Strubbelingen met de uitgever    73-85

Of de vertaler als (zogezegde) oorzaak én oplosser

Elies Smeyers

Als Nederlandstalig schrijver kun je niet zonder vertalers als je ook buiten je eigen taalgebied lezers en – als het even kan – erkenning wilt vergaren. Dat de Vlaamse schrijver Hugo Claus (1929-2008) zich daar maar al te bewust van was, spreekt meer uit zijn daden dan uit zijn woorden. Hij liet zich publiekelijk meer dan eens weinig geïnteresseerd of zelfs op het randje van minachtend uit over de vertalingen van zijn werk, maar als je in zijn archieven duikt, wordt al snel duidelijk dat hijzelf en zijn (directe) entourage zich vanaf het allerprilste begin van zijn schrijverscarrière inzetten om zijn werk vertaald te krijgen. En dan natuurlijk liefst in frequent gesproken en veelgelezen wereldtalen.

Aan het begin van de jaren vijftig van de vorige eeuw vervulde het Frans nog in belangrijke mate die positie van wereldtaal en Parijs die van cultureel epicentrum. Om je kans op internationale zichtbaarheid te vergroten, was het bovendien een pluspunt als je werk verscheen bij een vooraanstaande – en dus bij voorkeur Parijse – uitgever. Ook dat had Claus al vanaf zijn vroegste stappen in het literaire veld in de smiezen. Hij mikte meteen zo hoog mogelijk: eind 1950, nog voor de Nederlandse boekversie van zijn debuutroman De Metsiers in de boekhandel te verkrijgen was, had Claus er al een Franse vertaling van klaarliggen,1 waarmee hij in de eerste plaats aanklopte bij de prestigieuze Parijse uitgeverij Gallimard. Al snel moest de jonge auteur echter op zoek naar alternatieven, aangezien de Parijse topuitgeverij had laten weten geen interesse te hebben in zijn manuscript.2

Lees verder in de papieren Filter