Agnes M. Zwaneveld, A Bookseller’s Hobby-Horse, and the Rhetoric of Translation: Anthony Ernst Munnikhuisen and Bernardus Brunius, and the First Dutch Edition of ‘Tristram Shandy’ (1776-1779). Amsterdam ‒ Atlanta, GA: Rodopi, 1996. 237 p. ISBN 90- 5183-956-1. [= Approaches to Translation Studies 13]
Deze dissertatie, die op 16 februari 1996 in Amsterdam werd verdedigd, bestaat uit twee delen. In het eerste deel gaat Agnes Zwaneveld uitvoerig in op de geschiedenis van de receptie van Laurence Steme, en beschrijft zij de uitgeverspraktijk van Anthony Ernst Munnikhuisen, een vreemde eend in de Amsterdamse uitgeversbijt, die het aandurfde om Sterne in zijn geheel te laten vertalen en uit te geven (en daarmee zijn eigen bankroet bespoedigde). In het tweede deel komt die vertaling zelf aan bod, en de vertaler Bernardus Brunius, van wie tot nu toe erg weinig bekend was. Zijn prestatie wordt behandeld in het kader van F.M. Reners retorische vertaaltheorie, die centraal staat in deze studie, en die te vinden is in diens Interpretatio: Language and Translation from Cicero to Tytler uit 1989.
Voor de literatuurhistoricus, en met name voor diegenen die geïnteresseerd zijn in Laurence Sterne, bevat Zwanevelds dissertatie een vracht nieuwe en interessante gegevens, waaronder het feit dat de preken van Sterne in Nederland bekend waren voordat zijn romans hier waren doorgedrongen. De zeer gedetailleerde reconstructie van de uitgeverspraktijk van Munnikhuisen brengt onder veel anders aan het licht dat hij de uitgave (in delen, tussen 1776 en 1779) van het volledige werk van Steme (Tristram Shandy, A Sentimental Journey, en de volledige Preken, zeven delen in totaal) zorgvuldig orkestreerde in samenhang met de uitgave van andere titels, met name het vertaalde werk van Joachim Christian Blum. Munnikhuisen verdient het in detail te worden onderzocht: zijn niet door zakelijk inzicht gehinderde culturele belangstelling maakt hem tot een boeiende voorloper van recentere uitgevers zoals Polak en Van Oorschot, die zich niet primair lieten leiden door economische motieven en daardoor een interessanter fonds tot stand hebben gebracht dan hun commercieel succesrijkere collega’s.
Een buitengewoon gedetailleerde analyse van de vertaling door Brunius van het eerste hoofdstuk van Sternes Tristram Shandy besluit de studie; hieruit wordt duidelijk hoe zorgvuldig Brunius te werk ging, zeker in vergelijking met veel van zijn tijdgenoten. Zijn leven en verdere vertaalwerk (met name de laatste twee delen voor de vijfdelige uitgave van Shakespeares toneelwerken door Albrecht Borchers (1778-821) is door Zwaneveld uitputtend onderzocht en besproken.
A Bookseller’s Hobby-Horse is aangevuld met een heel pakket appendices: een nuttige bibliografie, een complete fondslijst van Munnikhuisen, recensies van Sternes werk in de Bibliothèque des Sciences et des Beaux Arts, enkele centrale Sterne-passages in Franse, Duitse en Nederlandse vertalingen, die met elkaar worden vergeleken, en gedetailleerde familiegegevens van Munnikhuisen en de collega’s met wie hij nauw samenwerkte. En tweehonderd en zevenenvijftig eindnoten. Het zal duidelijk zijn dat Zwanevelds studie op verscheidene sporen loopt, en dat daardoor niet altijd de diepte wordt bereikt die voor ieder specifiek spoor wenselijk was; zo wordt het beeld van Laurence Sterne wel erg sterk bepaald door de sentimentele visie op zijn werk, en wordt niet altijd duidelijk waarom de klassieke retorica wordt aangehaald voor zaken die de moderne vertaaltheorie ook heel goed kan klaren.
Delen van de dissertatie zijn eerder elders verschenen, met name in het Documentatieblad van de Werkgroep Achttiende Eeuw, De Gids en The Shandean: An Annual Volume Devoted to Laurence Sterne and His Works. Maar nu het jarenlange onderzoek van Zwaneveld bijeen is gebracht, is duidelijk hoezeer die eerder verspreid gepubliceerde fragmenten samenhangen. De uiterst gecompliceerde wereld van de achttiendeeeuwse Amsterdamse uitgeverswereld wordt een stuk helderder door de focus op de commercieel niet zo succesrijke maar zeer originele Munnikhuisen (die wel eens iets weg had van zijn fictieve naamgenoot Münchhausen). De zorgvuldige bespreking van Bernardus Brunius’ geniale vertaling wint aanzienlijk bij de plaatsing ervan in een bredere historische context en bij de vergelijking met andere vertalingen uit dezelfde periode: de Franse (van Nederlandse bodem) en Nederlandse vertalingen van Swifts Tale of a Tub en het werk van de Franse en Duitse Sterne-vertalers Frénais, Zückert en Bode. In recente publicaties over Nederlandse vertalingen van achttiendeeeuwse buitenlandse teksten wordt vaak gesteld dat de vroege Nederlandse vertaler veel getrouwer was aan de oorspronkelijke tekst dan zijn vakgenoten uit dezelfde tijd in het buitenland; dankzij Agnes Zwanevelds studie en met behulp van het door haar ontwikkelde model is het nu mogelijk deze stelling ook hard te maken.