Over Wechseltausch. Übersetzen als Kulturvermittlung: Deutschland und die Niederlände van Jattie Enklaar en Hans Ester (red.)    81-83

Jan Gielkens

Jattie Enklaar en Hans Ester (red.), Wechseltausch. Übersetzen als Kulturvermittlung: Deuischland und die Niederlande. Amsterdam ‒ Atlanta, GA: Rodopi, 1995. 334 p. ISBN 90- 5183-912-X. [= Duitse Kroniek, nr. 45]

Toen ik begin jaren zeventig ging studeren, bestond de Duitse Kroniek al flink wat jaren. Het was in de ogen van de verse en in de geest van de tijd kritische generatie studenten een tijdschrift van de germanisten van gisteren. Duitse Kroniek verschijnt tegenwoordig als thematisch jaarboek. Vertalen als middel van culturele overdracht tussen Nederland en Duitsland is het thema van Wechseltausch, zoals de titel van de bundel uit 1995 luidt, een mooi woord van Goethe voor het ambacht van het vertalen. Hij noemde in een brief aan Thomas Carlyle het vertalen ‘eins der wichtigsten und würdigsten Geschäfte in dem allgemeinen Weltwesen’ en gebruikte in dat kader het beeld van een markt: daar wordt gehandeld, en dus uitgewisseld, geruild.

Over koopwaar gesproken: in deze bundel bevindt zich nogal wat oudbakken handel, en dat staat niet altijd op het etiket. De tekst ‘Begegnung mit Gerrit Achterberg’ van Arno Piechorowski is, zo blijkt uit de inhoud, tien jaar oud. ‘Freundschaftdichtung’ van Rudolph Eilhard Schierenberg is het nawoord bij een Duitse bloemlezing uit het werk van Kloos, Perk en Verweij die in 1991 verscheen. De bijdrage van Hans de Leeuwe over ‘Niederländische Übersetzungen von Goethes Faust’ is een opgewarmde pot restjes, samengesteld uit artikelen (of lezingen? Zoveel uitroeptekensl) uit 1947, 1954 en 1983. De Leeuwe vergelijkt Nederlandstalige Faust-vertalingen van Lodewijk Vleeschouwer (1842) tot Gerrit Kouwenaar (1964). De Leeuwes favoriete vertaling is die van Anthonie Donker: ‘Die junge Generation atmete auf’ toen diens vertaling in 1931 verscheen: ‘Das war Poesie! Das war niederländische Dichtung!’ Behalve gedateerd is het overzicht van De Leeuwe onvolledig (zie de opsomming in Elema 1973, p. 254) en te impressionistisch en a-historisch om voor receptiegeschiedenis te kunnen doorgaan.

Een nostalgisch ‒ to say the least karakter heeft ook de bijdrage van W.J.M. Peeters: ‘Übersetzen als multifunktionelles didaktisches Prinzip im akademischen Fremdsprachenerwerb’. Peeters stelt dat het klassieke vak vertalen om zeep is geholpen door de ‘in den siebziger (...) Jahren gehegten Auffassungen, daB alle Menschen biologisch und damit auch sonst gleich waren’: moeilijke vakken verdwenen omdat niet iedereen ze aankon is de twijfelachtige gevolgtrekking van een politiek incorrecte redenering. Peeters geeft toe dat de germanistiek in de gewraakte periode wel ‘revisionsbedürftig’ was en zich in een isolement bevond, maar hij doet dat vreemd genoeg door te verwijzen naar ook in de jaren zeventig al belegen literatuur uit 1917, 1931 en ‒ alsof het niet al erg genoeg is -1934.

De restauratieve polemiekpoging van Peeters wordt gevolgd door een haast even curieuze bijdrage: de enige vertaling die de bundel bevat (afgezien van de vertalingen die als voorbeelden in en bij essays zijn opgenomen). Als je in een bundel beschouwingen over vertalen één enkele vertaling opneemt, dan moet daar een goede reden voor zijn, bijvoorbeeld de uitzonderlijke kwaliteit. Monique de Waal vertaalde de vermaarde ballade ‘Lenore’ uit 1773 van Gottfried August Bürger. Zij beschouwt blijkens haar summiere inleiding ‘Lenore’ als een relatief gemakkelijke tekst, die alleen moeilijk is vanwege zijn ‘Reimzwang’, zoals zij het voor de achttiende-eeuwse ballade vanzelfsprekende rijm noemt. De eerste strofe van De Waal:

Lenore voer bij ’t morgenrood
Omhoog uit enge dromen;
‘Zijt ontrouw, Willem, of zijt ge dood?
Wanneer zult ge ooit weer komen?’ ‒
Hij was met koning Freedriks macht
Getrokken in de Praagse Slacht
En had niet eens geschreven,
Of hij gezond gebleven.

Dat zou de vertaling moeten zijn van:

Lenore fuhr ums Morgenrot
Empor aus schweren
Träumen: ‘Bist untreu, Wilhelm, oder tot?
Wie lange willst du säumen?’ ‒
Er war mit König Friedrichs
Macht Gezogen in die Prager Schlacht
Und hatte nicht geschrieben,
Ob er gesund geblieben. 

Weg zijn het natuurlijke ritme en het overtuigende rijm, verdwenen is het verhaal, pleite is Bürger. En nergens te bekennen is ook het Nederlands: ‘Omhoogvaren’, zegt mijn Van Dale, is het op een zandbank terechtkomen van een schip. ‘Slacht’, enige letters verder in diezelfde Van Dale, is het slachten of dat wat het slachten oplevert. Tweeëndertig strofen van acht regels lang grijpt de welwillende lezer naar de woordenboeken, maar hij krijgt daar alleen maar bevestigd wat hij al op zijn klompen aanvoelde: hier zit iets goed fout. In de derde regel van strofe vijf geeft De Waal de oplossing voor al uw vertaalproblemen: als een woord niet rijmt, dan zorg je gewoon dat het gaat rijmen. Dat ziet er zo uit:

Haar moeder liep wel naar haar toe:

‘Ach, dat zich God erbarme!
Gij dierbaar kind, wat is met joe?’
En sloot haar in de armen.

Om naar de markt terug te keren: dit is bedorven waar.

Maar een redactie die nonchalant winkelt, krijgt ook wel eens iets goeds in het mandje, en daarom staan er ook interessante stukken in deze bundel. Zoals zo vaak wanneer het over vertalen gaat, zijn dat de verhalen uit de praktijk. Ad den Besten en Ard Posthuma hebben het met verschillende uitgangspunten over het vertalen van Hölderlin, Paul Beers schrijft over Ingeborg Bachmann en Ton Naaijkens over Paul Celan ‒ interessant maar niet verrassend. Amusant is het relaas van Jacqueline Crevoisier over haar geslaagde poging om Marten Toonders Bommel-œuvre op de Duitse markt te krijgen. Lambertus Okken maakt nieuwsgierig naar vertalingen uit het Middelhoogduits, maar helaas ontbreekt elke verwijzing naar eventuele publicaties. Hans Hom beschrijft navoelbaar de aarzelingen die je kunt hebben voordat je de vertaling van het nieuwste boek van je lijfauteur op je neemt, zeker als het gaat om Peter Handke en diens duizend bladzijden tellende Mein Jahr in der Niemandsbucht.

Vertalen als zelfkastijding demonstreert Heinz SchneeweiB. Hij nam het vrijwillig op zich om de driedelige roman De berg van licht van Louis Couperus in het Duits te vertalen. Hij slaagde er (met anderen) niet alleen in die vertaling af te krijgen maar er ook een uitgever voor te vinden. Als voorbereiding op zijn werk vergeleek Schneeweill een eerdere vertaling uit 1916 (van Eise Otten) met het origineel en constateerde 597 weglatingen. Ook vond er een tekstanalyse van de roman plaats, waarbij Schneeweill ‘ca. 10.980 auf den ersten Bliek erscheinende Übersetzungsschwierigkeiten’ turfde. De berg van licht is 732 pagina’s dik, telt dus ongetwijfeld meer dan 150.000 woorden, en dat betekent dat er op zijn minst 140.000 woorden niet als vertaalprobleem herkend zijn. Dat idee, het eindeloze geturf ‒ wat kun je in die tijd niet allemaal vertalen! -, de wat naïeve vertaalbenadering van Schneeweill en ook de geciteerde vertaaloplossingen laten vermoeden dat hier een winkeldochter geproduceerd is. Irritant in dit stuk is ook dat er diverse loze literatuurverwijzingen in voorkomen in de vorm van verkorte titels die in de bibliografie onder het artikel niet terug te vinden zijn: het zoveelste blijk van de onverschilligheid van de redactie van deze bundel.

 

Bibliografie
Elema, Hans. 1973. Literarischer Erfolg in sechzig Jahren. Eine Beschreibung der belletristischen Werke, die zwischen 1900 und 1960 aus dem Deutschen ins Holländische übersetzt wurden. Assen: Van Gorcum.