De Britse socioloog Frank Furedi mag er graag op wijzen dat postmoderne cultuurverschijnselen beginnen in Californië, dan overslaan naar de Amerikaanse Oostkust, om via Groot-Brittannië neer te strijken op het Europese vasteland. Precies zo ging het met het gedachtegoed dat identity politics heet – de overtuiging dat gegevenheden als huidskleur, geslacht en seksuele geaardheid bepalend zijn voor hoe mensen in het leven staan. De redenering erachter: hoe meer kenmerken je bezit van achtergestelde groepen, des te meer je te kampen hebt met marginalisering en discriminatie.
Zo’n vijf jaar geleden, in het kielzog van de controverse rond Zwarte Piet, spoelde identiteitspolitiek aan in Nederland. Voor antiracismeactivisten en hun geestverwanten vormt het sindsdien de belangrijkste inspiratiebron. Een van de mantra’s daarbij luidt dat de Nederlandse samenleving ‘institutioneel’ dan wel ‘structureel’ racistisch is. Kort samengevat: racisme mag hier bij wet verboden zijn, in werkelijkheid woekert het voort in onze cultuur en in onze (onbewuste) gedragingen.
Als eerste eisten activisten dat de geschiedenis ‘gedekolonialiseerd’ moest worden: in hun ogen was er tot dan toe te weinig aandacht geweest voor de zwarte bladzijden ervan. Niet lang daarna volgden taalhervormingseisen. Een keur aan beladen geachte woorden moest verdwijnen om plaats te maken voor nieuwe. ‘Slaaf’ bijvoorbeeld kreeg een ban. Dat begrip zou verdoezelen dat het gaat om een mens van vlees en bloed die tegen zijn zin tot andermans eigendom was gemaakt. Dus moest het voortaan ‘tot slaaf gemaakte’ zijn, opdat wij zouden beseffen hoe het destijds werkelijk zat.
In juli 2018 verklaarde Seada Nourhussen, hoofdredacteur van het platform OneWorld (‘journalistiek voor een eerlijke en duurzame wereld’) een hele reeks ‘neokoloniale’ uitdrukkingen taboe, onder het strijdbare motto: ‘Met deze taal stoppen we.’ Zo moest het begrip ‘minderheden’ eraan geloven omdat het een ‘negatieve bijklank’ heeft. ‘Gemarginaliseerde mensen’ werd het alternatief. De redactie wilde eveneens af van de term ‘moderne slavernij’ voor hedendaagse uitbuitingsgevallen. Dat was namelijk ‘voor nazaten van de tot slaaf gemaakten een oneerlijke vergelijking met het eeuwenlange, legale systeem waaronder hun voorouders leefden’. Ook ‘opkomende economieën’ kon niet meer. Dat was ‘eurocentrisch’ omdat het begrip suggereerde dat die economieën ‘nog moeten worden zoals wij’. Een paar maanden later wijdde het platform een beschouwing aan de term ‘taalachterstand’: die zou ‘stigmatiserend’ zijn.
Zullen deze taalzuiveringen de doorsnee nieuwsconsument zijn ontgaan, de strijd om huidskleuraanduidingen waarschijnlijk niet. Het begrip ‘neger’ had zijn onschuld al enige tijd verloren. Het Stijlboek van de Volkskrant rekende het al in 2010 tot de ‘besmette woorden’: het mocht in het vocabulaire van de redacteuren niet langer voorkomen. Bij de meeste andere grote nieuwsmedia was het niet anders. Nu raakte ook ‘blank’ in diskrediet. Volgens activiste Corna Dirks riep het woord ‘associaties op met de apartheid in Zuid-Afrika’. Tevens heeft het, betoogde ze op Afromagazine, ‘te positieve betekenissen zoals rein, puur, zuiver, onbezoedeld. Zo willen we witte mensen niet meer noemen.’ Het is simpel, schreef Seada Nourhussen, destijds nog columniste bij Trouw. ‘Ik ben zwart, u, de gemiddelde lezer van Trouw, bent wit. Wij zijn meer dan onze kleur dus zeggen we niet “zwarten” of “witten” (of “blanken”). We zeggen zwarte mensen en witte mensen. En ik weet dat ik eerder bruin ben en u eerder roze, maar het gaat om de erkenning dat kleur invloed heeft op onze posities in de maatschappij.’
Tegenstanders van ‘blank’ beroepen zich steevast op het slavernijverleden. Daarmee, betogen zij, is de term onlosmakelijk verbonden. Historicus en voormalig GroenLinks-Kamerlid Zihni Özdil in zijn pamflet Nederland mijn vaderland (2015): ‘Tijdens de trans-Atlantische slavernij hebben Nederlanders dit deftige Franse woord overgenomen om witte mensen te beschrijven in plaats van het Hollandse “wit”. Juist omdat “blank” in het Nederlands positieve eigenschappen toebedeelt aan witheid.’ In haar boek Hallo witte mensen (2018) legde actrice Anousha Nzume uit dat ‘blank’ ‘tijdens de gehele koloniale geschiedenis door witte mensen [werd] gebruikt als het tegengestelde van mensen die werden aangesproken met het n-woord. Daar waar zwarte mensen een inferieure, niet-menselijke status hadden, was de “blanke” het toppunt van civilisatie.’ ‘Blank’ verwijst volgens haar naar ‘de historisch geladen connotatie van reinheid, puurheid, van afwezigheid van kleur, precies waar Europa zo trots op was en op basis waarvan het de rest van de wereld heeft gekoloniseerd’.
Hoe gewichtig ook gebracht, deze verklaringen raken kant noch wal. In werkelijkheid waren betekenissen als ‘blinkend, schitterend’ – als in ‘blank maanlicht’ en ‘blank papier’ – veel couranter. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal geeft pas als zesde betekenis bij het lemma blank: ‘Van de menschelijke huid: zacht wit en doorschijnend, zoodat de kleur van het bloed hier en daar, b.v. op de wangen, duidelijk is waar te nemen.’ En als betekenis 8b: ‘Van het Caucasische menschenras’ – dat zich, let wel, uitstrekte tot in India en de Arabische wereld. Volgens Ton den Boon, hoofdredacteur van Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal, kwam ‘blank’ in de zin van ‘afkomstig uit Europa’ rond de zeventiende eeuw in omloop. Pas sinds de jaren dertig van de vorige eeuw, zei hij in NRC Handelsblad, ging die connotatie domineren. Ver ná de afschaffing van de slavernij.
Toch besloten talloze mediaredacties en instituten ‘blank’ af te schaffen. Het Nationaal Museum van Wereldculturen bijvoorbeeld ging erin mee, zo bleek uit de in 2018 gepubliceerde handleiding Woorden doen ertoe, bedoeld als ‘houvast’ voor conservatoren en tentoonstellingsmakers. Onder bijna elk lemma in de woordenlijst achterin stond de sympathieke geste: ‘Gebruik terminologie die de [betreffende] groepen zelf gebruiken en respectvol vinden.’ Onder het hoofdstukje over ‘blank’stond slechts dat ‘vooral’ activisten en wetenschappers ‘steeds vaker’ ‘wit’ gebruiken, gevolgd door de suggestie dit over te nemen.
Waarom hechten identiteitspolitieke denkers zoveel waarde aan juist taalgebruik? Zelf worden ze niet moe te verklaren dat woorden oppermachtig zijn en onze kijk op de werkelijkheid diepgaand beïnvloeden. Taal kan in hun ogen nooit neutraal zijn. Niet eens zo stille hoop: verander je de taal, de wereld verandert als vanzelf mee.
Taal bepaalt beeldvorming, betoogde Seada Nourhussen, en ‘ontkracht of bevestigt’ machtsverhoudingen. ‘Taal heeft grote invloed op hoe mensen denken’, schreef onderzoeksjournaliste Zoë Papaikonomou op de site Republiek Allochtonië. ‘Begrippen als “allochtoon” of “niet-westers” zorgen voor afstand en het eindeloos herhalen ervan kan leiden tot de gedachte: niet een van ons.’ Dus ligt volgens haar ‘een deel van de oplossing voor discriminatie en racisme’ in het veranderen van de norm ‘door middel van taal’. ‘Woorden,’ zei Bambi Ceuppens, conservator bij het AfricaMuseum in het Belgische Tervuren in een interview, ‘worden gebruikt om verhalen te vertellen die wel degelijk een impact hebben op de wereld, bijvoorbeeld omdat ze mensen kwetsen, of omdat ze discriminatie legitimeren.’
Helemaal onzinnig is die gedachte niet. De Duits-Joodse filoloog Victor Klemperer registreerde vanaf 1933 de taal van het Derde Rijk. Van hem is de beroemde uitspraak dat woorden ‘nietige stukjes arsenicum’ kunnen zijn. ‘Ze worden ongemerkt ingeslikt en lijken geen uitwerking te hebben maar na enige tijd is de gifwerking er toch. Als iemand maar lang genoeg “fanatiek” zegt in plaats van “heldhaftig” en “deugdzaam”, gelooft hij ten slotte echt dat een fanaticus een deugdzame held is en dat je zonder fanatisme geen held kunt zijn.’ Alleen beschreef deze filoloog wat er gebeurt als een misdadig regime propaganda bedrijft teneinde zijn genocidale plannen te kunnen verwezenlijken. Heden ten dage gaat het niet om fascistoïde propagandataal, maar om woorden die sommigen als kwetsend, denigrerend of juist als te flatterend ervaren.
Dat het vraagstuk ook literair vertalers zou raken was een kwestie van tijd. Nog in januari 2017 sprak Peter Abelsen, vertaler van Zadie Smiths roman Swing Time, in maandblad Onze Taal opgewekt over zijn worstelingen met white. Moest hij buigen ‘voor die gruwzame politiek correcte mode’ om de term te vertalen met ‘wit’? Uiteindelijk koos hij ‘met een gerust hart’ voor ‘blank’: de vertelster groeide op in de jaren tachtig, een tijd waarin ‘maatschappelijke discussies nog niet werden verarmd met geneuzel over woorden’ en zette zich bovendien af tegen ‘haar al te geëngageerde moeder’. Naar eigen zeggen verheugde Peter Abelsen zich op de kritiek die na verschijning van de vertaling ongetwijfeld zou komen. Omdat die ‘helaas’ uitbleef was hij blij dat hij zijn verhaal alsnog kwijt kon in Onze Taal.
Niet veel later sloeg de stemming om. In de herfst van 2017 zou bij De Arbeiderspers de vertaling uitkomen van Negroland, memoires van Pulitzerprijs-winnares Margo Jefferson. Zij groeide op in de zwarte elite, de ‘zelfbenoemde aristocraten’ van Chicago. In het origineel gebruikt ze opzettelijk de term Negro, bovenal omdat ze het een ‘prachtig en vreselijk’ woord vindt. Niet onlogisch kondigde de uitgever het boek aan onder de titel Negerland. Zodra activisten er lucht van kregen, bestookten ze De Arbeiderspers met grimmige tweets. Het n-woord had volgens hen in het Nederlands een héél andere connotatie. Redacteur Esther Hendriks antwoordde beleefd dat over de titel ‘nauw overleg’ was geweest met auteur en vertaalster. Dat ‘alle subtiele verschillen in het boek tussen nikker, neger en zwarte’ de doorslag hadden gegeven. ‘Dit soort woorden graag niet zomaar op Twitter zetten als wit persoon,’ schreef Seada Nourhussen. ‘Ze zijn traumatiserend voor veel mensen.’ De uitgever besloot de titel te wijzigen in Negroland.
In oktober 2018 verscheen bij uitgeverij De Geus Niet door water maar door vuur, het dubbelessay uit 1963 van James Baldwin, in een nieuwe vertaling van Harm Damsma. Ditmaal bleek de strijd al binnenshuis beslecht. De uitgever meldde voorin dat er bij white gekozen was voor ‘wit’ en bij Negro voor ‘zwarte’ in een poging ‘recht te doen aan de auteur in de taal van het Nederland van nu, met inclusiviteit als uitgangspunt’. En dat vertaler en uitgever hierover van mening verschilden. In de hem gegunde toelichting wees Harm Damsma erop dat Negro in 1963 nog niet de politieke beladenheid had die het woord tien jaar later dankzij Black Power zou krijgen. ‘In mijn vertaling, die als het goed is stilistisch eerder de sfeer van de jaren zestig ademt dan “de taal van het Nederland van nu”, detoneren de woorden “wit” en “zwart” als absolute anomalieën, als irritante fremdkörper, waarmee bovendien een historisch belangrijk feit onder het tapijt wordt geveegd.’
Kritiek op zijn toelichting kwam er van de Vlaamse publiciste Neske Beks. ‘Heeft meneer Damsma zich ooit gerealiseerd,’ zei ze tegen NRC Handelsblad, ‘dat het wellicht een privilege is dat hij het gebruik van het n-woord als een stijlkeuze kan zien?’ In een essay in De Nederlandse Boekengids kwam ze er later op terug. Ondanks alle bezwaren van activisten, luidde haar klacht, ‘stellen witte Nederlandse vertalers – het literaire vertalersvak kent, zoals de meeste beroepstakken binnen de letteren, weinig culturele diversiteit –, los van de opgelaaide discussie en los van het racismedebat, louter op grond van stijl en historische context, anno 2018, nog steeds het n-woord te willen en moeten gebruiken’.
Louter op grond van stijl en historische context – het stond er echt.
Niet elke uitgeverij, het moet gezegd, boog voor het nieuwe dictaat. In november 2018 verscheen bij Atlas Contact de jarenzestigroman Uit de maat van de Afro-Amerikaanse schrijver William M. Kelley, in de vertaling van Arthur Wevers. In een verantwoording heette het: ‘De Nederlandse vertaler en uitgever zijn van mening dat het anachronistisch zou zijn en tevens geen recht zou doen aan de tekst zoals de auteur die toentertijd bedoeld heeft wanneer bepaalde aanstootgevende termen in vertaling zouden worden aangepast aan het Nederlands van nu. Daarom is er in deze vertaling voor gekozen om onder andere Negro, nigger en white te vertalen als respectievelijk “neger”, “nikker” en “blanke”.’ Voor zover mij bekend bleef commotie ditmaal uit.
Maar een maand later was het weer raak, nu vanwege Zwarte huid, witte maskers van Frantz Fanon uit 1952. Steen des aanstoots: vertaalster Jeanne Holierhoek – net voor haar oeuvre bekroond met de Martinus Nijhoff Vertaalprijs – had het n-woord gebruikt. In een toelichting legde ze omstandig uit dat ze gebonden was geweest aan de voorwaarden van Frantz Fanons erfgenamen; zij stonden erop dat ze het begrip aldus vertaalde. Hun motivatie: ‘geen verhullen van de realiteit en het geweld van taal, geen eufemismen, geen aanpassing aan de hedendaagse moraal en sociale context’. Het maakte geen indruk. Podcast Dipsaus (‘door en voor vrouwen van kleur’) wijdde een speciale aflevering aan ‘het algeheel gebrek aan bewustwording binnen de Nederlandse uitgeefwereld als het gaat om zwarte, radicale schrijvers en denkers’. Daar klonk in vele toonaarden dat het boek van Frantz Fanon was gewhitewasht, het dekoloniaal perspectief verdonkeremaand. Volgens Ebissé Rouw, voorheen fondsredacteur bij Amsterdam University Press, bewees ‘deze zoveelste blunder’ dat uitgevers niet ‘alle macht aan vertalers moeten geven’.
Niet alle macht aan vertalers moeten geven – ze zei het echt.
Wat nu te doen? Gehoorzaam neologismen als ‘tot slaaf gemaakte’ overnemen? Termen als ‘wit’ en ‘zwart’? Niet klakkeloos wat mij betreft. Zo is met het woord ‘slaaf’ natuurlijk niks mis. Geen weldenkend mens heeft immers ooit de associatie gehad dat bij slavernij sprake was van een in alle vrijheid afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst. Dwang en dehumanisering liggen van oudsher in de term ‘slaaf’ besloten. Dus hoezo zo’n knarsend anglicisme gebruiken?
Bij ‘wit’ en ‘zwart’ ligt het in mijn ogen anders, althans als het om hedendaags proza gaat. Al rammelt de argumentatie aan alle kanten en al blijft het ergerniswekkend dat huidskleuraanduidingen gepolitiseerd zijn geraakt, als ‘blank’ te neokoloniaal is en het n-woord te denigrerend wordt bevonden, dan kun je daar best rekening mee houden. Maar er is een grens aan het ontzien van andermans gevoeligheden. Dat uitgevers vertalers dwingen om proza uit het pre-identiteitspolitieke tijdperk aan te passen vind ik merkwaardig – om niet te zeggen een gotspe. Want het zal gerust dat sommigen zich gekrenkt voelen door het taalgebruik in historische teksten. Maar wat activisten ook mogen beweren, tot de dure plichten van de vertaler behoort dat hij de stijl en de context van de brontekst respecteert – al was het maar om bespottelijke anachronismen te vermijden.
Als elke schrijver in retrospectief moet gehoorzamen aan de identiteitspolitieke eisen van nu kan zo’n beetje het complete literaire erfgoed bij het grofvuil gezet.