In het subgenre Amerikaanse honkbalfictie in vertaling viel voor een liefhebber als ik vorig jaar heel wat te genieten. Begin 2012 bracht De Bezige Bij De kunst van het veldspel uit, de vertaling door Joris Vermeulen van Chad Harbachs meervoudig gehypete debuutroman The Art of Fielding,en enkele maanden later verscheen bij Bruna de korte roman Vergiffenis, een vertaling door Hugo Kuipers van Calico Joe van bestsellerauteur John Grisham. Wanneer we daar het in 2011 gepubliceerde Moneyball van Michael Lewis (onder dezelfde titel in de vertaling van Robert Neugarten uitgegeven door uitgeverij Business Contact) bij smokkelen (het is geen fictieboek), dan hebben we een mooi corpusje bij elkaar om eens hardop na te denken over de ontvankelijkheid van de Nederlandse cultuur voor boeken die haar zo wezensvreemd zijn dat we ze rustig exoten kunnen noemen. Nederland staat weliswaar bekend als een land met een hoge culturele ontvankelijkheid, zeker op het gebied van vertaling, er zijn redenen om aan te nemen dat dat voor honkbalboeken in veel mindere mate geldt.
Culturele ontvankelijkheid laat zich in het geval van vertaling goed bestuderen aan de hand van twee relevante aspecten.1 Ten eerste is het interessant te kijken welke selectiemechanismen werkzaam zijn en vragen te stellen als: welke titels worden wel in vertaling uitgegeven en welke niet, door wie worden ze uitgegeven en door wie vertaald, en hoe worden de vertaalde werken door critici en lezers ontvangen? Ten tweede komt culturele ontvankelijkheid tot uiting in de keuzes die de vertalers maken, waarbij het niet alleen gaat om vertalergebonden keuzes, maar ook om taalgebonden keuzes. Hoe ontvankelijk is de taal voor cultuurvreemde elementen, hoe plooibaar is de taal, heeft de taal het vermogen om cultuurvreemde elementen in zich op te nemen? Hoe zit dat bij ons met honkbal?
Honkbal in de Amerikaanse literatuur
Wat literaire honkbalfictie betreft, laat de vraag naar de selectiemechanismen zich misschien nog het beste formuleren als de vraag waarom de weinige boeken op dit gebied die wel vertaald worden door de weerstand die er kennelijk bestaat weten heen te breken. Zonder overdrijving kunnen we stellen dat honkbalfictie in de Verenigde Staten een volwaardig literair subsysteem vormt, met een centrum van werken die als hoogwaardig literair beschouwd worden omdat ze door erkende en gelauwerde literaire auteurs zijn geschreven, met daaromheen een krachtenveld van door mindere goden geschreven werken tot aan een periferie van pulp fiction. Voor het toekennen van literaire waarde is het verschil tussen fictie en non-fictie overigens niet altijd relevant. Qua genres en domeinen is het systeem in hoge mate gelaagd, er bestaat bijvoorbeeld een berg aan misdaadfictie over honkbal en binnen de kinder- en jeugdliteratuur is er voor alle leeftijden een groot aanbod. Ook in institutioneel opzicht is het veld fijnmazig: er zijn talloze gespecialiseerde uitgevers, er bestaan specialistische literaire tijdschriften, er verschijnen voortdurend bloemlezingen en er zijn zelfs speciale prijzen voor honkbalboeken.
Van die enorme hoeveelheid werken komt maar een fractie onze kant op. Kijken we welke van de titels op een van de vele lijstjes klassieke honkbalboeken die op internet circuleren vertaald zijn, dan krijgen we een indruk hoe de verhoudingen liggen. In ‘The Greatest Baseball Novels of All Time: A Modest Compendium’2 staan de volgende boeken genoemd:
The Natural van Bernard Malamud (1952)
Shoeless Joe van W.P. Kinsella (1982)
The Southpaw en Bang the Drum Slowly van Mark Harris (1953 en 1956)
The Art of Fielding van Chad Harbach (2011)
The Celebrant van Eric Rolfe Greenberg (1963)
The Great American Novel door Philip Roth (1973)
Wheat That Springeth Green van J.F. Powers (1988)
The Universal Baseball Association, Inc., J. Henry Waugh, Prop. van Robert Coover (1968)
If I Never Get Back van Darryl Brock (1989)
Sometimes You See It Coming door Kevin Baker (1993)
You Know Me Al door Ring Lardner (1916)
Summerland van Michael Chabon (2002)
The Comeback Season door Jennifer E. Smith (2008)
Dit soort lijstjes is natuurlijk altijd subjectief, maar het bovenstaande is heel divers en dus toch geschikt voor onze doeleinden. Er zitten jeugdboeken tussen (Smith, Chabon), romans waarin de sport zelf de kern vormt (Kinsella, Harris), romans van internationaal gecanoniseerde literaire schrijvers (Malamud, Roth) en losse romans van schrijvers waarvan we hier nog nooit hebben gehoord. Van deze dertien boeken zijn er vier in het Nederlands vertaald: The Natural verscheen in 1985 in de vertaling van Rob van Moppes onder de titel De favoriet bij Meulenhoff; The Great American Novel in 1975 onder de titel De grote Amerikaanse roman (vertaling J. Verheydt) eveneens bij Meulenhoff; Summerland verscheen in 2003 onder de titel Zomerland in de vertaling van Irving Pardoen bij Anthos-Manteau; en De kunst van het veldspel verscheen zoals gezegd het afgelopen jaar. Vier uit dertien lijkt niet eens weinig, maar daarbij moeten we ons wel realiseren dat als we de lijst met klassieke honkbalromans tot vijftig zouden uitbreiden het aantal vertalingen niet evenredig mee zou groeien.
Wanneer we de motieven voor het uitgeven van honkbalboekvertalingen nagaan, kunnen we misschien te weten komen waarom juist deze boeken door de weerstand wisten heen te breken.
Schaarse import
Het moment van verschijnen van Bernard Malamuds De favoriet, 1985, laat zich makkelijk in verband brengen met de verschijningsdatum van de film The Natural (1984), die losjes op de roman uit 1952 is gebaseerd. Op de kaft van de Nederlandse uitgave prijkt dan ook een foto van Robert Redford in de rol van Roy Hobbs, de onfortuinlijke hoofdpersoon. The Natural is de debuutroman van Malamud, maar het duurde meer dan dertig jaar voor de vertaling werd gepubliceerd. Op dat moment waren diverse grote romans van Malamud al wel vertaald, dus we mogen veronderstellen dat The Natural aanvankelijk niet geschikt geacht werd. Dat men daar misschien wel gelijk in had, kan blijken uit het feit dat De favoriet het, in tegenstelling tot de meeste andere vertaalde titels van Malamud, niet verder dan één druk heeft gebracht.
Het werk van Roth werd sinds de verschijning van Portnoy’s Complaint in 1969 altijd onmiddellijk in het Nederlands vertaald. De grote Amerikaanse roman valt binnen dat patroon, al geldt ook hier dat van deze titel slechts één druk is verschenen, terwijl Roth een zeer goed verkopende schrijver is.
Het geval van Michael Chabon is eigenlijk van hetzelfde laken een pak. Van zijn oeuvre wordt zo goed als alles meteen vertaald en de bekendere titels halen meerdere drukken. Zomerland verscheen een jaar na publicatie van het origineel en kwam eveneens niet verder dan een eerste druk.
Vergiffenis is in het oeuvre van John Grisham een beetje een fremdkörper. Tussen de vele legal thrillers schrijft hij af en toe een korte roman die in een ander domein speelt dan dat van de louche advocatuur. Vergiffenis is zo’n roman en speelt zich voor een groot deel af in de wereld van het profhonkbal. Je zou het boek een psychologische roman kunnen noemen, waarin de moeizame verhouding tussen een zoon en zijn stervende vader (voormalig major league-werper) centraal staat. Dat het boek vertaald is, valt natuurlijk vooral toe te schrijven aan de omstandigheid dat elk boek van bestsellerauteur Grisham onmiddellijk vertaald wordt, ongeacht de inhoud. Ook hier nog maar één gesignaleerde druk, maar het is nog vroeg. Aan de andere kant: van De afperser, de eveneens in 2012 verschenen vertaling van Grishams The Racketeer, zijn alweer meer dan 30.000 exemplaren verkocht.3
Moneyball is de enige non-fictietitel in dit rijtje culturele weesboeken. Het gaat over de major league-club Oakland Athletics, waar manager Billy Beane een nieuwe manier van denken over honkbalstatistiek gebruikte voor het inkoopbeleid van spelers en daardoor met beperkte financiële middelen een team bij elkaar kreeg dat bovenin de competitie kon meedraaien. Ook hier kunnen we de datum van verschijning van de Nederlandse vertaling (2011, het origineel verscheen in 2003) in verband brengen met de release van de gelijknamige film (ook in Nederland uitgebracht – Brad Pitt had de hoofdrol – maar na één week weer uit de bioscopen verdwenen). Opvallend is dat het boek (met een foto uit de film) op de markt is gebracht door een uitgeverij van managementboeken. Je mag veronderstellen dat de bruikbaarheid van de managementinzichten niet per se aan de actualiteit van de film is gekoppeld, maar kennelijk was er toch een film nodig om de drempel te verlagen.
Dat het verschijnen van een film gebaseerd op een honkbalboek niet altijd tot een vertaling van dat boek leidt, is te zien aan het ontbreken van een vertaling van Shoeless Joe van W.P. Kinsella (het schoolvoorbeeld van een auteur die voornamelijk honkbalboeken heeft geschreven). Dit bizarre, bijna magisch-realistische boek (de plot draait om een door de hoofdpersoon op zijn boerenland aangelegd honkbalveld waar ’s nachts overleden grote sterren wedstrijden komen spelen en een van de subplots draait om een ontvoering van J.D. Salinger) is, in iets minder bizarre vorm, in 1989 verfilmd als Field of Dreams, met Kevin Costner in de hoofdrol.
Het lijkt er dus op dat twee omstandigheden een uitgever kunnen bewegen een honkbalboek in vertaling uit te geven: ofwel het werk is onderdeel van een groter oeuvre van een auteur dat toch al wordt uitgegeven, ofwel er is een externe commerciële prikkel in de vorm van een film die het boek onder de aandacht brengt van een breder publiek.
De debutant gehypet
Bij De kunst van het veldspel ligt de situatie een beetje anders. Harbachs roman is een debuut, dus er is (nog) geen oeuvre en het boek is nog niet verfilmd (wat ongetwijfeld wel gaat gebeuren: HBO heeft de rechten aangekocht en is van plan er een serie van te maken). Wel is er bij dit boek een andere commerciële prikkel, die binnen een hedendaagse trend valt: de debuuthype. In de aanloop naar de publicatie van het origineel heeft de ontstaansgeschiedenis van het boek extreem veel aandacht gekregen. Harbach mag een beginnend schrijver zijn, hij had al wel een stevig verankerde positie in de Amerikaanse literaire wereld, vooral als redacteur van het literaire tijdschrift n+1. Het boek van Harbach hing al jaren in de lucht. Hij heeft er tien jaar aan gewerkt en af en toe kwam er een gerucht van naar buiten. Vlak voor het verschijnen van The Art of Fielding verscheen in Vanity Fair een uitgebreid verhaal van Harbachs literaire vriend en mederedacteur van n+1, Keith Gessen, een soort making of: daarin wordt verteld hoe het boek zich van een postmodernistische David Foster Wallace-imitatie ontwikkelde tot een toegankelijke sportroman; je komt ook alles te weten over de financiële overlevingsstrategieën van de auteur tijdens het schrijven en vooral over het binnenhalen van een voor een debuut buitengewoon hoog voorschot. Daarna kon het boek bijna niet anders dan een hype worden: bijna overal jubelend besproken, genoemd in zowat alle top tiens van de jaaroverzichten 2011 (maar het was dan ook uitgegeven in september), lange rijen bij signeersessies tijdens promotietours van de auteur en druk op druk verscheen. In Nederland werd die hype moeiteloos voortgezet. Ook hier verschenen jubelende recensies, bij De Wereld Draait Door kwamen de mastodontische Americana-kenners Mart Smeets en Jan Donkers uitleggen hoe bijzonder het boek was, en ook hier lange rijen bij signeersessies. Maar vooral op het punt van de verkoop onderscheidt De kunst van het veldspel zich van de andere hier genoemde vertaalde honkbalboeken: in zeven maanden verschenen er tien drukken, waarvan de eerste vier in januari. Dat het hier om een hype ging, mag blijken uit het feit dat de hoge stapels van de laatste druk al maanden in de boekhandels liggen (maar ze liggen er nog) en het gegeven dat het boek in literaire jaaroverzichten nauwelijks meer werd genoemd (dat krijg je ervan als je een boek in januari op de markt brengt). Wel staat het boek op de 51e plaats in de CPNB-lijst met best verkochte boeken van 2012 (in de categorie 40.000–50.000 exemplaren verkocht).3
In de Nederlandse besprekingen van Harbachs boek wordt, behalve aan de hoogte van het auteursvoorschot, uiteraard volop aandacht besteed aan het feit dat de roman zich afspeelt rond het honkbalteam van een fictief college in het Midden-Westen en dus een honkbalboek is. Die kwalificatie gaat evenwel vaak gepaard met mededelingen als ‘het is veel meer dan een honkbalboek’ en vooral ‘je hoeft beslist geen honkballiefhebber te zijn om van het boek te kunnen genieten’.4 In de Amerikaanse en vooral Britse receptie van het boek vallen die stemmen overigens ook te horen.
Groter, gelaagder, verfijnder
Het gebrek aan ontvankelijkheid voor honkballiteratuur is vooral toe te schrijven aan de asymmetrische verhouding tussen de positie van honkbal in Amerika en de positie ervan in onze cultuur. Daar zit een sociologische dimensie aan: in onze (op zich al veel minder ontwikkelde) sportcultuur heeft honkbal ondanks sportieve internationale successen een marginale plaats en dus ontbreekt het bij ons aan enig cultureel referentiekader waarin de boeken zouden kunnen functioneren. Er zit ook een literaire dimensie aan: in het Nederlandse taalgebied bestaat überhaupt geen traditie van sportliteratuur, behalve misschien in het domein van de jeugdboeken. Voor zover die traditie zich nu aan het vestigen is, al gaat dat nog niet veel verder dan het bestaan van een paar gespecialiseerde tijdschriften en een enkel boek (Bonita Avenue van Peter Buwalda, bijvoorbeeld), dan richt die zich vooral op voetbal en wielrennen.
De asymmetrie manifesteert zich mede in de linguïstische en stilistische repertoires waaruit Amerikaanse schrijvers van honkbalboeken en de Nederlandse vertalers ervan kunnen putten. Dat repertoire is in het Amerikaans-Engels oneindig veel groter, gelaagder en verfijnder. Bovendien is de afstand tussen de taal van de specialisten en de algemene taal door de alomaanwezigheid van het honkbal in het openbare leven veel kleiner (dat hoeft overigens niet per se aan die aanwezigheid te liggen, voor de verhouding tussen medische vaktaal en algemene taal geldt voor het Engels hetzelfde).
In Nederland wordt gehonkbald, dus bestaat er ook een Nederlandse honkbaltaal, die ook wel enigszins gelaagd is (de taal van de reglementen, de taal van de beoefenaars, de taal van de mediaverslagen), maar beslist niet alomaanwezig. In kranten wordt nauwelijks over honkbal geschreven, al wordt dat de laatste jaren wel meer. Nu het NFederlandse honkbalteam het mondiaal goed doet en er ook steeds meer Nederlanders in de minor en major leagues komen te spelen, neemt de belangstelling toe.5
Om een referentiekader te krijgen waarbinnen we de keuzes van de vertalers kunnen plaatsen, zullen we in eerste instantie onze blik op de media moeten richten waarin de Nederlandse honkbaltaal wordt gebruikt. Het tijdschrift dat zich in Nederland het meest mag laten voorstaan op de status van specialistisch Amerikaans sportblad is Sport Amerika, dat tegenwoordig wekelijks een nummer van negentig pagina’s op internet publiceert.6 Alle grote Amerikaanse sporten komen hierin aan bod, wekelijks verschijnen er naast nieuwsverhalen ook actuele en historische achtergrondartikelen over de major leagues. Het is overduidelijk een blad voor Nederlandstalige kenners, want er wordt veel voorkennis verondersteld en de stukken zijn in het Nederlands geschreven. Dat wil zeggen, de taal is herkenbaar als Nederlands maar doorspekt met Amerikaanse honkbaltermen en -frasen. Regelmatig zijn die termen zo specialistisch dat een forse omschrijving nodig zou zijn om ze begrijpelijk te maken voor de leek (‘contender’, bijvoorbeeld, voor een club waarvan verwacht wordt dat die bovenaan kan eindigen in de competitie, of ‘het team wist nooit een winning record neer te zetten’, wat aangeeft dat een ploeg in een competitie nooit meer wedstrijden wist te winnen dan te verliezen), maar vaak is er wel een bruikbaar alternatief. Zo worden voor het Nederlandse ‘linksvelder’, ‘rechtsvelder’ en ‘midvelder’ consequent de termen ‘leftfielder’, ‘rightfielder’ en ‘centerfielder’ gebruikt, Amerikaanse termen, maar volgens de Nederlandse spellingsregels aan elkaar geschreven. Een risico van het ruime gebruik van calques is dat het bij false friends wel eens misgaat. Zo wordt het woord ‘franchise’ vaak gebruikt als synoniem voor ‘club’ of ‘organisatie’, wat in Amerikaanse honkbaltaal heel goed kan, maar in het Nederlands niet; met ‘franchise’ kan naar veel verwezen worden, maar niet naar ‘organisatie’. Hetzelfde geldt voor ‘park’ ter verwijzing naar ‘stadion’. ‘Ball park’ betekent weliswaar ‘honkbalstadion’, maar de reikwijdte van het Nederlandse ‘park’ strekt zo ver niet. De grenzen van het Nederlands worden nog veel verder opgerekt wanneer bij een woord de conventies van twee talen met elkaar worden vermengd. Zo kun je in Sport Amerika zinnen lezen als ‘deze speler werd twee jaar geleden gesigned door de A’s’ of ‘toen hadden ze geen andere keus meer dan hem te traden’. Door Engelse werkwoorden op een Nederlandse manier te vervoegen, wordt de taal in dit blad nog meer een hybride.
De Engelse woorden worden niet gecursiveerd, dus hun vreemdheid wordt niet benadrukt, in feite worden de woorden in het Nederlandse repertoire opgenomen, of wordt er althans een subrepertoire gecreëerd, waarvan je haast zou zeggen dat het als een third space beschouwd kan worden, een tussencultuur. De vraag of deze houding ten opzichte van de taal nodig is, is even interessant als onbeantwoordbaar. Mijn speculatieve verklaring is dat deze verregaande absorptie van het Engels gezien kan worden als een vorm van identificatie met de vreemde cultuur. De wil om als insider te schrijven over een buitenlandse cultuur en de lezer ook als insider aan te spreken wint het daarbij van journalistieke normen van leesbaarheid. De drempel voor de lezer is hoog – hij moet zelf de inspanning leveren om de taal- en cultuurgrens te overschrijden. Dat is wel een paradoxaal gegeven, want ergens is er een omslagpunt in het identificatieproces: hoe meer calques in de tekst, hoe kleiner de noodzaak om nog Nederlands te gebruiken. Als je in zo hoge mate ingevoerd moet zijn om de tekst te kunnen begrijpen, dan kun je ook oorspronkelijke Amerikaanse teksten over honkbal lezen, en dat lijkt me de bestaansgrond van deze vorm van schrijven voor een Nederlands publiek te ondergraven.
Thick translation
Wanneer deze taalkeuzes in een vertaling zouden worden gemaakt – en vaak gaat het natuurlijk ook om vertaling, om de verwerking in het Nederlands van Amerikaanse geschreven bronnen – zouden ze als zeer gemarkeerd worden beschouwd (op de false friends na, die kun je als fouten aanmerken), als indicatie voor een bijna schleiermacheriaanse vervreemdende strategie. Voor hedendaagse literair vertalers ligt die weg eigenlijk niet open, zelfs niet bij de extreem exotische teksten (of tekstelementen) waarvan hier sprake is. Je wordt geacht je lezer niet het bos in te sturen en haar zelf de weg maar te laten vinden.
Je zou veronderstellen dat bij het vertalen van literaire teksten waarin een belangrijke rol is weggelegd voor een extreem exotisch aspect van een cultuur waar anderszins veel contact mee is, de meest passende strategie bestaat uit wat antropologen ‘etnografisch vertalen’ noemen en wat binnen een postkoloniale context ook wel thick translation wordt genoemd: een vertaling waarin de vreemde cultuur wordt ontsloten door middel van verklaring en uitleg, zowel binnen als buiten de tekst. Formuleren we dit iets anders en stellen we dat de vertaler bij deze vorm van vertalen geacht wordt de lezer meer dan een handje te helpen, dan zien we meteen in dat deze weg voor de hedendaagse literair vertaler al evenmin openstaat; de aanwezigheid van noten en verklarende woordenlijsten wordt als zeer hinderlijk ervaren en afdoend aan de vloeiendheid van de leeservaring.
Wanneer je je lezer niet het bos in mag sturen en ook niet al te zeer mag helpen, dan zit je als vertaler goed klem. Hoe red je je daar uit? Hoe vind je een elegante manier om de argeloze lezer niet al te zeer op te zadelen met dat exotische, onbegrijpelijke jargon? Kan dat überhaupt?
Het begint ermee dat je als vertaler moet erkennen dat er een probleem is. Bij De kunst van het veldspel is dat duidelijk het geval. In het colofon bedankt vertaler Joris Vermeulen twee personen ‘voor hun speeltechnische [sic] en taalkundige assistentie op het vlak van het honkbal’. Hij heeft dus geprobeerd om aansluiting te zoeken bij de taal van Nederlandse experts, wat leidt tot een dichter bij het Nederlands liggende honkbaltaal dan in Sport Amerika gebezigd wordt. Zo wordt in de roman wel telkens de variant met ‘-velder’ gebruikt en kun je een woord als ‘plaatscheids’ aantreffen (voor ‘home plate umpire’).7 Toch blijft het honkbaljargon een soort Sport Amerika-light. In een bijdrage aan de website boekvertalers.nl verzucht Vermeulen: ‘de meeste termen blijk je helaas onvertaald te moeten laten omdat er domweg geen inlands woord voor bestaat’.8 Hieruit spreekt wel enigszins een woord-voor-woordreflex (die bijvoorbeeld de mogelijkheid van het gebruik van neologismen lijkt uit te sluiten), al manifesteert die zich lang niet altijd in de vertaling zelf. Maar bij het vertalen van vaktaal is het altijd eerder de fraseologie dan de terminologie die een probleem vormt, omdat fraseologie ingrijpt in de constructie van zinnen en zich daardoor minder makkelijk leent voor het gebruik van calques.
Wat de fraseologie betreft zijn de vertalingen in De kunst van het veldspel niet altijd even gelukkig, zonder dat dit overigens tot ernstige ongelukken leidt.
De kunst van het fielden
Hoe de vertaler pech kan hebben door een asymmetrie in lexicale variatie blijkt bijvoorbeeld bij de frase ‘he hammered a homerun’. Voor de eenvoudige uitdrukking ‘to hit a homerun’ bestaan nog meer synoniemen dan er in het Inuit voor ‘sneeuw’ en het Arabisch voor ‘kameel’ bestaan. Een gebrek aan lexicale variatie in de doeltaal levert in een vertaling altijd vervlakking op, omdat de vertaler veel vaker zijn toevlucht moet nemen tot herhaling. ‘To hammer a homerun’ (of ‘hit’) laat zich niettemin lastig met ‘een homerun hameren’ vertalen – wat Vermeulen wel doet – omdat de grens van het Nederlands te ver wordt opgerekt. De impuls om te zoeken naar lexicale variatie in het Nederlands lijkt me de juiste, maar die zou volgens mij toch eerder in het semantische veld van ‘rammen’, ‘roeien’ en ‘poeieren’ gezocht moeten worden, omdat daar veel meer mogelijkheden liggen.
Met de titel heeft de vertaler misschien ook pech gehad, al speelt hier ook een kwestie van uitgeversmoed. Er is de nodige kritiek geuit op de titel, zij het zonder argumenten. Maar er is wel een steekhoudend argument. De pech die de vertaler heeft is dat het woord ‘veldspel’ sterk geladen is met connotaties die horen bij veel bekendere teamsporten als hockey en voetbal. Het woord heeft daarin sterke associaties met de collectieve inspanning van een team en niet met de prestaties van een individu, zoals bij de honkbalterm ‘to field’ het geval is. ‘Fielding’ is het door de individuele speler verwerken van een over de grond op hem afkomende bal. In de roman wordt steeds het werkwoord ‘fielden’ gebruikt, een semi-ontlening. Dat dat woord niet in de titel wordt gebruikt, zal vast met uitgeversconservatisme te maken hebben, dat het gebruik in een titel van een woord uit een vreemde taal uitsluit.
Niet altijd zijn de ongelukkige vertalingen ingegeven door pech, zoals het volgende fragment aantoont:
[…] but the ball caught the tip of his glove and scooted into short right field as the hard-sliding runner took out his legs and sent him flying ass over teakettle. By the time Sooty Kim chased down the ball the runners were coasting into second and third.
[…] maar de bal raakte de punt van zijn handschoen en schoot het rechterbinnenveld in terwijl de loper zijn benen uitstak en in zijn harde sliding Ajay onderuit schoffelde. Tegen de tijd dat Sooty Kim de bal had bemachtigd kachelden de lopers al het tweede respectievelijk het derde honk binnen.
In deze vertaling zitten toch wel wat eigenaardigheden, om het maar neutraal uit te drukken. ‘Punt van de handschoen’ is ongelukkig, een handschoen heeft geen punt. De reikwijdte van ‘tip’ is ook wel groter dan ‘punt’; ‘rand’ of ‘uiteinde’ lijkt me preciezer. ‘Short right field’ is niet het ‘rechterbinnenveld’ (een dergelijke term bestaat niet), maar het deel van het rechtsveld dat aan het binnenveld grenst, net voorbij het gravel van de diamond. Bij een dergelijke term ligt het gevaar voor een oververtaling op de loer; in dat geval is het beter om voor een ondervertaling of een implicitering te kiezen en gewoon ‘rechtsveld’ te gebruiken. ‘Terwijl de loper zijn benen uitstak’ is een interpretatiefout, ‘his’ in ‘his legs’ verwijst niet naar de loper, maar naar eerstehonkman Ajay. Diens benen worden door de sliding van de honkloper onder zijn lichaam vandaan geschoffeld waardoor hij in de lucht vliegt. En een ‘honk binnenkachelen’ lijkt me idiomatisch gezien dubieus, bovendien is het voorzetsel ‘binnen’ niet op z’n plaats, dat hoort bij een andere ruimtelijke situatie. Wat bedoeld wordt, is dat de lopers op hun gemak hun honk bereikten. Hiermee zij aangegeven dat erkenning van het probleem niet automatisch tot de meest wenselijke oplossingen leidt. Het kan allemaal wel preciezer en inventiever – het Nederlands biedt meer mogelijkheden dan gebruikt worden.
Gedachteloos lezen
Is het erg dat dergelijke onnauwkeurigheden in de vertaling van fraseologie en terminologie van de vaktaal van het honkballen voorkomen? Die vraag kunnen we proberen te beantwoorden door ook te kijken naar een zin waarin Vermeulen vooral op calques leunt: ‘Anders dan wanneer Adam daar staat moet je bij Sal iedereen één stap naar de pullside laten maken. Tenzij die z’n change-up gooit.’ Zonder kennis over wat de ‘pullside’ en een ‘change-up’ zijn,9 zijn deze zinnen niet te begrijpen. Een oververtaling leidt ook hier tot ongewenst omslachtige zinnen en een ondervertaling heeft hier geen zin, een calque lijkt dus de enige oplossing. De niet-ingevoerde lezer kan weinig anders met dergelijke zinnen dan ze gedachteloos langs zich heen laten gaan. En datzelfde geldt eigenlijk voor het eerder besproken fragment. Een dergelijke gedetailleerd beschreven actie is ook nauwelijks te volgen als je hem niet voor je kunt zien, of hij nu precies vertaald is of slordig, met kennis vertaald is of zonder.
Ik maak me overigens sterk dat de meesten van de meer dan 40.000 kopers/lezers van De kunst van het veldspel dat met grote delen van het boek gedaan hebben: ze gedachteloos langs zich heen laten gaan. Ik durf zelfs te beweren dat de reflex in de receptie van het boek om erop te wijzen dat het meer is dan een honkbalboek daar ook vandaan komt. Harbach heeft het boek wat dat betreft clever gecomponeerd: de plotlijnen buiten het honkbal om zijn op zichzelf goed te volgen en er zijn meer hoofdstukken waarin honkbal geen centrale rol speelt dan hoofdstukken waarin dat wel het geval is. Was De kunst van het veldspel niet méér geweest dan een honkbalboek – en niet ook een campus novel, een bildungsroman, een fijn leesboek over sympathieke personages en een nogal ouderwets verhalende roman – dan zou het nooit vertaald zijn. Dat dat wel is gebeurd, daar mogen we best blij mee zijn. Het is een boek dat op zich goed leesbaar is, maar waar voor de meeste lezers flink wat zwarte gaten in zitten.
Of dat voor de vertaling van Grishams Calico Joe ook opgaat, betwijfel ik. Vergiffenis van Hugo Kuipers (een van de vaste vertalers van Grisham) is een duidelijk voorbeeld van wat er mis kan gaan wanneer de vertaler de eigenheid van het cultureel vreemde niet als vertaalprobleem erkent, of niet herkent. Want hoewel in het boek een nawoord is opgenomen met uitleg over de regels van het honkbal, door Grisham geschreven op verzoek van zijn Britse uitgever (die de bui wel zag hangen), is uit de vertaling duidelijk dat de vertaler zelfs niet de geringste kennis van het spel heeft. Ik heb me eerder al kwaad gemaakt over de onverschilligheid waarmee dit boek is vertaald en uitgegeven,10 dus dat zal ik hier niet nog een keer overdoen. Voor dit boek gelden dezelfde culturele omstandigheden en beginvoorwaarden als voor De kunst van het veldspel, al zal de vlotte leesbaarheid bij Vergiffenis nog belangrijker zijn. De fout die Kuipers maakt behelst het tegenovergestelde van de Sport Amerika-houding. Omdat hij termen niet herkent, vertaalt hij ze ook niet als zodanig. Dat leidt tot weinig expressieve vertalingen als ‘boogbal’ voor ‘curveball’ en ‘snelle bal’ voor ‘fastball’, waarbij de Nederlandse woorden niet het juiste beeld bij de lezer kunnen oproepen. Maar het leidt ook tot speltechnisch potsierlijke formuleringen, wanneer in de vertaling een slagman als hij aan slag is ‘op de plaat gaat staan’ in plaats van ernaast en wanneer een pitcher ‘evenveel slagmannen een vrije loop gaf als hij uitsloeg’. Kuipers heeft ‘strike out’ als een frase uit de algemene taal vertaald, en niet in de jargonspecifieke betekenis van ‘met drie slag uitgooien’. Zelfs met de meest elementaire termen kan hij dus niet uit de voeten. Bestaat er voor honkbaltermen geen voor de hand liggende vertaling, zoals bij ‘slider’ en ‘change-up’ (soorten worpen), dan neemt Kuipers het Amerikaans over, wat in die gevallen ook de juiste beslissing is, al kwam die dan bij toeval tot stand. Het bredere inzicht dat we hieraan kunnen ontlenen is dat te zeer aansluiting zoeken bij het Nederlands niet werkt, omdat met het repertoire van de algemene taal de vaktaal niet kan worden weergegeven.
De vertaler als antropoloog
De handen van de vertalers van De kunst van het veldspel en Vergiffenis waren vooral gebonden door de beperking dat het weergeven van de tekstwereld van een literaire roman niet ten koste mag gaan van de vloeiendheid van de leeservaring. Voor de vertaler van het non-fictieboek Moneyball, Robert Neugarten, gelden de literaire beperkingen niet. In deze vertaling wordt de vreemdheid van het honkbaljargon volop erkend. Onderaan de pagina met het motto staat de volgende paratekst: ‘In de originele tekst van Moneyball staan nogal wat honkbaltermen die in het Nederlands geen goede tegenhanger kennen. Om de lezer niet met omslachtige beschrijvingen op te zadelen is er in de Nederlandse vertaling van het boek voor gekozen die termen in het Engels te laten staan. Bij het eerste gebruik staat steeds een asterisk (*) die aangeeft dat de uitleg van die term voorkomt in de verklarende woordenlijst (bijlage 1) achter in dit boek. Bijlage 2 biedt een beknopte uitleg van de regels van het honkbal en de opbouw van een Amerikaans honkbalseizoen.’
In feite wordt in deze vertaling dus gekozen voor een vorm van thick translation, stelt de vertaler zich op als de antropoloog die de vreemde cultuur aan zijn eigen cultuurgenoten uitlegt. Dat er ook wel Nederlandse termen gebruikt worden, laat zich verklaren uit het feit dat de relatieve bijzin in de eerste zin van de paratekst beperkend is. Van de meeste termen is er geen tegenhanger, maar van sommige wel. En bij het vertalen daarvan toont de vertaler zich behoorlijk inventief. Bij een term als ‘utility infielder’ kun je een heel encyclopedisch lemma over de samenstelling van een honkbalteam plaatsen, maar je kunt het ook, zoals Neugarten doet, vertalen met ‘reservebinnenvelder’, een neologisme dat voldoende expressief is om de lezer een voorstelling te geven van wat de rol inhoudt. Je zou kunnen zeggen dat thick translation ook past bij het educatieve karakter van de uitgever, maar het boek zelf is allerminst didactisch opgezet, het is juist zeer verhalend.
Deze vorm van thick translation werkt hier goed. Je hebt als lezer zelf de keuze om de glossen en de uitleg achterin het boek te negeren. Je kunt als je dat wilt je eigen leeservaring vloeiend houden, ten koste van de noodzakelijke achtergrondkennis, of je kunt je lacune in die kennis opvullen. Bij elkaar nemen de bijlagen negen bladzijden in beslag, wat niet overdreven veel is.
De vraag is waarom hiervan in de literaire romans geen gebruik wordt gemaakt.11 Het argument van de vloeiende leeservaring lijkt me maar ten dele geldig. Het overslaan van onbegrijpelijke passages, of zelfs de constatering dat een passage onbegrijpelijk is, doet evenzeer af aan de vloeiendheid van de leeservaring, en wanneer de behoefte bij de lezer ontstaat om lacunes in de kennis weg te werken, dan moet hij een nog veel grotere inspanning leveren. De weerstand tegen paratekstuele toevoegingen in een vertaling geldt meestal alleen voor teksten die vertaald worden uit niet-exotische talen. Bij vertalingen uit exotische talen (en dat zijn dan eigenlijk alle andere talen dan Engels, Frans en Duits) is de tolerantie ervoor en dus de ontvankelijkheid veel groter. Waarom dan niet in een roman uit een niet-exotische taal waarvan een cultureel element wel exotisch is niet ook van dergelijke hulpmiddelen gebruikmaken?
Dat zal misschien te maken hebben met de omstandigheid dat met het toenemen van de graad van exotisme het probleem van de vertaalbaarheid steeds sterker in beeld komt en de zichtbaarheid daarvan als onwenselijk wordt ervaren.
Besluit
De Israëlische cultuurwetenschapper Itamar Even-Zohar heeft ooit een aantal factoren van vertaalbaarheid besproken (hij noemde ze zelf ‘wetten’, maar dat gaat mij een beetje ver),12 waarbij hij stelde dat de graad van vertaalbaarheid onder meer afhankelijk is van de mate van contact tussen culturen (meer contact betekent een hogere graad van vertaalbaarheid), van de verhouding tussen culturen wat betreft de graad van ontwikkeling (hoe gelijker, hoe hoger de vertaalbaarheid) en van de dichtheid van betekenis van een tekst of tekstelement (hoe hoger de dichtheid, hoe lager de graad van vertaalbaarheid). In het geval van het vertalen van honkbalboeken kunnen we de lage graad van vertaalbaarheid aan deze factoren toeschrijven. Specialistische termen en frasen hebben een hoge betekenisdichtheid, de verhouding tussen de repertoires is hoogst asymmetrisch en hoewel Nederland in hoge mate wordt blootgesteld aan de cultuur van de VS en er dus van uiterst intensief contact sprake is, blijft de verwevenheid van cultuur en honkbal in de VS hier goeddeels onzichtbaar en onbekend.
Deze culturele verhoudingen leiden ertoe dat de ontvankelijkheid voor honkbalboeken zich alleen voordoet wanneer er buiten de status van het boek als sportliteratuur voldoende prikkels aanwezig zijn om de uitgave van een vertaling commercieel interessant te maken. Je zou bijna kunnen zeggen dat deze vertalingen worden uitgegeven ondanks hun status als honkbalboek en dat het onvermijdelijke verlies op het gebied van het culturele referentiekader als een soort collateral damage wordt gezien. Ik vermoed dat de culturele ontvankelijkheid voor vertaalde honkbalfictie nog lang op een laag pitje zal blijven en dat deze boeken nog tot in lengte van dagen als misfits in het antiquarische circuit blijven rondzwerven.
Noten
1 Zie bijvoorbeeld het aloude maar nog steeds bruikbare artikel van Clem Robyns, ‘Eigen vertoog eerst’, in: Ton Naaijkens e.a. (eds.), Denken over vertalen. Tekstboek vertaalwetenschap. Nijmegen: Vantilt, 20102, p. 349–360.
2 http://blogs.riverfronttimes.com/dailyrft/2012/03/great_baseball_novels_schuster_might_have_been.php
3 http://web.cpnb.nl/engine/download/blob/cpnb/61970/2013/2/CPNB_Top100_2012_DEF.pdf?app=cpnb&class=8353&id=995&field=61970%20
4 Zie bijvoorbeeld Marc Olthof, ‘De faalangst van de “korte stop”’, De Tijd, 10 februari 2012, en Rob Schouten, ‘De een vangt, de ander gooit’, Trouw, 4 februari 2012.
5 Daar wordt ook actief aan gewerkt door de organisatie van Major League Baseball. Er bestaat een plan om in 2014 of 2015 in Hoofddorp een tijdelijk honkbalstation te bouwen met een capaciteit van 30.000 toeschouwers waar een aantal clubs uit de major leagues wedstrijden komen spelen. Bovendien organiseren Nederlandse MLB-spelers buiten het seizoen clinics voor de jeugd waaraan ook bekende MLB-sterren meedoen. Er wordt dus volop ontwikkelingswerk verricht.
6 http://www.sportamerika.nl/sport-amerika-the-magazine/
7 Een vondst als ‘dubbeltreffen’ voor ‘double header’ (een reeks van twee wedstrijden tegen dezelfde tegenstander op één dag) kan zo Van Dale in.
8 http://www.boekvertalers.nl/2012/02/14/gedichten-en-gewichten-over-de-vertaling-van-chad-harbachs-the-art-of-fielding/
9 Achtereenvolgens de kant die een speler van nature op slaat – bij een linkshandige slagman het rechtsveld en bij een rechtshandige slagman het linksveld – en een worp waarbij de pitcher doet alsof hij een fastball gooit maar de bal minder snelheid meegeeft waardoor de slagman vaak te vroeg zijn slagbeweging inzet en een slag aan zijn broek krijgt.
10 http://ceeskoster.wordpress.com/2012/05/25/121/
11 Zoals bijvoorbeeld in… Roths De grote Amerikaanse roman uit 1975. Op zich door de summierheid overigens geen voorbeeld dat navolging verdient. De woordenlijst daarin beperkt zich niet tot honkbaltermen, maar sluit ook andere vreemde elementen in die volgens de vertaler kennelijk uitleg verdienden, zoals ‘het ovalen kantoor’.
12 Zie hiervoor Raymond van den Broeck & André Lefevere, Uitnodiging tot de vertaalwetenschap. Bussum: Coutinho, 1979, p. 61–66.