Abstract: Naar aanleiding van de Aeneis-vertaling van Piet Schrijvers (1995) een analyse van de manier waarop Schrijvers de klassieke Latijnse hexameters heeft vertaald in een nieuwe versmaat waarin de klassieke vorm en taalkundige eigenschappen van de doeltaal samensmelten: een hexametrisch heffingsvers. De oplossingen van Schrijvers worden vergeleken met de Nederlandse hexameters die door Imme Dros en De Roy van Zuydewijn zijn gecreëerd.
In het algemeen wordt bij het vertalen van vormvaste poëzie het probleem van de versmaat (metriek en prosodie) opgelost door te kiezen uit een van drie mogelijke oplossingen: men laat de versmaat varen en tracht een vertaling in ‘poëtisch proza’ te maken; men probeert de versmaat aan te houden en ook in de doeltaal te gebruiken (mimetische methode); of men kiest een andere versmaat, die in de literaire traditie van de doeltaal als equivalent kan gelden (analoge methode). Hiermee zijn de mogelijkheden echter niet uitgeput, een vierde oplossing zou kunnen liggen in een adaptatie van de originele versmaat in de doeltaal. Daarbij moet er een evenwicht worden gevonden tussen het aanhouden van wat essentieel is voor de originele versmaat en de vereisten van de doeltaal. Als een evenwicht inderdaad bereikt wordt, kan een versmaat ontstaan die nog steeds recht doet aan het origineel. De oplossing via adaptatie bestaat dus uit een wijziging van de metrische wetmatigheden die gelden voor het origineel.
Adaptatie van de versmaat is aantrekkelijk vanuit zowel taal- als letterkundig perspectief, omdat zo een nieuwe kunstvorm ontstaat die een natuurlijke relatie heeft met de taalkundige eigenschappen van de doeltaal. Er ontstaat een nieuwe symbiose. Deze vorm van vertalen is zeldzaam, maar in de nieuwe hausse van klassieke vertalingen die op dit moment in het Nederlands verschijnen, lijkt die gerealiseerd te zijn door Piet Schrijvers in zijn vertaling De zwerftocht van Aeneas van Vergilius, een werk dat oorspronkelijk in Latijnse hexameters is geschreven. Het resultaat is naar onze mening een hexametrisch heffingsvers: een epische versmaat die in zijn effect overeenkomt met het klassieke voorbeeld, maar die overduidelijk kenmerken heeft die wezenlijk verschillen van die van de klassieke hexameter.
De bedoeling van dit artikel is te laten zien op welke wezenlijke punten Schrijvers afwijkt van het klassieke schema en wat daarvoor in de plaats komt. Daartoe zal zijn versvorm vergeleken worden met het klassieke voorbeeld en met de Nederlandse hexameters die door Imme Dros en H.J. de Roy van Zuydewijn zijn gecreëerd. Dan blijkt dat Schrijvers’ gebruik van frasering en incidentele variatie in het aantal mogelijke syllaben per versregel resulteert in een voor het Nederlands natuurlijk heffingsvers met een onmiskenbaar klassiek karakter.
De klassieke hexameter
In de hexameter bevat iedere versregel zes versvoeten, en ieder van die voeten is in principe een dactylus, die bestaat uit een lange lettergreep (heffing) gevolgd door twee korte lettergrepen (dalingen). De dalingen duren samen even lang als de heffing. De laatste versvoet bevat een spondee (- -) of trochee (- v). Men kan de hexameter als volgt in schema brengen:
-vv / -vv / -vv / -vv / -vv / -x
Gewoonlijk valt het einde van de versregel samen met een syntactische grens (het einde van de zin of van een zinsdeel).
Stringent volhouden van het hexametrische patroon zou een storende monotonie tot gevolg hebben. Deze monotonie wordt op verschillende manieren doorbroken. Om te beginnen kunnen de dactylen van de eerste vier voeten worden afgewisseld met spondeeën. Zo variëren versregels in het aantal syllaben: van dertien syllaben (met vier spondeeën) tot zeventien syllaben (zonder spondeeën).
Daarnaast wordt het patroon van dactylen doorbroken door een cesuur, letterlijk een ‘snede’. Deze ontstaat wanneer een zinsdeelgrens niet samenvalt met een versvoetgrens. In de praktijk kent iedere versregel een hoofdcesuur in de derde voet (penthemimerès, letterlijk vertaald ‘vijfde halve deel’, dus na de vijfde halve voet, of kata ton triton trochaion, letterlijk vertaald ‘bij de derde trochee’) of na de heffing van de vierde voet (hefthemimerès ‘zevende halve deel’). Eventueel worden deze hoofdcesuren vergezeld van een secundaire cesuur in een van de eerste twee voeten. Het dactylische patroon wordt overigens weer versterkt (of ‘teruggewonnen’) door de diaeresis, die ontstaat wanneer een zinsdeelgrens samenvalt met de grens tussen de vierde en vijfde voet. Zo bereikt de dichter dat het versregeleinde waargenomen wordt. Die is immers herkenbaar aan -vv-v. In schema (# geeft de positie van de cesuur of de diaeresis aan):
penthemimerès
-vv / -vv / - #vv / -vv / -vv / -x
kata ton triton trochaion
-vv / -vv / -v#v / -vv / -vv / -x
hefthemimerès
-vv / -vv / -vv / - #vv / -vv / -x
diaeresis
-vv / -vv / -vv / -vv / # -vv / -x
Een derde mogelijkheid om de monotonie te doorbreken vormt enjambement: het doorlopen van een zin over twee regels, zonder rust bij het verseinde. In vrijwel alle gevallen wordt enjambement bewust gebruikt om de bijzondere aandacht van de toehoorder te vragen, want enjambementen gaan tegen de verwachting in. De toehoorder verwacht immers het samenvallen van zins(deels)grens en verseinde.
Los van deze variatiemogelijkheden kunnen syllaben buiten het metrische patroon gelaten worden (en daarmee als het ware boventallig zijn) door contractie, elisie en dergelijke, vergelijk geef me een hand, gescandeerd als geef m’een hand en dromerig, gescandeerd als droom’rig. Zie bijvoorbeeld de eerste twee verzen van Homerus’ Ilias:
Menin aeide, thea, Peleïadeô Achileos
oulomenen, he muri’ Achaiois alge’ etheke,
In deze regels wordt Peleïadeô gescandeerd als Peleïadjô, en geven de apostrofs aan dat er een klinker is weggelaten in muri’ en alge’. Zonder deze aanpassingen zouden bepaalde versregels dus meer syllaben bevatten dan in een hexametrische regel passen.
De hexameter in het Nederlands: drie voorbeelden
Wanneer vertalers de klassieke hexameter aanhouden of proberen aan te houden in de doeltaal, dan volgen ze meestal de mimetische methode. Voor het moderne Nederlands is die methode gevolgd door De Roy van Zuydewijn (Ilias 1980, tweede herziene druk 1993, en Odyssee 1992), door Imme Dros (Odysseia 1991) en door Schrijvers (De zwerftocht van Aeneas 1995). Deze vertalers hebben elk op hun eigen manier dactyli samengevoegd tot hexameters.
Er is een aantal overeenkomsten tussen de methoden van deze drie vertalers. Vanzelfsprekend maken ze versregels met zes heffingen en gebruiken ze, zoals te verwachten bij een taal als het Nederlands, vaak trocheeën in plaats van spondeeën. De reden hiervoor is dat het Nederlands veel lettergrepen heeft met een sjwa (kleurloze klinker), die per definitie niet de tweede positie in de versvoet kunnen innemen. De vijfde voet is meestal dactylisch. De Roy houdt zich geheel aan deze voorwaarde, terwijl Schrijvers en Dros ook wel een trocheïsche of spondeïsche vijfde voet gebruiken. Zoals in de klassieke voorbeelden zijn er regels met meer syllaben dan strikt genomen in de dactylische hexameter passen: contractie en elisie zorgen ervoor dat deze regels toch als hexameters gescandeerd kunnen worden.
Verschillen tussen de drie vertalers zijn er ook. Schrijvers heeft zich als enige de vrijheid veroorloofd om versregels met een opmaat te laten beginnen, een onbeklemtoonde eerste syllabe, zoals in:
Er /was eens een /heel oude /stad, ge/sticht door /mensen uit /Tyrus
(Aeneis I, 12)
Verder lijkt hij zich meer te veroorloven bij boventalligheid van syllaben, ook midden in de versregel, zoals:
/en naar de /beide ge/liefden # die hun /hogere /roeping ver/gaten
(Aeneis IV, 221)
De derde voet bevat drie dalingen. Zo’n afwijking komt meestal, zoals ook hier, voor in een voet waarbinnen ook een cesuur valt (cesuren zijn aangegeven met #). Merk op dat beide afwijkingen, de opmaat en de drie dalingen, letterlijk randverschijnselen zijn, dat wil zeggen op de rand van de versregel of naast een cesuur voorkomen.
Een ander verschil betreft de interpretatie van sjwa’s. De Roy en Schrijvers plaatsen syllaben met sjwa’s niet op heffingsplaatsen. Dros daarentegen, kan een syllabe met een sjwa als heffing gebruiken, vergelijk regel 3 van het zesde boek uit de Odysseia, eerst gescandeerd zoals in De Jong en Rijksbaron (1992: 209) en daarna in een scandering die ons voor het Nederlands aannemelijker lijkt:
ging naar het /volk en de /stad van de /Faia/ken. Zij /woonden
ging naar het /volk en de /stad van /de Fa/iaken. Zij /woonden
In de Latijnse hexameter kan het gebeuren dat de klemtoon niet samenvalt met de heffing van het metrum. In proza bijvoorbeeld zou fato beginklemtoon hebben, en profugus klemtoon op de tweede syllabe, maar in versregels kan de laatste syllabe van beide woorden samengaan met een metrische heffing (zie Vergilius’ Aeneis I, 2). In de Nederlandse hexameters van Dros, De Roy en Schrijvers komen zulke antimetrieën niet voor. Maar welke scandering ook verkozen wordt, Dros plaatst een syllabe met een sjwa in heffingspositie: volgens de eerste scandering valt er een heffing op -ken van Faiaken, in de laatste valt er een heffing op de van de Faiaken.
Een opmerkelijk verschil met de klassieken: de cesuur
De klassieke hexameter kent een verdeling van de versregel door middel van cesuren en diaeresis, metrische scheidingen die samenvallen met prosodisch waarneembare zinsdeelgrenzen. De versregel valt zo uiteen in een aantal frasen, die traditioneel worden aangeduid met de term colon.
De Nederlandse hexameter valt gewoonlijk ook uiteen in verschillende frasen, maar de metrische plaats van de scheiding kan afwijken van die in het klassieke schema. Zo vallen frasen soms samen met precies de eerste drie voeten van de versregel:
dat hij /Aga/memnon #/bij zijn /thuiskomst ver/moordde?
(Dros, Odysseia I, 41)
tot zijn be/schermheer A/pollo, #/zoon der schoon/lokkige /Leto
(De Roy, Ilias I, 36)
als U Uw /bliksem /slingert? #/Zijn het slechts /blinde /vuren
(Schrijvers, Aeneis IV, 209)
Bij Dros, De Roy en Schrijvers zijn zulke voorbeelden niet moeilijk te vinden. Op grond van deze observatie moet aan het begrip cesuur voor het Nederlandse vers een iets andere invulling worden gegeven, namelijk die van een belangrijke grens tussen zinsdelen, een grens die fungeert als scheider van eenheden bij het lezen. Het klassieke onderscheid tussen cesuur (grens niet samenvallend met voetgrens) en diaeresis (grens wel samenvallend met voetgrens) komt daarmee te vervallen.
Cesuren komen in de hexameters van Schrijvers voor in de volgende gevallen (dit is geen uitputtende opsomming):
Deze opsomming geeft overigens de mogelijke cesuurposities, niet de verplichte. De lengte van de frasen en de informatieve waarde spelen ook een rol bij het aanwijzen van cesuren, vergelijk:
Verder moet opgemerkt worden dat er meningsverschil of interpretatieverschil kan bestaan tussen taalgebruikers. Is er bijvoorbeeld aan het begin van de volgende bijstellingen een cesuur?
Ik, (#) die mij onder de goden beweeg als vorstin, # als Jupiters
zuster en vrouw, ... (i, 46)
een ondiepe plek, (#) de Syrten, # alwaar zij jammerlijk stranden (i, 112)
Een en ander kan ook afhankelijk zijn van het tempo van (voor)lezen, vergelijk:
ver tegenover Italië (#) en de mond van de Tiber gelegen (i, 13)
Een opmerkelijke overeenkomst met de klassieken: de frasering
Nederlandse versregels verschillen van klassieke versregels in hun positie van de cesuren, zoals hierboven is aangetoond. Abstraheren we van het genoemde verschil in positie van de cesuren dan blijft een opmerkelijk punt van overeenkomst bestaan: de gelijkmatige verdeling van het aantal heffingen over de gedeelten van de versregel. Klassieke versregels kennen de volgende mogelijkheden:
Ook een combinatie van deze mogelijkheden komt voor, waardoor een versregel van drie frasen ontstaat (2-2-2), waarbij overigens een van de scheidingen minder belangrijk is. Deze mogelijkheid laat zich dus ook weergeven als 2-4 of 4-2. Daarnaast komt in een beduidend geringer aantal Homerische en Vergiliaanse verzen een cesuur voor na een enkele heffing. Dit levert dan theoretisch het patroon 1-5 op, maar vaak komt nog elders in de versregels een cesuur of diaeresis voor.
In grote lijnen komt de frasering van Nederlandse hexametrische versregels overeen met de klassieke frasering: de verdelingen 3-3, 2-4, 4-2 en 2-2-2 komen het meest voor. In het algemeen bevatten de frasen gescheiden door cesuren dus twee, drie of vier heffingen. Bijlage 1 geeft een volledig overzicht van onze analyse van de eerste vijftig versregels van Vergilius’ Aeneis, Dros’ Odysseia, De Roys Ilias en Schrijvers Aeneis. De uitkomst daarvan is in het volgende schema vervat, waarbij de eerste kolom aangeeft om welk soort versregel het gaat (3-3 is een versregel met de cesuur in het midden van de 6 heffingen, 2-4 heeft een cesuur na twee heffingen, 4-2 na vier heffingen, enzovoorts). De volgende kolommen vermelden hoeveel versregels van het betreffende type in het fragment van vijftig regels voorkomen.
Versverdeling | Vergilius | Dros | De Roy | Schrijvers |
33 | 26 | 8 | 18 | 17 |
24 | 7 | 6 | 5 | 8 |
42 | 12 | 9 | 7 | 10 |
222 | 1 | 5 | 4 | 6 |
123 | - | 1 | - | 1 |
132 | 1 | 3 | 2 | 3 |
213 | - | 1 | - | 1 |
231 | - | 2 | 4 | - |
312 | - | 4 | - | 1 |
321 | 1 | 2 | 3 | 1 |
141 | - | 2 | - | 1 |
114 | - | 1 | 1 | - |
1221 | - | 1 | 1 | - |
2211 | 1 | - | 1 | - |
15 | - | 1 | 1 | 1 |
51 | 1 | 1 | 3 | - |
6 | - | 3 | - | - |
De patronen 3-3, 2-4, 4-2 en 2-2-2 blijken dus ook in de Nederlandse hexameters het normaalst te zijn. Die noemen we in het vervolg ongemarkeerd, de overige noemen we gemarkeerd.
Bekijken we de verdeling van ongemarkeerde en gemarkeerde cesuurplaatsen in de Nederlandse verzen nauwkeuriger, dan blijkt een opmerkelijk verschil tussen de drie vertalingen:
ongemarkeerd | gemarkeerd | |
Dros | 28 | 22 |
De Roy | 34 | 26 |
Schrijvers | 41 | 9 |
Verdeling van heffingen in aantallen regels
Dros gebruikt het grootste aantal gemarkeerde versregels, Schrijvers gebruikt het grootste aantal ongemarkeerde. Wat betreft de positie van cesuren blijkt Schrijvers het klassieke voorbeeld het dichtst te benaderen. In de Homerische hexameter zijn cesuren na de derde heffing dominant (ongeveer 40%), terwijl de patronen 2-4 en 4-2 in respectievelijk ongeveer 12 en 29% van de versregels voorkomen. De vijftig geanalyseerde versregels van Vergilius laten een soortgelijke verdeling zien.
De klassieke hexameter laat dus een bepaalde regelmaat zien in de frasering: frases van 3 heffingen zijn het meest gebruikelijk, die van 2 en 4 komen ook vaak voor, maar 1, 5 en 6 zijn zeldzaam. Met de verdeling van het aantal heffingen over de frases bereikt de klassieke hexameter dus een bepaalde regelmaat. In dit opzicht benadert de hexameter van Schrijvers het klassieke voorbeeld het meest, meer dan die van De Roy en aanzienlijk meer dan die van Dros.
Conclusie
In de vorige paragraaf hebben we slechts vijftig regels van de verschillende hexametrische verzen met elkaar vergeleken. De uitkomsten komen echter overeen met wat we als lezer ervaren hebben: de verzen van Schrijvers lijken meer op het klassieke voorbeeld dan de verzen van Dros en De Roy van Zuydewijn. We verwachten dat een uitgebreider onderzoek dit resultaat zal bevestigen, ook wanneer we enjambementen, waar hierboven niets over is gezegd, bij de beschouwingen betrekken.
De recente vertalingen in Nederlandse hexameters blijken adaptaties van de klassieke versvorm te zijn: de oorspronkelijke cesuur is vrijelijk gebruikt, zodat die kan samenvallen met de grens tussen versvoeten, een mogelijkheid die in de klassieke hexameters niet is toegestaan. In dit opzicht komen de vertalingen van Dros, De Roy van Zuydewijn en Schrijvers overeen. De drie soorten vertalingen verschillen echter aanmerkelijk in het effect dat ze bereiken. Dros hanteert de dactylische versvorm zo vrij, dat het resultaat meer als poëtisch proza wordt gelezen dan als poëzie. De Roy van Zuydewijn hanteert een veel striktere hexameter, maar heeft daarmee niet kunnen vermijden dat er enige monotonie in zijn verzen ontstaat. Schrijvers is minder strikt. Hij laat een groter aantal dalingen toe tussen twee heffingen dan in klassieke werken en in de vertalingen van Dros en De Roy. Maar hij bereikt desalniettemin de nauwste aansluiting bij de klassieken op het punt van de frasering. Net zoals in de klassieke hexameter bouwt hij versregels van samenhangende woordgroepen die metrische eenheden vormen. Daarbij zijn gemarkeerde versregels, dat wil zeggen versregels die bestaan uit frasen van een enkele heffing of frasen van vijf tot zes heffingen, uiterst zeldzaam. Het effect van Schrijvers’ vertaling is daarmee ook zo hexametrisch: een gelijkmatige verdeling van heffingen over de frasen, en een daarbij naadloos aansluitend dactylisch ritme, doordat de afsluiting van de regel met een dactylus en een trochee gerealiseerd wordt.
De oplossing die Schrijvers gevonden heeft voor het gebruik van de hexameter in het Nederlands is zeer aantrekkelijk, omdat hij weliswaar bepaalde klassieke voorschriften niet navolgt, maar een van de meest wezenlijke principes van het hexametrische vers, de frasering, respecteert. Zo ontstaat het hexametrische heffingsvers: vrijheid in een voor het Nederlands ondergeschikt opzicht (het aantal dalingen rondom een cesuur), maar gebondenheid bij een meer wezenlijk aspect van de hexameter (het aantal heffingen per frase). Het resultaat is een levensvatbare Nederlandse hexameter.
Bibliografie
De Rynck, P. 1992. ‘Dood of levend? Over moderne Nederlandse vertalingen van antieke geschriften’, Lampas 25, p. 117-135.
Fuhrmann, M. 1992. ‘Die gute Übersetzung. Was zeichnet sie aus, und gehört sie zum Pensum des altsprachlichen Unterrichts?’, Lampas 25, p. 97-116.
Homeros. 1992. Odysseia. De reizen van Odysseus. Vertaald door Imme Dros. Amsterdam: Querido.
Homerus. 1992. Odyssee. De terugkeer van Odysseus. Ingeleid en vertaald in Nederlandse hexameters door H.J. de Roy van Zuydewijn. Amsterdam: DeArbeiderspers.
Homerus. 1993. Ilias. De wrok van Achilles. Ingeleid en vertaald in Nederlandse hexameters door H.J. de Roy van Zuydewijn. Amsterdam: De Arbeiderspers.
Jong, I. de & A. Rijksbaron. 1992. ‘“Zo lag de held Odysseus...” Enige opmerkingen bij de Odyssee-vertaling van I. Dros’, Lampas 25, p. 198-213.
Seele, A. 1995. Römische Übersetzer. Nöte, Freiheiien, Absichten. Verfahren des literarischen Übersetzens in der griechisch-römischen Antike. Darmstadt: Wissenschaftliche Buchgesellschaft.
Sicking, C.M.J. 1993. Griechische Verslehre. Handbucb der Altertumswissenschaft II.4. München: Verlag C.H. Beek.
Vergilius. 1995. De zwerftocht van Aeneas. Aeneis Boek 1, 2, 4, 6. Vertaald en toegelicht door Piet Schrijvers. Groningen: Historische Uitgeverij.
Bijlage: De plaats van cesuren in de eerste vijftig versregels
Analyse van de eerste vijftig regel van de Odysseia van Imme Dros, de Ilias van De Roy van Zuydewijn, de Aeneis van Schrijvers en de oorspronkelijke Aeneis van Vergilius.
In brokken van telkens tien regels wordt het aantal heffingen gegeven voor en na de cesuren. Bij twijfel staat tussen haakjes het alternatief. In dat geval is de analyse die het meest in strijd is met onze hypothese (namelijk: Schrijvers brengt meer regelmaat aan in heffingverdelingen dan Dros en De Roy) meegeteld.
Dros
r. 1-10: 42, 141, 321, 51, 24, 42, 42, 6, 42, 222
r. 11-20: 6, 222, 141, 24, 213, 24, 42, 42, 114, 33
r. 21-30: 132, 42, 231, 222, 1221, 222, 33, 42, 321, 42 (/222)
r. 31-40: 33, 132, 231, 15, 123, 312, 312, 132, 24, 312
r. 41-50: 33, 33, 222, 312, 33, 33, 24, 33, 24, 6
De Roy
r. 1-10: 1221, 33, 42, 222, 24, 33, 222, 24, 42, 2211
r. 11-20: 321, 51, 231, 231, 33, 42, 24, 231, 33, 321
r. 21-30: 33, 321, 33, 33, 33, 51, 33, 42, 51, 222
r. 31-40: 42, 33, 33, 33, 42, 33, 42, 33, 15, 114
r. 41-50: 24, 33, 222, 33, 24, 132, 33, 132, 33, 231
Schrijvers
r. 1-10: 33, 33, 222, 24, 312, 24, 24, 213, 42, 33
r. 11-20: 132, 33, 33, 42, 123, 24, 24, 42, 33, 24
r. 21-30: 33, 33, 33, 33, 132, 24, 222, 42, 33, 42
r. 31-40: 42, 24, 42, 42, 321, 42, 33, 33, 33, l32
r. 41-50: 33, 222, 222, 222, 33, 141, 222, 15, 33, 42
Vergilius
r. 1-10: 33, 42, 15, 24, 42, 42, 33, 42, 42, 42
r. 11-20: 24, 33, 42, 33, 6, 42, 24, 33, 33, 33
r. 21-30: 222, 42, 24, 33, 42, 33, 33, 33, 33, 132
r. 31-40: 42, 42, 33, 33, 33, 33, 24, 33, 33, 33
r. 41-50: 33, 24, 33, 33, 33, 33, 141, 33, 24, 33