De Britse socioloog Frank Furedi mag er graag op wijzen dat postmoderne cultuurverschijnselen beginnen in Californië, dan overslaan naar de Amerikaanse Oostkust, om via Groot-Brittannië neer te strijken op het Europese vasteland. Precies zo ging het met het gedachtegoed dat identity politics heet – de overtuiging dat gegevenheden als huidskleur, geslacht en seksuele geaardheid bepalend zijn voor hoe mensen in het leven staan. De redenering erachter: hoe meer kenmerken je bezit van achtergestelde groepen, des te meer je te kampen hebt met marginalisering en discriminatie.
Zo’n vijf jaar geleden, in het kielzog van de controverse rond Zwarte Piet, spoelde identiteitspolitiek aan in Nederland. Voor antiracismeactivisten en hun geestverwanten vormt het sindsdien de belangrijkste inspiratiebron. Een van de mantra’s daarbij luidt dat de Nederlandse samenleving ‘institutioneel’ dan wel ‘structureel’ racistisch is. Kort samengevat: racisme mag hier bij wet verboden zijn, in werkelijkheid woekert het voort in onze cultuur en in onze (onbewuste) gedragingen.