabel Archer in een wat rafelig kader dat een portretlijstje suggereert). Je begint je af te vragen of die paar nog niet gefuseerde Nederlandse uitgevers echt geen contact meer met elkaar hebben.
Een eenvoudige eerste vergelijking van beide uitgaven valt zonder meer gunstig uit voor De Geus. Bert Bakker klopt zijn 502 bladzijden met marge en papiersoort lekker op, zodat zijn boek heel wat dikker en groter is dan de 591 bladzijden van De Geus. Bert Bakkers uitgave gaat zo wel erg veel lijken op een luchthaven-bestseller. Tot overmaat van ramp hebben de vertalers ervoor gekozen de personages elkaar te laten tutoyeren en schiet op ongewenste momenten het register ook anderszins uit de bocht:
Henry James zou bijvoorbeeld nooit van zijn leven ‘verpesten’ gebruiken. De uitgave van De Geus oogt gewoon beschaafder, en past daarmee veel beter bij James. Het is kenmerkend dat de personages elkaar in de u-vorm aanspreken en dat het te grove ‘verpesten’ in deze vertaling een subtieler ‘laten verdorren’ is. Daar komt bij dat de flaptekst van De Geus beter is en dat die van Bert Bakker niet alleen een portret van James zo slecht afdrukt dat hij merkwaardig genoeg lijkt op Marlon Brando in Apocalypse Now, maar ook nog eens een hoogst on-Jamesiaanse interpretatie van zijn roman verkondigt, en erin slaagt om daar dan zelfs nog een fout jaartal aan te koppelen. De vertalers van Bert Bakker leveren een tamelijk oppervlakkig nawoord, waarin zij de toch echt wel Amerikaanse vader van James in de adelstand verheffen door hem Sir Henry James te noemen en waarin met geen woord wordt gerept van de ontstaansgeschiedenis van de tekst; de uitgave van De Geus heeft geen nawoord, maar begint met een vertaling van James’ voorwoord, dat in veertien bladzijden meer dan voldoende zegt. Daar komt nog bij dat De Geus aanzienlijk goedkoper is (f 25, tegenover Bakkers f 40). Een eenvoudige materiële vergelijking slaat dus ook uit in het voordeel van De Geus, die per tekstbladzijde voor bijna de halve prijs van Bert Bakker een mooier boek levert.
Een korte bespreking van deze vertalingen zou kunnen volstaan met de constatering dat beide tekortschieten, ieder op geheel eigen wijze, en dat beide dat al meteen op de titelpagina duidelijk maken. De roman van James heet The Portrait of a Lady, en dat bepalende lidwoord staat er niet voor niets. James’ ‘the’ verkondigt duidelijk dat dit ‘het’ definitieve portret is en niet ‘een’ uit vele mogelijke portretten.
Een langere bespreking zou moeten beginnen met het ‘plaatsen’ van The Portrait of a Lady. In de James-kritiek is het gebruikelijk drie periodes te onderscheiden (onder de oneerbiedigen bekend als James I, James II, en James the Old Pretender). The Portrait of a Lady wordt algemeen beschouwd als de grootste roman uit de eerste periode. De roman kwam in 1880 voor het eerst uit in serievorm, in Engeland in Macmillan’s Magazine en in Amerika in The Atlantic Monthly; een jaar later verscheen het boek en uiteindelijk reviseerde James het nog vrij ingrijpend voor de zogenaamde New York Editie van zijn werk die in 1908 werd uitgegeven. Beide vertalingen gaan terecht van die laatste versie uit.
Nog steeds is de beste inleiding op The Portrait of a Lady die van James zelf (hij schreef haar voor de New York Editie). In een zeer uitvoerig en verhelderend essay gaat hij in op de voorgeschiedenis van zijn tekst, wat hij ermee beoogde en welke stijlmiddelen hij daartoe gebruikte. Ook noemt hij zijn bewondering voor Toergenjev en George Eliot nadrukkelijk, en maakt hij duidelijk hoezeer zij zijn werk hebben beïnvloed. James’ ‘methode’ komt er in het kort op neer, dat de handeling beperkt wordt tot het minimaal noodzakelijke. T.S. Eliot heeft eens gezegd dat een roman van James niets anders bevat dan ‘a situation, a relation, and an atmosphere’. In het geval van The Portrait of a Lady is de situatie die van de mooie en intelligente Amerikaanse Isabel Archer, die naar Europa gaat en ineens de beschikking krijgt over een aanzienlijk kapitaal; de relatie is die welke ontstaat als zij na afwijzing van de Britse edelman Warburton trouwt met de sinistere Amerikaanse, in Italië wonende quasi-kunstkenner Gilbert Osmond; en de atmosfeer is er een van lichtironische nostalgie. De handeling van The Portrait of a Lady bestrijkt zes jaar en vindt voornamelijk plaats in een Engels landhuis, in Florence en in Rome. Er ‘gebeurt’ weinig, maar er wordt des te meer gezegd en, vooral, gedacht. Het is, zoals James opmerkt, ‘een verhaal vol betekenisvolle handeling die zich vooral afspeelt in de gedachtewereld van de hoofdpersonen.’
Voor een vergelijkende bespreking van beide vertalingen zal ik mij beperken tot twee korte passages. De eerste beschrijft een pregnant moment in het verhaal (in hoofdstuk 40), wanneer voor de geoefende lezer duidelijk wordt hoe de vork in de steel zit. Dit wordt door James als volgt gedaan:
Madame Merle was standing on the rug, a little away trom the fire; Osmond was in a deep cheir, leaning back and looking at her. Her head was erect, as usuel, but her eyes were bent on his. What struck Isabel first was that he was sitting white Madame Merle stood; there was an anoma/y in this that arrested her.
Hij zit, zij staat, en zij zijn niet getrouwd met elkaar. In de Victoriaanse omgangsvormen is dit inderdaad een ‘anomalie’ (dat wil zeggen: iets dat tegen de natuur indruist) en het kan alleen maar betekenen dat zij op zeer intieme voet met elkaar staan. Manon Smits vertaalt het zo voor De Geus:
Madame Merle stond op het tapijt, een eindje van het vuur af; Osmond zat in een diepe stoel, hij leunde achterover en keek naar haar. Ze hield haar hoofd rechtop, zoals gewoonlijk, maar haar ogen waren op de zijne gericht. Wat Isabel als eerste opviel was dat hij zat terwijl Madame Merle stond; het abnormale van die situatie trof haar.
De volgorde van zinsdelen van James, die bijdraagt aan de spanningsopbouw, is goed gehandhaafd, en ‘abnormaal’ is inderdaad een equivalent voor het ook voor James ongewoon hevige woord “anomaly’. Het is wel jammer dat dat haardkleedje waar madame Merle op staat een heel tapijt is geworden.
Inge de Heer en Johannes Jonkers maken er voor Bert Bakker dit van:
Madame Merle stond op het haardkleed, iets van het vuur af; Osmond zat achterovergeleund in een diepe stoel, en keek naar haar. Ze hield haar hoofd rechtop, zoals gewoonlijk, maar haar ogen waren op de zijne gericht. Het eerste wat Isabel opviel was dat hij zat terwijl Madame Merle stond; het had iets afwijkends dat haar frappeerde.
Hier is het haardkleed van de juiste omvang (zo’n detail is bij James belangrijk:
Madame Merle bevindt zich niet alleen in de houding, maar ook op de plek die een Victoriaanse heer zou innemen), maar het detail dat Osmond achteroverleunt wordt te snel meegedeeld, en ‘iets afwijkends’ is veel te zwak terwijl ‘frappeerde’ mij net iets te koket-Couperiaans is.
De tweede passage komt uit de laatste bladzijden van de roman, wanneer James de moeilijke (en voor veel moderne lezers onbegrijpelijke en zelfs onjuiste) keuze die Isabel Archer heeft gemaakt uitwerkt in haar laatste ontmoeting met de hardnekkige bewonderaar Caspar Goodwood. Deze is het ook volstrekt oneens met Isabels besluit om terug te gaan naar Rome en naar haar ongelukkige huwelijk. Maar het besluit om met de akelige Osmond te trouwen was haar eigen bewuste keuze geweest en zij voelt zich nu moreel verplicht de consequentie van die keuze te volgen. Goodwood probeert haar te overreden terug te komen op dat besluit en met hem verder te gaan. Hij zegt:
If you’ll only trust me, how little you will be disappointed! The world’s all before us ‒ and the world’s very big.
Uit de passage kan men leren, hoe zorgvuldig James zijn tekst heeft opgebouwd. Een der leitmotiven van de roman is de metafoor van de Zondeval. Niet voor niets heeft Henry James van meet af aan Isabel Archer in paradijselijke tuinen neergezet, en haar van tijd tot tijd trekjes van Eva gegeven, zoals hij Osmond satanische trekjes geeft (en één keer expliciet vergelijkt met de slang). Wie zich dat realiseert, herkent ook de expliciete en ironische verwijzing naar het einde van Miltons Paradise Lost:
The world was all before them, where to choose
Their place of rest, and Providence their guide.
They, hand in hand, with wand’ring steps and slow,
Through Eden taak their solitary way.
Manon Smits houdt de betekenis goed aan, inclusief (misschien bij toeval, maar ik hoop omdat ze de intertekst herkende) de Miltoonse: ‘Als u me maar zou willen vertrouwen, u zult zo weinig teleurgesteld worden! De wereld ligt helemaal voor ons ‒ en de wereld is heel groot.’ De vertalers van Bert Bakker zitten er naast: ‘Als je me alleen maar wilt vertrouwen, zul je niet bedrogen uitkomen! De wereld ligt aan onze voeten... en de wereld is heel groot.’ De achterkaft bevestigt de vertaalfout, wanneer Isabel wordt beschreven: ‘De wereld ligt aan haar voeten, en dat weet ze zelf maar al te goed.’ Als dat zo was geweest, had Henry James zijn roman niet geschreven.