Op z’n minst drie meesterwerken heeft Harm-Jan van Dam op zijn naam staan: de Priapea uit 1994, Jippus et Jannica uit 2000 en zijn Lof der Zotheid uit 2001. Zijn overige werk is evenmin te versmaden, maar in dit drietal schittert hij op z’n best als de meesterlijke vertaler en briljante ontsluiter die hij zonder twijfel is. Met een beschouwing getiteld ‘Ongelikte poëzie’ had hij in het tweede nummer van het jonge tijdschrift Filter de te verschijnen Priapea voorgesteld, en wel met deze woorden:
Met een variant op Martialis zou ik kunnen zeggen dat de gedichtjes wel obsceen zijn, maar de vertaling braaf. Daarmee bedoel ik niet het woordgebruik: woordenboeken geven nog steeds als vertaling voor mentula en cunnus ‘mannelijk lid’ en ‘vrouwelijke schaamte’. Dat is domweg onjuist, want die woorden komen vrijwel alleen voor in de obscene gedichten van Catullus, Martialis en de dichter van de Priapea, en verder in inscripties bij Pompejaanse bordelen. Latijnse medische, laat staan andere, auteurs gebruiken ze nooit. Ze betekenen niets anders dan ‘lul’ en ‘kut’. […] Braaf is mijn vertaling in die zin dat ik mentula steeds met ‘lul’ heb weergegeven en de verleiding heb weerstaan om jolige equivalenten in te zetten, hoe bruikbaar de snikkel voor een god met een sikkel ook geweest zou zijn.
Met dit bijzondere testimonium werd hij prompt – als vanzelfsprekend kun je zeggen – uitgenodigd zitting te nemen in de redactie van het tijdschrift. Hij zou er vijfentwintig jaar lang redacteur van zijn. Als je nu zijn voorwoord bij de Priapea leest zie je hoezeer hij zich al een geestverwant had getoond: ‘Ik heb meer mijn best gedaan de letter dan de geest van wat er in het Latijn staat weer te geven; meer, uiteraard niet uitsluitend, en bovendien in het bewustzijn van de onmogelijkheid van alle vertalen.’ Hij beweert daarna dat zijn vertaling in technische termen meer adequaat zou zijn dan aanvaardbaar, maar vergelijk nr. 54 maar eens met het origineel en je ziet het virtuoze van de overzetting:
CD si scribas temonemque insuper addas,
qui medium vult te scindere pictus erit.
Schrijf eens twee nullen, door een streep omhoog verdeeld,
dan heb je die je lijf wil splijten afgebeeld.
Toen in 2000 vervolgens Jippus et Jannica verscheen – scripsit Annie M.G. Schmidt, imagines pinxit Fiep Westendorp, vertit (ex Batavo) Harm-Jan van Dam – en je ‘Hu, een spin’ kon lezen als ‘Phy, aranea’ (‘Araneam, clamat Jippus. Ecce araneam! Jannica accurrit.’), was hij al enige tijd een vriendelijk kritische en uiterst betrokken mederedacteur. ‘“Zit u daar nou Jip en Janneke te lezen?” riep laatst de conductrice met een mengsel van verbazing en lichte verontrusting: een enthousiaste grootvader of een gevaarlijke pedofiel? Ik durfde niet te zeggen dat ik aan het werk was,’ schreef hij ter verklaring. Het resulteerde in historische vondsten als de fameuze ‘globuli gelati’ en de handige trucs om treinen, paashaas en stofzuiger weg te vertalen uit de verhaaltjes. Het boekje beleefde intussen al minstens negen drukken.
Meesterwerk drie is de Lof der Zotheid van Erasmus, van wie Harm-Jan van Dam onder meer het Verzameld werk, deel 2 (2004 – ‘meesterlijk vertaald’, aldus de Volkskrant) en ook de Brieven 1484-1536 vertaalde en toelichtte (2017). Sandra Langereis noemt zijn Lof in haar bekroonde biografie van Erasmus (Erasmus dwarsdenker, 2021) ‘fris’ en ‘ongekuist’ en de vertaler de eerste die ‘eindelijk recht [heeft] gedaan aan het stoute en foute karakter van Erasmus’ beroemdste werk’. Dat wil wat zeggen als je weet dat er alleen al in de twintigste eeuw vijf Nederlandse vertalingen van de zogeheten pronkrede verschenen zijn. In het zoals gebruikelijk uitermate deskundige en prikkelende nawoord bij de Zotheid-vertaling is het mooi om na te lezen hoe Erasmus bleef benadrukken dat zijn Lof ‘een snel in elkaar geflanst niemendalletje is’ terwijl hij anderzijds zeven herdrukken verzorgde waarvoor hij de tekst bleef bijwerken en uitbreiden. Aan een vriend schreef Erasmus, toen hij bij een edelvrouw uit Veere de laan werd uitgestuurd, zij het wel met een volle zak geld en diverse jaarlonen in het verschiet, een brief die naar verluidt begon met ‘niet gegroet’. Daarin komen het venijn en het dubbele karakter van de Rotterdamse filosoof goed uit. De brieven van de jonge dertiger aan vrienden als de gebroeders Northoff uit Lübeck, de negentienjarige bijlesleerling graaf William Mountjoy en de gelauwerde dichter Fausto Andrelini getuigen aldus Harm-Jan van Dam van de afkeer van ‘dorre theologische strijdvragen en nutteloze versterving’; ze bevatten tal van nuttige adviezen, door Sandra Langereis als volgt samengevat:
Mijd de dichters. Volg de beulen. Kennis die geen winst oplevert is nutteloos. Roem de letteren maar volg het geld. Verwaarloos je eruditie, verwen je uiterlijk. Heb geen zelfkritiek, dat maakt je lelijk. Zorg niet voor andere mensen, tenzij dat in je eigen belang is. Vrij en luier. Strooi gul met grote woorden. Maar keer karig de kleinste fooien uit. (271)
Dat zijn zo’n twaalf levensadviezen die Erasmus meegeeft, waarvan sommige de moeite van het navolgen meer dan waard zijn maar waarvan het merendeel met opzet niet door Harm-Jan gehonoreerd is, en terecht. Voorop in ieder geval de doortrapte vermaning om je eruditie te verwaarlozen. Aan de vele stukken die hij in de loop der tijd in Filter en Webfilter gepubliceerd heeft valt eruditieverwaarlozing allerminst af te lezen. Evenmin aan het redactionele werk dat hij aan het tijdschrift besteed heeft – dat bleef per definitie binnenskamers of bewaard in ontelbare redactiemails. Aan alles is in een oogwenk te zien dat zijn bijdragen enorm, scherp en van een hoog moreel en intellectueel niveau waren en bovendien getuigen van een uitzonderlijk geschoold oog voor de praktijk van het schrijven en vertalen. Talloos waren de subtiele veranderingen die Harm-Jan van Dam aanbracht in eerste en tweede versies van de toegezonden stukken. Talloos waren ook zijn mondelinge bijdragen aan de redactionele discussies, online of in het echt. Hij was de verstandigste van ons allen. Zijn humor en belezenheid waren enorm, zijn diplomatieke gaven groots.
Toen hij in 2019 ‘bijna alle oude jaargangen van Filter doorbladerde’ en ‘terugfilterde’, hoorde hij soms ‘een onverwachte echo’: bepaalde onderwerpen kwamen vaker, maar ook al eerder, aan de orde dan hij zich gerealiseerd had. Het bleek nochtans nuttig om zijn blik terug te schroeven en te zien dat alles al gezegd was, en dat het toch vaak net iets anders betekende. Daarmee definieerde hij op schitterende wijze het vertalen zelf. Het was tegelijkertijd de relativering van een classicus die een stuk dieper de tijd in kijkt dan de louter in het moderne en vluchtig-actuele geïnteresseerde. Maar aan zijn terugblik viel ook de liefde op die hij uitsprak voor het feit dat ‘alles wat gezegd wordt al eerder is gezegd’. Ja, ze waren er al, de priapeeën van rond het jaar 100, de pronkrede en brieven van het begin van de zestiende eeuw, de kinderverhaaltjes uit de jaren vijftig en zestig. Voor wie zo ver kan terugzien zijn vijfentwintig jaren Filter een peulenschil, een bagatel, een baca; voor de anderen, die zich vergewissen van de periode, zijn ze historisch, intens en onvergetelijk. (red.)
Bovenstaande tekst is het woord vooraf bij de publicatie Terugfilteren, verschenen te Utrecht op 14 mei 2022 in een uniek, handgebonden exemplaar. Het boek werd Harm-Jan van Dam aangeboden door de redactie en bevat een keuze uit de stukken die hij in de loop der jaren aan Filter en Webfilter heeft bijgedragen. Het boek verschijnt onder de titel Terugfilteren. Opera selecta vandamiana, een keuze uit zijn Filter-publicaties binnenkort ook als e-publicatie.