Abstract: Bespreking van de vertaling van Trainspotting van Irvine Welsh door Ton Heuvelmans. Bij deze roman wordt de vertaler voor verschillende, deels onoplosbare, vertaalproblemen gesteld: wat te doen met dialect, jongeren- of groepstaal en schuttingtaal waarbij de vertaler zich moet afvragen of het Engels gehandhaafd moet blijven en zo ja in welke mate. De heersende norm is dat dialect niet vertaald kan worden. Dan zou deze door en door Schotse roman onvertaalbaar zijn. Koster komt tot de conclusie dat het toch een geslaagde vertaling is geworden.
Twee paradoxale ‘feiten’: van de niet-Engelstalige landen vormt Nederland een van de grootste importmarkten voor het Engelstalige boek; van alle vertalingen die in Nederland verschijnen is verreweg het grootste deel vertaald uit enige vorm van het Engels. De hegemonie van het Engels als wereldtaal is voornamelijk gebaseerd op de hoeveelheid mensen die het als tweede taal spreekt. Ook in Nederland beheerst het grootste deel van het lezerspubliek op enig niveau het Engels als vreemde taal, wat overigens voor een deel toegeschreven kan worden aan de alomaanwezigheid van een verschijnsel dat tegelijkertijd vertaling is en niet-vertaling: ondertitelde tv-programma’s. Toch wordt er in Nederland uit het Engels meer vertaald dan uit de vreemde talen die niet of veel minder beheerst worden.
Een paradoxale vertaalnorm: dialect moet niet met dialect worden vertaald. De heersende norm dat cultuurspecifieke elementen, vooral van culturen waarmee de doelcultuur in nauw contact staat, exotiserend vertaald moeten worden (het vreemde wordt als iets vreemds in de tekst gehandhaafd) zou erdoor doorbroken worden. Een junk in een pub in Edinburgh (door ex-premier Lubbers overigens in een kamerdebat ooit consequent met de naam ‘Edenborch’ aangeduid) de taal laten spreken van Bartje of Merijntje Gijzen is misschien een aanvaardbare vorm van komedie, maar wordt zeker niet als een legitieme vertaalstrategie beschouwd. Speelt het dialect in een tekst een marginale rol, dan is het geen ramp als het door naturaliserend vertalen verdwijnt, het expressieve verlies wordt dan voor lief genomen. Een roman die drijft op dialect zou volgens deze norm echter onvertaalbaar zijn, omdat het verlies als onaanvaardbaar beschouwd wordt. Het paradoxale hieraan is dat juist datgene wat in termen van toegankelijkheid het meest vertaling behoeft, als niet vertaalbaar wordt beschouwd.
Een citaat: ‘Pusher, dealer, scoren, dope, fix, shotje, horse, cold turkey... Albert haatte al die woorden. Hij gebruikte ze alleen om er zijn afkeer van te betuigen, om ze uit te spugen. Het waren glibberige woorden, ze ontglipten iemand als een nat stuk zeep. Niet alleen bestond er geen Nederlands equivalent voor, ze behoorden tot geen enkele taal meer, ook niet tot het Engels. Sterker, ze hadden nooit van wat voor taal ook deel uitgemaakt (...)’ (A.F.Th. van der Heijden, Onder het plaveisel het moeras, De tandeloze tijd 3, tweede boek, p. 316).
Een stelling: Trainspotting van Irvine Welsh zou nooit in het Nederlands vertaald zijn, als het boek door de film niet zo’n commercieel succes was geworden. Het moment waarop de vertaling is uitgebracht (drie jaar na publicatie van het origineel, in de week dat de film in première ging en de ene na de andere Trainspotting-party werd gegeven) geeft alle aanleiding om dat te veronderstellen. In publicitair opzicht heeft de uitgeverij flink geparasiteerd op de aandacht voor de film, getuige ook de onvertaalde titel en het omslag.
De vragen: So what? Hoe is dat onvertaalbare boek vertaald? En: kan het dan wel een geslaagde vertaling zijn?
Normdoorbrekend
De streekroman Trainspotting is een geval apart, want de vertaling is normdoorbrekend: volgens bovenstaande norm is het origineel onvertaalbaar. Het boek is door en door Schots, en het Engels mag dan een wereldtaal zijn, de regionale varianten ervan zijn dat allerminst. De Nederlandse lezer die een beetje een idee heeft van de dictie en intonatie van de Schot (lang leve de ondertiteling) kan met hardop lezen nog wel een eind komen, maar voor wie het woordbeeld niet gelijk de klank en de klank niet gelijk een betekenis naar boven haalt, blijft het toch meer puzzelen dan lezen. Aangezien het boek het in stilistisch opzicht vooral van de afwisseling van langzame en snelle ritmes moet hebben (de roes tegenover de jacht naar de roes, bijvoorbeeld), is dat niet echt een voordeel. De lezer van de vertaling heeft daar geen last van, want vertaler Ton Heuvelmans heeft de onder deze omstandigheden enig juiste, en misschien zelfs wel enig mogelijke, keuze gemaakt de regionale sporen in het taalgebruik geheel weg te vertalen.
Het verlies is, zoals te verwachten viel, aanzienlijk. In het origineel is een duidelijk en betekenisvol verschil tussen passages die in dialect gesteld zijn en passages die dat niet zijn. In de dialectpassages ligt het perspectief steeds bij de personages, ziet en hoort de lezer hun wereld door hun ogen en hun taal, terwijl in bijna alle andere passages de verteller aan het woord is en de personages in hun wereld met veel meer afstand worden beschreven. Soms heeft de afwisseling een komisch effect, bijvoorbeeld wanneer Mark (Rent Boy) Renten, het meest uitgewerkte personage, tijdens een rechtszaak wegens winkeldiefstal en drugsbezit opeens een hoogdravend exposé in standaardtaal begint over de existentiefilosofie van Kierkegaard. Helemaal ongeestig is deze scène niet in de vertaling, maar het contrast is toch aanmerkelijk minder scherp.
Naarmate het einde van het boek nadert komt steeds vaker de verteller aan het woord, en ontstaat er dus steeds meer afstand tot de wereld die beschreven wordt. Met name in het laatste deel, ‘Exit’, doet het effect hiervan zich voelen. In dit deel, dat uit één hoofdstuk bestaat, ‘Station to Station’, verschaft Ren ton, door zijn vrienden (als dat het goede woord is) op een ongelooflijke manier te belazeren, zichzelf de mogelijkheid om uit hun wereld te breken door het zichzelf onmogelijk te maken er ooit nog in terug te keren; hij gaat ervandoor met zestienduizend pond, de opbrengst van een drugsdeal. Tegen het einde van dit hoofdstuk raken het perspectief van de verteller en dat van Ren ton steeds meer verweven. De afstand die zo ontstaat tussen Ren ton en zijn wereld wordt in het origineel dus mede door een literair effect tot stand gebracht, waar in de vertaling alleen het niveau van de handeling daarvoor zorg moet dragen.
De vertaling is daarmee een roman geworden die het veel meer van de plot (als daar al sprake van is) en de sfeerbeschrijving moet hebben dan van de stijl, terwijl het origineel zich juist van andere junkenromans onderscheidt door die stijl. Zo je dit iemand kwalijk moet nemen, dan is dat eerder degene die heeft besloten dat het boek vertaald moet worden, dan degene die het vertaald heeft, want die had in dit opzicht nauwelijks een keus. De keus om het boek toch te vertalen is overigens ook om andere dan commerciële redenen nog wel te billijken: het ontbreken van het verschil tussen dialect en standaardtaal doet aan de documentaire waarde van het boek weinig af. Al kun je met evenveel recht betogen dat we daar ook andere bronnen voor hebben.
De taal van de groep
Trainspotting is natuurlijk ook niet alleen maar een streekroman. Het vertellers talent van Irvine Welsh even buiten beschouwing latend, zou je kunnen zeggen dat het boek behalve op het regiolect, de taal van de streek, ook drijft op het sociolect, de taal van de ingroup. Geldt voor het sociaal gemarkeerde taalgebruik nu hetzelfde als voor het regionaal gemarkeerde taalgebruik? Is sociolect evenzeer onvertaalbaar als dialect? Dat hangt ervan af. De ingroup in Trainspotting bestaat, zoals iedereen inmiddels wel weet, uit wat je met een lelijk woord uit de jaren zeventig ‘randgroepjongeren’ noemt. Om er maar een paar te noemen: Renton, de semi-intellectuele jojojunk, die het meest aan het woord komt, en eigenlijk het enige personage dat een beetje psychologische diepgang heeft en een ontwikkeling doormaakt; Sick Boy, meer een dopehead dan een junk, volslagen onverschillig behalve als het om seks gaat, zogeheten ‘no because he’s aywis sick with junk withdrawal, but because he’s just one sick cunt’ (p. 3) (‘niet omdat hij steeds ziek is van de cold turkey, maar omdat hij gewoon een zieke lul is’ [p. 11]); Spud, de schlemiel van het stel, een ouderwetse loser van een junk; Begbie, overtuigd zuipschuit, would-be crimineel en welhaast psychotische geweldsmaniak, altijd op zoek naar ook maar de geringste aanleiding om iemand eens lekker op z’n bek te rammen. Zoals Welsh het zelf ergens samenvat, zijn zijn personages: ‘winos, junkies, vagrants, sex-fiends, psychos’ (p. 231) (‘dronkaards, junkies, zwervers, seksmaniakken, psycho’s’ [223]), en: ‘junkies, dopeheads and speedfreaks’ (‘junkies, dopeheads en speedfreaks’). De taal van de groep bestaat uit twee elementen: de taal van de drugsgebruikers, het echte junkiejargon, en de taal van de straat: de personages zetten hun walging en/ of onverschilligheid kracht bij met een overdaad aan schuttingtaal.
Vertaalbaarheid lijkt in dit opzicht geen punt, want in Nederland heb je ook zulke groepen, met hun eigen gebruiken en hun eigen subtaal. Het probleem in dit verband, het vertaalprobleem, is alleen dat die taal, het jargon van de subcultuur, vol zit met Engels. Dat geldt zeker voor de junkietaal, maar in mindere mate ook voor de schuttingtaal. De woorden die Albert Egberts ‒ anders dan Rent Boy en Spud, een esthetische junk, die meer nog dan een zware gebruiker van heroïne, een zware gebruiker van taal lijkt te zijn ‒ alleen gebruikt om aan zijn afkeer ervan uitdrukking te geven... Trainspotting staat er vol mee, vertaling zowel als origineel. Voor de filosoof in Egberts is de internationale Taal der Junkies een soort reine Sprache geworden. Een tegengestelde opvatting over dit soort taal werd door Sjoerd de Jong in NRC Handelsblad (6-9- 1996) naar voren gebracht, toen hij in zijn bespreking van de vertaling van Trainspotting schreef dat deze in ‘Algemeen Verslaafd Nederlands’ gesteld is. Hoe dat ook zij, Ton Heuvelmans zag aanleiding om het jargon goeddeels onvertaald te laten. Soms vertaalt hij wel, wanneer zich aanvaardbare Nederlandse wendingen aandienen, zoals in ‘Zo zuiver als stuifsneeuw, deze shit’ (p. 19) voor ‘Pure as the driven snow, this shit’ (p. 12), en ‘een witte neus halen’ (p. 149) voor ‘having a snort’ (p. 153), maar even vaak vertaalt hij ook Engelse wendingen met andere ‘Engelse’ wendingen, zoals in ‘cold turkey’ voor ‘junk withdrawal’ en ‘te out of it om me te bewegen’ (p. 82) voor ‘too fucked tae move’ (p. 78). Het meest maakt hij echter gebruik van de calque, de directe kopie.
Schuttingtaal
Dit is in mindere mate het geval bij de schuttingtaal, waar het overmatig gebruik van calques tot een kennelijk ongewenst gebrek aan variatie zou leiden. Een mooi voorbeeld hiervan is het volgende fragment; het komt uit de mond van Begbie, verslaafd aan drank en geweld, geen junk dus, maar wel de grootste vuilspuiter en vuilbek van het hele stel:
Ik kende die lul wel. Tering, of ik hem kende! Ik dacht altijd dat het een harde klootzak was, toen op Craigie, weetjewel. Hij was godverdomme altijd bij Kev Stronach en die jongens. Godverkutte aanstellers. Begrijp me goed enzo; ik dacht dat die trut okee was. Maar ik weet nog een keer dat een paar jongens aan die klotekut vroegen waar hij vandaan kwam. Eentje zegt: ‘Jakey! (zo heette die eikel), kom jij van fuckin Grantin of Roystin?’ En die lul zegt: ‘Grantin is Roystin. Roystin is Grantin.’ Toen zakte die kloteklapper toch in mijn achting! Dat was godverdomme nog op school, weetjewel. Aeonen geleden, godverdomme. (p. 87)
Ah minded ay the cunt. Fuckin sure n ah did. Ah used tae think he wis a fuckin hard cunt, back it Craigie, ken? He fuckin hung aroond wi Ken Stronach and that crowd. Fucking barns. Dinnae git us wrong like; ah thoat the cuni wis fuckin sound. But ah mind, thir wis one time some boys asks the cunt whair he fuckin came fae. This boy goes:-Jakey! (that wis the cunt’s name like), ur you fae fuckin Grantin or Roystin? The cuni goes:-Grantin is Roystin. Roystin is Grantin,’ The bastard went right fuckin doon in ma estimation eftir that, ken? That wis back it the fuckin school though, ken? Fuckin yanks ago now. (p. 84)
Waar Begbie in deze passage in het origineel niet meer dan twee verschillende krachttermen gebruikt, gooit hij er in de vertaling minstens zeven verschillende uit. In zekere zin is dit fragment niet representatief, omdat op vele andere plaatsen ‘fuckin’ wel als calque wordt overgenomen, maar het laat wel iets zien van de strategie die Heuvelmans op dit punt heeft gehanteerd. Hij heeft niet gekozen voor vaste correspondenties tussen woorden of woordcombinaties (overal ‘lul’ voor ‘cunt’, overal ‘klote-’ voor ‘fuckin’), maar hij heeft de verschillende repertoires als vertaaleenheid genomen, en uit het Nederlandse krachttermenrepertoire gekozen op grond van de functie in de vertaling. Mijn indruk is dat hij zich daarbij vooral heeft laten leiden door het ritme van de zinnen en in dat opzicht zou je zijn keuze als compensatie kunnen beschouwen voor het niet vertalen van de streektaal. Of dat nu bewust gebeurd is of niet, het werkt wel, want als de vertaling het ergens van moet hebben, dan is het van haar ritme, en dat zit wel snor.
Soms gaat Heuvelmans in zijn zucht naar variatie wel ver, bijvoorbeeld wanneer hij Nederlandse wendingen gebruikt als ‘Ga een end wieberen!’ (p. 12) voor ‘Git a fuckin ride!’ (p. 5) en ‘Seeker? Echt niet.’ (p. 58) voor ‘Wisnae Seeker’ (p. 54) ‒ wendingen die mij buiten het register lijken te vallen dat hier op zijn plaats is. Soms ook heeft hij pech, wanneer een zin klinkt of hij evengoed door een van de Jiskefet-typetjes Van Binsbergen, Kamphuis of Kerstens (die slechts verslaafd zijn aan leeghoofderij) uitgesproken had kunnen zijn: ‘Rents! Hoegaatie, stomme lul! Net terug uit Londen?’ (p. 293), of: ‘Fuck op, man! Dat is gewoon water, lul’ (p. 149). De lezer die bij deze vertaling behoefte heeft aan wat luchtige komedie (black comedy is overvloedig aanwezig), moet het maar eens op die toon proberen.
Het vertalen van Trainspotting moet zowel een dankbare als een ondankbare taak zijn geweest ‒ ondankbaar, omdat het boek onvertaalbaar is; dankbaar, omdat het zoveel verschillende soorten vertaling toelaat: ‘gewone’ vertaling van het Engels in het Nederlands, vertaling van het Engels in het Engels, ongemarkeerde niet-vertaling (de calques) en gemarkeerde niet-vertaling (in de hoofdstuktitels vooral: ‘Een “speedy” sollicitatie’ voor ‘A speedy recruitment’).
Alle beperkingen in aanmerking genomen, vind ik de Nederlandse Trainspotting een geslaagde vertaling. Die conclusie wordt bevestigd wanneer je de boekvertaling vergelijkt met de ondertitels bij de film. Nou gaat zo’n vergelijking altijd enigszins mank, omdat de functie van beide soorten vertaling geheel anders is. Bij ondertiteling is voor een strategie als weglating bijvoorbeeld een veel hogere tolerantie, omdat het origineel altijd tegelijkertijd waarneembaar is. De ondertitelaar heeft het geluk dat hij de streektaal onvertaald kan laten zonder dat het effect ervan verdwijnt, al moet ook opgemerkt worden dat de Schotse accenten in de film veel minder sterk aangezet zijn dan in het originele boek. De schuttingtaal is in de ondertiteling minder consequent weggelaten, en daar waar de krachttermen wel vertaald zijn, is juist gekozen voor vaste correspondenties tussen woorden. Dat ‘fuckin’ daarbij steeds ‘verdomde’ wordt, werkt zo vervlakkend, dat het woord volgens mij beter consequent weggelaten had kunnen worden. De filmvertaling verhoudt zich ongeveer net zo tot de boekvertaling als de film zich tot het boek verhoudt. De cinematografische vertaling van Trainspotting zou je denk ik nog het beste als een ruige tienerfilm kunnen omschrijven, de ondertitels zijn navenant vervlakkend. Op één punt zijn de vier versies echter volledig equivalent: de lezer of kijker moet een sterke maag hebben to be able to stomach them.