Je kwinkeleert de hoofdmelodie van een tijdgeest    21-22

Maria Vlaar

Gelooft u nog in literatuur? Geloven wij met z’n allen nog in literatuur?

Daar komt de riedel. Het einde van de roman is weer eens nabij. Het is een kwestie van tijd voordat de laatste roman plechtig van de persen rolt. Poëzie is een marginaal verschijnsel geworden, waar nog wel volle zalen, maar geen volle boekhandelsportemonnees van komen. Essays zijn sowieso een uitgestorven specimen. En non-fictie, dat ís helemaal geen literatuur. Exit. Bovendien leest toch niemand meer, want op de middelbare school is het literatuuronderwijs afgeschaft. De ontlezing door televisie, mobiele communicatie en de iPadrevolutie heeft het lezen, dat wil zeggen het langer dan een kwartier (ik doe maar een gooi) onafgebroken één tekst tot je nemen, voorgoed in het verleden geworpen. Niet alleen de literatuur, zelfs het lézen zelf is een bedreigde diersoort.

Ook de schrijver is niet meer wat hij geweest is. Een bevriende auteur kreeg laatst een e-mail: een filmer had de opdracht gekregen een portret van hem te maken vanwege een literaire prijs. ‘In het portret sta jij als schrijver centraal. In het portret duiken we in jouw persoonlijke leven,’ schreef de filmmaker jolig. Kennelijk vond de organisatie van de prijs het saai dat het om een boek ging. Hoewel de schrijver zich nu juist in dat boek tot in de uiterste puntjes van zijn herinnering, zijn kunnen en zijn stilistische vermogens had begeven, moest niet dat product van zijn verbeelding centraal staan. Nee: hij moest zélf centraal staan, zoals een lid van het koninklijk huis of een sterretje in een reality show ook alleen maar om zichzelf iemand is, en niet om wat hij kan of presteert. Maar schrijvers zijn bij uitstek mensen bij wie de maker en het gemaakte níétsamenvallen.

Conclusie: Literatuur ‘is een soort competitie geworden. Dat is één. En ten tweede, en dat vind ik het ergste, willen die mensen allemaal beroemd worden. Ze schrijven om een Bekende Nederlander te worden. Het hele procédé, die hele mediatoestand, die hele uitgeverij is daar op gericht.’ Klinkt echt als van deze tijd toch? Maar het is Kees Fens in gesprek met de Raster-redactie, twintig jaar geleden…

En wat blijkt intussen? In 1957, zo werd onlangs een onderzoek aangehaald in The Atlantic, las bijna een kwart van de Amerikanen op het moment van de enquête een boek. In 2005 was dat aantal niet gedaald, maar juist gestegen naar 47% van de ondervraagden. Nu maar hopen dat ze niet allemáál de s.m.-soap van E.L. James lezen. In de Livres Hebdo stond een bericht over het aantal vertalingen in Frankrijk – een land dat vanouds wordt aangehaald als erg op zijn eigen literatuur en weinig op vertaalde literatuur gericht, zeker in vergelijking met Nederland. Dat zou zelfs in de Franse volksaard zitten. Vertalingen waren met 8,7% gestegen naar 15,9% van het aantal gepubliceerde titels in 2011. Is het eigenlijk wel terecht dat we niet meer geloven in literatuur?

Geloven is een wilsact, vertelde laatst kunsthistoricus Henk van Os naar aanleiding van Vader en zoon krijgen de geest, een brievenboek over geloven dat hij met zijn zoon Pieter van Os publiceerde. Een goed advies, ook voor twijfelaars in de literatuur. Als lezers gezamenlijk besluiten te geloven in literatuur, dan bestaat die. Zoals God bestaat doordat er in hem geloofd wordt…

Over God gesproken: onlangs las ik De trofee, het tweede deel van het romandrieluik ‘De Wetenden’ van de Roemeen Mircea Cărtărescu. Voor de vertaler Jan Willem Bos moet dit boek een bijna onmenselijke opgave zijn geweest. Alleen al de woordkeuze – tal van woorden in het Nederlands die zeker niet in het woordenboek Roemeens-Nederlands (dat trouwens ook door Jan Willem Bos is geschreven) staan. Er klinkt allerlei andere literatuur door: Salman Rushdie, maar ook Dante, en Bijbelboeken. Het visioen van Ezechiël, uit het Oude Testament, komt ook in taal nog wel het dichtst bij. Wat mij betreft heeft de jury van de Nijhoff Prijs het gemakkelijk dit jaar.

In dat boek van Cărtărescu ziet de hoofdpersoon God. Het is een visioen, zoals dit boek van visioenen en gedachtenexperimenten aan elkaar hangt, omdat niemand de Europese lezer van nu kan wijsmaken dat hij God in het écht heeft gezien. Ik heb het boek in mijn recensie zelfs religieus genoemd, maar volgens mij is met dit boek God definitief terug in de literatuur.

Is dat belangrijk? Denkt Cărtărescu hiermee werkelijk iets te veranderen in het hoofd van de lezer? Hij is zeker niet uit op bekeerlingen, zo bedoel ik het niet: zijn werk is een hoogst-intellectueel spel van herinneringen, verwachtingen, koortsdromen en hallucinaties. Maar ik denk wél dat hij zijn lezers een radicaal ander mensbeeld wil voorleggen. Dat is misschien wel de onderliggende hamvraag naar het geloof in literatuur: hoe vrijblijvend is literatuur, of hoe overtuigend? Kan het de lezer veranderen, de mens, of zelfs de wereld? In een interessante briefwisseling tussen Arnon Grunberg en de Bulgaars-Duitse schrijver Ilija Trojanow in de Volkskrant, op 18, 21 en 23 augustus jl., gaat het precies over díe vraag. Grunberg verwijt zijn vriend Trojanow dat die zonder enige ironie ‘de romanschrijver als hogepriester’ ziet, terwijl Grunberg zelf de romanschrijver meer beschouwt als een ‘handelsreiziger in eigen kunst’. De roman is geen effectief middel om bepaalde veranderingen in de samenleving te bewerkstelligen, schrijft Grunberg, de ‘onafhankelijke schrijver’ bestaat niet, en de roman neemt ‘een marginale plaats in in onze cultuur’. Tja, denk ik dan, en dan moeten wij geloven in literatuur? Terwijl de schrijver zijn literatuur gewoon als handelswaar ziet?

Trojanow reageert superieur: ‘Je kwinkeleert de hoofdmelodie van een tijdgeest die – of je hem nu cynisch, decadent of postmodern noemt – iedere diepgaande overtuiging neerbuigend beoordeelt.’ Grunberg schrijft: ‘Ik wil de wereld niet verbeteren, ik wil betere romans schrijven. Jou staat het uiteraard vrij de wereld te willen redden.’ Terwijl Trojanow het juist betreurt dat ‘de literatuur zich heeft teruggetrokken in de privésfeer, de binnenwereld, de wereld van het eigen ik’. Daardoor is de literatuur ‘banaler en onbeduidender’ geworden. Trojanow wil dat ‘de buitenwereld weer een rol speelt’, hij merkt een verlangen ‘naar grootse alternatieven, naar gedurfde provocaties’ op. Kijk, zó kunnen we weer geloven in de literatuur!

De Duitse schrijver en uitgever Michaël Krüger heeft een novelle geschreven met de titel Het einde van de roman. In Voor het onweer, een selectie uit zijn gedichten in de vertaling van Cees Nooteboom, lees ik de regels:

Verrijkt en beroofd – vorming van metaforen,
maskerkeuze: waar de taal haar roep
verliest heersen gewelddadige woorden. 

Geloven in literatuur is een wilsact. Laten we het gewoon dóén.