Homo clubensis    15-18

Barber van de Pol

Het stond in De Groene: Steffy Roos du Maine runt een boekwinkel met naast select tweedehands alleen een kast jonge Nederlandse auteurs: Books & Bubbles. Af en toe schuift een gezelschap aan de winkeltafel om te schrijven of het al geschrevene te bespreken: de workshop, maar dan zonder juf of meester. Het jonge literaire blad Das Magazin verkoopt er goed. Das Magazin organiseert leesclubs in Amsterdamse cafés, een actieve literaire event, en het loopt storm.

Zie je wel? Er wordt wat afgeclubd in dit land, dat dacht ik al, en ik doe vrolijk mee. Ik geef workshop na workshop, en zie ze kwetteren. Belangrijkste clubachtige wapenfeit in mijn geval: het oprichten van de criticileesclub die al vijfentwintig jaar bestaat. Er wordt belachelijk vaak gesmaald over dat soort neigingen, soms met een verwijzing naar Groucho Marx, die zou hebben gezegd: ‘Ik zou nooit lid willen zijn van een club die mij als lid zou toelaten.’ Oké, hij niet, maar de praktijk van het leven is zeer gebaat bij clubjes. Onze leesclub is inmiddels een vriendenclub met vertakkingen tot diverse subclubjes.

Booksbubbles14

Ik ben een clubjesmens, wat misschien te maken heeft met een onvermogen tot te veel vastigheid. Als geboren LAT-ter prefereer ik lossere maar daardoor niet vrijblijvender verbanden. Het maakt vindingrijk. Na de geboorte van dochter één begon ik met buurvrouwen en vriendinnen in hetzelfde schuitje een wittekinderenclub, wat provo-achtiger en ook racistischer klinkt dan het was: we pasten op elkaars kleintjes en hadden in ruil een paar dagen de handen vrij.

Een geboren LAT-ter is algauw ook een geboren zelfstandige. Een baas? Liever niet. Na drieënhalf jaar college geven aan de universiteit zag ik bij een reorganisatie m’n kans schoon en vertrok. Leve het freelancerdom dat nu zzp’erschap heet en straks misschien weer anders. Financiële onzekerheid is je deel, zeker in tijden van recessie, maar ook vrijheid, waar vervolgens dus wel structuur in moet worden aangebracht. Een mens heeft kaders nodig en, nog wezenlijker, ritme.

Privéclubjes bepalen mijn dagelijkse ritme, van de vrolijke film-, eet- of loopclub tot twee shopping-clubs, één met een vriendin die de moeite neemt zich om mijn kleding te bekommeren, en één met Vriend, voor wie ík weer die rol speel. Je kunt dat ‘club’ achterwege laten, maar ik doe het niet. Anderen gaan met mij naar de film, ik ga naar de filmclub. Ga ik zwemmen, dan, vanwege de afspraak met A. en R., naar de zwemclub. De loyaalste club waarvan ik deel uitmaak is de ‘samen-ouders-van’-club met mijn ex-echtgenoot.

De samenleving is amper maakbaar, je persoonlijke leven is dat wel. Als kind zag ik hoe mijn vader, working class en tot de laatste snik gelukkig getrouwd, zich clubjes zoekend van prikkels voorzag. Hij was lid van ‘de muziek’, voorzitter van de dam- en schaakclub en zo nog wat, al was ook hij op z’n tijd graag alleen. Samen met mij had hij een heimelijke wandel-praatclub, want dat konden we met niemand anders thuis.

Momenteel wordt in mijn buurt net als in andere buurten in de steden en dorpen van Nederland geprobeerd om het afbrokkelen van de verzorgingsstaat, na die van de traditionele zuilen, op te vangen met burenhulp. Wat kun jij betekenen, was onlangs de vraag. Het zal wel neerkomen op het voortduwen van de buurman in z’n rolstoel, en dat wil ik best een uurtje in de week doen, maar het clubjesgevoel vlamt op: is er al een leesclub, een kaartclub, een schrijfclub, een koor misschien, een blaadje? Een buurthoer zal wel te ver gaan.

Gelukkig ben je niet altijd de aanzwengelaar, anders werd je doodmoe van jezelf. Op gezette tijden komt die vraag: ‘Zeg, heb je zin om met mij/ons...?’ Ik betreur nog altijd het verdwijnen van dat poëzie-close-readclubje, waar het eerbiedig en toch levendig toeging. Was er animositeit? Gaf die ene verhuizing de stad uit de genadeklap?

Voor een debatingclub heb ik gepast. Je moet er naar mijn smaak te veel je mond houden. Dat lukt me niet. Maar andere keren? H. richtte een vriendenkoor op en ik zei ja – daar had je de zingclub, die tien jaar heeft bestaan: tien jaar zingplezier. En zo gaat het door, zelfs in toenemende mate. Als je ouder wordt, heb je meestal ook meer tijd; de kinderen zijn de deur uit, de disco hoeft niet meer. Vriend J. wil voortaan iedere maand een keer met me denktanken: de boomclub i.o.

Acht jaar geleden, kort na de verschijning van mijn brievenboek Lieve Erasmus, verkeren met een denker (ook als e-book verschenen, uitgeverij Fosfor), werd me gevraagd toe te treden tot de (zijn er meer?) Erasmusclub, een paar decennia geleden opgericht door een paar flamboyante erasmianen. In de huidige constellatie is Hans Trapman beroepshalve onze topdeskundige: hij bezorgt Erasmus’ Verzamelde werken voor het Huygens Instituut. Hij was het ook die bij Lieve Erasmus meelas en me aan de ene kant voor flaters behoedde en aan de andere kant bemoedigde met zijn enthousiasme.

Let wel, het gaat hier om een vertaalclub, mijn eerste en enige tot nu toe en het voelde al meteen prima. Prompt gonsde het in mijn omgeving van de plannen om een Herodotus-lees&vertaalclubje te beginnen, of een Homerus-lees&vertaalclubje. Als ze me daarvoor hadden gevraagd, had ik nee gezegd. Het Grieks is weggezakt. Hing het in de lucht of heb je soortgelijke bondjes al langer in een redelijk groot aantal? Zodra je ergens op let, blijkt het te bestaan.

Tot nu toe klinkt het allemaal erg gymnasium-alfa, en dat is het ook, maar het hoeft niet per se. Het heeft iets magisch’ om het stof van een tekst in het Oudgrieks of Latijn of Hebreeuws of Aramees te blazen, maar de filologie kan overal toeslaan. Een levende taal ligt meer voor de hand en heeft zo z’n voordelen. Daarin verschijnt nog steeds van alles waar je misschien uit acute liefde, gedreven door gezonde pionierslust, met je handen en hoofd aan wilt zitten. Wie vertaalt, leest intenser dan op enige andere manier. Hij kruipt in andermans huid; hij komt in de oorsprong van diens werk. Samen vertalen kan de close-readfactor tot in de zoveelste macht verheffen. Spreekt vanzelf dat een gedicht het geschiktst is voor zoiets, maar dan haal je je meteen het allermoeilijkste op de hals, al geeft een zekere vormgebondenheid gratis en voor niks tenminste een duidelijk kader.

Het (nu ook mijn) Erasmusclubje, dat in Leiden bijeenkomt, vertaalt uiteraard Erasmus, uit het Latijn dus, want dat is de taal waarin onze meesterdenker conform de gewoonte van zijn tijd schreef. Het is al met al een geleerd gezelschap, het onze, maar dat verbergen we hoffelijk voor elkaar, tot mijn geluk, want zo steek ik minder af. Ik ken het gedachtegoed van Erasmus redelijk, ik heb me niet voor niets een paar jaar in hem verdiept, maar als het om de nuances gaat ben ik een amateur, en dan dat Latijn! Geeft niet, we zitten in feite allemaal weer op school, in een komische verhouding tussen beetje uitblinken en beetje schutteren. Zo is het spel.

Een van ons is de bovenmeester. Hij kiest de teksten en doet er alvast een lijst moeilijke woordjes in vertaling bij, waarna we ieder voor zich thuis aan de slag gaan. Over dat huiswerk doe ik twee uur en altijd op het laatste moment, zoals je dat met huiswerk nu eenmaal doet. Vooruitwerken zit er in mijn leven qua tijd nog steeds niet in en het hoeft ook niet.

Daar zijn we weer, ha en hoi, hoe gaat het! Na dit morsen met tijd geeft G. beurten en leidt de discussie. De twee vertalers in het gezelschap, onder wie ik, stellen er een eer in met een onbeschaamd schoolse vertaling te komen, dus niet afgehecht en opgeklopt, maar juist zo dat je de oorspronkelijke tekst er nog doorheen ziet. De grammatica en zinsbouw zijn onderkend, de puzzel is gelegd, meer niet. Het echte vertalen doen we op andere momenten wel. Eventuele publicatie is nooit ook maar een moment aan de orde geweest en lijkt me in strijd met onze ongeschreven regels.

C. wil altijd het naadje van de kous weten, zij is een eeuwig blozend schoolmeisje, en tussen de bedrijven door zijn we soms ongemerkt verwoed met elkaar in dispuut. Erasmus heeft al bij leven hier en daar tot uiteenlopend begrip geleid. Intussen vermaak ik me net zo hard met de ins & outs over allerlei Leidenaren die over de tong gaan, want ik ben de enige van elders en sta noodgedwongen droog qua alcohol. Buiten wacht het autootje om me naar Amsterdam terug te brengen, en het wil onder geen beding een dronken erasmiaan achter z’n stuur.

Waarom we het doen? Omdat we elkaar mogen en op deze manier een aanleiding hebben om elkaar te zien. Het is ook hulde aan een gedeelde liefde.

In een groep vertalen wekt gegarandeerd goede emoties. Bevlogenheid is er één van. Toen ik eens op verzoek van de leraren Engels en Nederlands drie weken achtereen met een bepaalde klas van een soort handelsschool in Amersfoort een pagina Slaughterhouse-Five, van Kurt Vonnegut, vertaalde, nam genoemde bevlogenheid gloeiende proporties aan. De eerste vijf minuten werd misschien nog gefloten en gejoeld – het waren jongens en ik was niet veel ouder. Daarna begon het hersengekraak. De club gaf zich over aan nieuwsgierigheid, aan de opborreling van taalgevoel en de ambitie dat te tonen. De betrokkenheid was gigantisch. Nooit, ook niet op de universiteit waar ik lesgaf, heb ik het tijdens een vertaalsessie zo zien bruisen en spetteren. Ik had de regie, ja, maar ik herinner me hoe de klas me almaar verraste.

Dit is in één moeite door een pleidooi voor vertalen op school. In geen enkele andere levensfase is het taalgevoel zo kneedbaar. Je hunkert naar woorden voor wat je overkomt of latent in je aanwezig is. Je laat je jouw interpretatie en verwoording van een leeservaring niet zomaar afpakken. Voor je het weet maak je je druk en stuit op het wonderbaarlijk toereikende of juist ontoereikende van taal. Er blijken meer lezingen van hetzelfde mogelijk, al weet je eventjes zeker dat de jouwe de beste is.

‘Ik kan toch zeker wel denken?’ zoals die ene jongen in Amersfoort toen zei.

‘En ik kan toch zeker wel Nederlands?’ zoals een andere antwoordde, nog strijdbaarder.

In diezelfde sfeer was het dat ikzelf als vijftienjarige de charme van het vertalen voor het eerst onderging – op het Wagenings Lyceum. Dick van Wijk, later decaan aan de Universiteit Utrecht, gaf er Bijbelkennis. Of gaf hij geschiedenis en vond hij Bijbelkennis een vanzelfsprekend onderdeel? Was het facultatief? Sommige dingen weet ik niet meer, wel dat ik daar mijn verstand zat te verbazen over de verschillende versies van één en hetzelfde Bijbelfragment die Van Wijk ons presenteerde en liet becommentariëren. De inzichten van toen hebben me nooit meer verlaten: 1) het vormgeven van gedachten is mensenwerk; 2) de taal die we als uitdrukkingsmiddel gebruiken is voortdurend in wording en heeft tegelijk tijdoverstijgende kracht; en 3) het maakt uit, de ene of andere interpretatie. Wat een denkavontuur!

Daarom, oudere en zeker jongere lezer: koppel je leesvoorkeuren aan die van anderen en richt een vertaalclub op. Kruip in de huid van Michaux, Heine, Modiano, of voor mijn part een Rus of Chinees. Gezien de geprivilegieerde positie van het Engels zal het wel het vaakst die kant uit gaan. En gezien de populariteit die hij juist onder jonge hongerigen geniet, verwacht ik op z’n minst in alle grote steden binnenkort een David Wallace Forster-lees&vertaalclubje.

Doe het, ernstig of balorig, in de verhouding die je met elkaar bepaalt. Misschien kun je aanschuiven bij Books & Bubbles. Lijkt me een optie als je in Amsterdam woont, al is thuis bij een van jullie wel zo vrij, om naar behoefte het glas te kunnen heffen.

Er zijn duizenden leesclubs in Nederland en een miljoen potentiële schrijvers van wie een deel zich groepeert in clubjes en workshops. Naast de leesclub en schrijfclub voorzie ik een bloeiende toekomst voor de vertaalclub, die hierbij in veelvoud zij geboren.

Zal ik proberen de buren hier aan het vertalen te krijgen?