Als er één Nederlandse auteur is die in de loop van de decennia welhaast in ons DNA is beland, is het wel Annie M.G. Schmidt. Al meer dan een halve eeuw zijn haar verhalen en gedichten gezichtsbepalend voor de kinderliteratuur in Nederland. Haast iedere generatie is met Annie M.G. Schmidt grootgebracht en komt er via voorlezen aan eigen kinderen of kleinkinderen opnieuw mee in aanraking.
De oorspronkelijke uitgave van Schmidts eerste bundel versjes, Het fluitketeltje en andere gedichten, was volgens het omslag geschikt voor lezers van ‘6 tot 96 jaar’, destijds een uitzonderlijk breed spectrum. Maar hoe zit het met de reikwijdte van de koningin van het Nederlandse kinderverhaal over de grens? Zeker, er is ontzettend veel vertaald, en in ontzettend veel talen – zo zijn Wiplala en Minoes in tientallen talen verschenen, tot aan het Ests, IJslands en Sri Lankaans toe. Toch is niet eens zo’n heel groot deel daarvan nog leverbaar. De hier zo welbekende Jip en Janneke zijn al wat onbekender in andere landen. Van Pluk van de Petteflet bestond tot voor kort nog geen Engelse vertaling.
Wat de kinderverzen betreft is het aanbod nog veel beperkter. Tot voor kort bestonden er vier uitgaven, die bovendien allang niet meer leverbaar zijn. In Frankrijk is er midden jaren negentig een Pippeloentjeboek verschenen onder de titel Les comptines de Robinson. Voor Duitse kinderen waren er in dezelfde tijd Pippelu, der klein Bär en een bloemlezing met dierenversjes, Lauter nette Tiere. In het Engels is eind vorige eeuw het omvangrijke, uitbundig geïllustreerde Pink Lemonade verschenen.
A Pond Full of Ink
Onlangs verscheen van de hand van David Colmer, naast de eerste Engelse vertaling van Pluk van de Petteflet (Tow-truck Pluck ), A Pond Full of Ink, een Engelse paralleleditie van de bloemlezing uit Schmidts kinderverzen Een vijver vol inkt. Het door Sieb Posthuma prachtig geïllustreerde boek is vooralsnog alleen voor de Nederlandse markt uitgebracht – en dat terwijl er van Pink Lemonade destijds toch 10.000 exemplaren in Engeland en de Verenigde Staten zijn verkocht. A Pond Full of Ink is voornamelijk tot stand gekomen dankzij aandringen van Schmidts zoon Flip van Duijn en vertaler David Colmer, en verscheen ter gelegenheid van Annie M.G. Schmidts honderdste geboortejaar.
A Pond Full of Ink is een enorme aanwinst, voor het oeuvre van Schmidt, maar ook als vertaling an sich. David Colmers inventiviteit, muzikaliteit en speelsheid zijn verbluffend en inspirerend. De versjes klinken ongelofelijk natuurlijk, haast vanzelfsprekend Annie M.G. Schmidtachtig – en dat voor zeer vormvaste poëzie! – en vormen een mer à boire aan vondsten.
Ritme
Het is niet moeilijk om in te zien dat de op het oog zo simpele versjes vertalers voor enorme problemen stellen. Ten eerste is er het ritme. De verzen van Schmidt hebben stuk voor stuk een haast onontkoombaar ritme. De muzikaliteit is meteen al duidelijk in de allereerste regels van het openingsgedicht van Schmidts debuutbundel, Het fluitketeltje:
Meneer is niet thuis en mevrouw is niet thuis,
het keteltje staat op het kolenfornuis
Je zou er zó een walsje op kunnen dansen. Het is feitelijk een opeenvolging van anapesten (˘˘–, oftewel ‘pa-da-dám’): pa-dám pam-pam-pám, pa-da-dám pam-pam-pám, en de volgende regel is identiek. Moeiteloos weten (voor)lezers van Annie M.G. Schmidts versjes in de verschillende metrische schema’s te glijden, of het nu gaat om jamben, trocheeën, dactylen of anapesten, en alle mogelijke combinaties daarvan.
Literatuurwetenschapper A.L. Sötemann wees er in zijn analyse van ‘Dikkertje Dap’ en ‘De mislukte fee’ (ja, een dergelijk essay bestaat echt) al op hoe ingenieus de kinderverzen van Schmidt metrisch in elkaar zitten: de vrijheid binnen een strakke vorm. Daardoor klinken ze heel ritmisch, maar nooit monotoon. Kijk bijvoorbeeld naar het dartele ritme in de opsomming van wat Pippeloentje zoal meeneemt als hij uit logeren gaat (alleen de sterkste accenten zijn aangegeven):
Een béreborstel, een bérekam
een dúbbele bere-bóterham
een bére-sponsje, een bérezeep
een bére-chócoládereep
Ook de ontelbare plaatsnamen en fantasievolle eigennamen die her en der in de gedichten opduiken zijn opvallend muzikaal. Plaatsnamen als Waddemerveen, Kattemenoel, Hillegersberg, Koog aan de Zaan en Hoenderadeel klinken als walsjes (pom-ta-die-dom), maar ook eigennamen worden ritmisch uitgebuit: Rineke Tineke Peuleschil, Joris Pudoris Pudittelman en Dikkertje Dap (nog een walsje). Die muzikaliteit gecombineerd met de fantasierijke inhoud is slechts een van de kenmerken die de versjes zo typisch Annie M.G. Schmidt maken.
Burgerlijkheid en avontuur
Schmidts werk wordt soms anarchistisch genoemd, maar feitelijk gaat het meestal om vrijheden binnen een duidelijk kader. De vaak dolle avonturen vinden doorgaans plaats in een vertrouwde, herkenbare context, in een wereld met gewone mensen en echte zorgen. Schmidt schrijft geen pure fantasieverhalen, geen échte sprookjes. Haar verhalen zijn haast nooit unheimisch.
De Jip-en-Jannekereeks is het meest extreme voorbeeld van realisme en herkenbaarheid. De avonturen van de kleuters bestaan uit alledaagse huis-tuin-en-keukenervaringen als een boodschap doen, op papa’s fiets rijden of in slaap vallen bij het verstoppertje spelen. In zowel Minoes, Pluk, Otje en Wiplala komen mensen voor die met dieren (en met een kabouterachtig mannetje) kunnen praten, maar de verhalen spelen zich altijd dicht bij huis af. Wiplala leeft niet in een kabouterwereld, maar in een realistisch gezin, compleet met geldzorgen. We kijken er nauwelijks van op dat het jongetje Pluk op zichzelf woont (feitelijk als kraker) en in een kraanwagen rondrijdt, en misschien komt dat wel doordat hij omringd wordt door uiterst realistische problemen als woningnood en bureaucratie.
Ook in de versjes zien we deze combinatie van sprookjesachtigheid en realisme – overigens opvallend vaak in de huishoudelijke sfeer. De moederfee van de fee met sproeten lijkt op ons aller moeders als ze haar sproetige dochter begint te boenen – maar dan wél in sprookjesachtige substanties als katjesdauw en tijgermelk. Avonturen spelen zich vaak af in de keuken, woonkamer of aan de waslijn: de pook naast de oven legt het aan met de tang (‘O juffrouw Pook’), de pruttelende pannen op het kolenfornuis raken in een verhitte discussie over het gefluit van het fluitketeltje, de was aan de lijn knoopt een praatje aan (‘Bent u ook uit Amerongen? vroeg de theedoek aan de schort’), het meubilair – althans de meubelstukken die in het gelukkige bezit van poten zijn – gaat aan de wandel. Een stel spoken gaat ‘eens per kwartaal’ naar de wasserij. Schmidt geeft zo een avontuurlijke draai aan een extreem burgerlijke context.
Voeten vegen!
Ook in het ritme vinden we dit kenmerk van vrijheid binnen een vaste vorm terug. Als de versjes niet zo’n strakke vorm hadden, zouden ze een stuk minder meeslepend en overtuigend klinken. Als het niet meer zingt, verworden de versjes tot een droge mededeling, zoals gebeurt in de Duitse vertalingen, waarin het ritme vaak veel minder sturend is. In de vertaling van ‘De lapjeskat’ bijvoorbeeld is nauwelijks een ritme te herkennen. Juist de simpelste versjes, meer liedjes eigenlijk, moeten het niet bepaald van hun diepzinnige inhoud hebben, denk maar aan regels als:
Dag meneertje
Teddybeertje,
wat ’n weertje, wat ’n weertje,
‘k heb al in lange geen visite meer gehad, had, had.
In het Duits klinkt de laatste zin al een stuk minder zingbaar, en is het zoeken naar het juiste ritme:
Hab lang keinen Besuch mehr gehabt, gehabt.
Dat geldt ook voor de zo dwingende, uit louter trocheeën (–˘, ‘jám-pa’) bestaande beginzin:
Voeten vegen! Voeten vegen! zei de lapjeskat.
In het Duits klinkt dat zo:
‘Füße abputzen!’ sagt die Plüschkatze matt.
De slapheid van het ritme (let ook op hoe Füße overgaat in abputzen) in combinatie met het ‘matt’ (vermoeid, krachteloos) zijn al voldoende om de kordate strekking en de stevige klank van deze kernregel onderuit te halen. Het gevolg is dat dit versje, als vele andere, doodernstig klinkt en alleen het skelet van de strekking overbrengt.
Hoe moeilijk het is om de subtiele toon van veel gedichten recht te doen, is ook te zien in de vertaling van het gedicht ‘Het kameeltje’, waarin de koning een kameeltje steeds dieper in het hart van het paleiselijke leven toelaat, iets waar de koningin begrijpelijkerwijs moeite mee heeft:
Toen zweeg de koningin een poos. Ze zuchtte en ze sprak:
Hier lieve, neem wat appelmoes en neem een bal gehak.
Elementen die dit fragmentje speelser maken dan de Duitse vertaling zijn bijvoorbeeld de rechtdoorzee-weglating van de t in gehakt: Schmidt verdoezelt rijmdwang en stoplappen vaak niet, maar geeft er een grappige draai aan. Maar als je deze regels vertaalt met:
Die Königin seufzte und mit ergebenem Blick
reichte sie ihm den Braten. ‘Hier, nimm noch ein Stück’.
heb je alles wat er typisch Annie M.G. Schmidt aan is wel úít vertaald. Het precaire evenwicht in het koninklijke huwelijk, dat door de verknochtheid van de koning aan het kameeltje onder druk komt te staan, alsmede de koninklijke eetgewoonten die ons besmuikt doen lachen, zijn hier volkomen verdwenen. Wat rest zijn een wat saai koningsechtpaar aan tafel en een eerder onderdanige dan een kordate-doch-toegeeflijke koningin.
Robinson en Pippelu
Ook in de Franse vertaling van Pippeloentje, van de hand van Anne-Marie de Both-Diez, die voor haar vertalingen in het Frans de Nijhoffprijs ontving, is de pittige vorm vaak verflauwd. De naam Pippeloentje klinkt in het Frans een stuk kleurlozer, minder klank- en fantasierijk: Robinson. Als Pippeloentje boodschappen gaat doen, klinkt het antwoord van groenteman Van Dalen:
‘Bien sûr que j’ai des radis,
bien pour la santé, bon marché,
délicieux à croquer en printemps,
Et ils ne coûtent que six francs.’
Een antwoord dat zich beperkt tot de opsomming van wat feiten die een kind nauwelijks zullen boeien, vergeleken bij de montere toon en speelse prijsvoering in het origineel:
Zeker wel, ik heb radijs.
’t Is gezond en laag in prijs,
en zo lekker in de lente.
En ’t kost dertig bere-centen.
Iets vergelijkbaars zie je in ‘Robinson est malade’. De zieke Pippeloentje
Lust geen appeltjes, lust geen peertjes,
speelt niet met de andere beertjes
De verkleinwoorden en het springerige ritme (áppeltjes, péertjes, ándere beertjes) geven het Nederlandse versje iets hartverwarmend opgeruimds, dat in het Frans lijkt te zijn ‘opgedroogd’ tot een neutrale mededeling:
Il refuse pommes et raisins,
ne joue plus avec ses copains
Het is overigens opvallend dat zowel de Franse als de Duitse vertaler vrij neutrale, onopvallende namen juist heel exotisch vertalen, wat in combinatie met de ernstige toon ietwat gewild overkomt. Groenteman ‘meneer Van Dalen’ heet ‘monsieur Grizzli’, een vreemd contrast met de ernstige, kleurloze naam van onze hoofdpersoon, Robinson (Pippeloentje dus). In het Duits heet ‘de barones’ bij wie Pippeloentje op bezoek gaat ‘Frau Kokolor’ (wat zowel ‘gebazel’ als ‘kouwe drukte’ betekent). De vertaler creëert hiermee een ironische afstand tot de barones terwijl die er in het origineel helemaal niet is.
Wipe your feet, please
Wat in het Engels van David Colmer meteen opvalt, is dat het ritme precies even strak is als in de Nederlandse versjes. Hij volgt het ritme trouw, zonder in te leveren op de inhoud. De verzen zijn stuk voor stuk even perfect zingbaar als de originelen, wat gezien de soms korte versregels een grote prestatie is. Colmer lost het ‘Voeten vegen, voeten vegen’ op met een slimme omkering in de eerste twee versregels:
‘Wet and freezing! Wet and freezing!’ said the tabby cat.
‘Wipe your feet, please. Wipe your feet, please, on the mat, mat mat.
(Voeten vegen! Voeten vegen! zei de lapjeskat.
Wat ’n regen, wat ’n regen in de stad, stad, stad.)
Colmer probeert niet tegen elke prijs dicht bij de letterlijke tekst te blijven (al blijft hij er meestal opmerkelijk dicht bij), maar weet de strekking én het ritme volledig recht te doen. Hij snapt dat een woordje als ‘stad’ niet koste wat kost behouden hoeft te worden: het gaat hier om het tafereel, een opmerking over het slechte weer en een daaraan gerelateerde instructie van een huisvrouw die de boel netjes aan kant heeft. De rijmende mat past daar helemaal in. Colmer weet het tafereel zozeer tot leven te brengen dat je de onvertaalbare woordspeling van de lapjeskat (‘Kunt u mij een lapje lenen’) in dit gedicht helemaal niet mist.
Pink Lemonade
Ook de Engelse vertaling van de hand van Henrietta ten Harmsel, Pink Lemonade, doet vrij goed recht aan het ritme van Schmidts versjes, en is over het algemeen ook muzikaler en speelser dan de Duitse en Franse versjes. Een voorbeeld daarvan is het openingsgedicht:
In a beautiful garden in faraway France
Cool paths curve along in the shade,
And tulips and lilies and roses surround
A pond full of pink lemonade.
Dergelijke vloeiende regels mag je van een Nijhoffprijswinnaar (voor haar vertalingen van zeventiende-eeuwse poëzie) wel verwachten. Toch levert Ten Harmsel, die overigens tot het vertalen van Schmidts versjes kwam vanwege een gebroken voet – waaraan we overigens ook de Nederlandse vertaling van Pippi Langkous te danken hebben –, heel wat meer in op het niveau van de inhoud, waardoor haar vertalingen minder inventief zijn dan die van Colmer.
Het verschil in benadering wordt duidelijk in het door beide vertalers vertaalde ‘Het meubilair’. Ten Harmsel begint zo:
‘How would you like to take a walk?’ The table asked the chair,
‘I get so stiff of standing still, let’s take a stroll out there.’
(Gaat u mee een eindje wand’len? vroeg de tafel aan de stoel.
Van dat stilstaan in de kamer krijg ik toch zo’n stijf gevoel.)
De strekking is goed overgebracht en het klinkt ritmisch, al zijn de trocheeën (‘jámpa’) jamben geworden (‘padám’). Bij Colmer klinkt het ritme precies als in het origineel:
‘Would you like to come out walking?’ said the table to the chair,
‘I’ve been standing here forever, and I’d like to take the air.’
Daarnaast is te zien dat Colmer iets leniger is in het ‘omdenken’ van het ‘stijve gevoel vanwege het stilstaan in de kamer’. Ten Harmsel handhaaft de stijfheid, maar doet dat in een krom zinnetje (‘I get so stiff of standing still’), terwijl Colmer het concept ‘stijfheid’ loslaat, maar het onderliggende idee van een klacht overtuigend behoudt: ‘I’ve been standing here forever’.
Daarbij gebruikt Ten Harmsel een aantal kromme, on-Engelse of oubollige constructies, wat vreemd is aangezien ze in Amerika geboren is als dochter van Nederlandse immigrantenouders en er haar hele leven heeft gewoond en gewerkt. Iets verderop in ‘Het meubilair’ merkt de kast van Ten Harmsel bezorgd op:
I have my stomach full of plates and glasses as you know
‘I have my stomach full’ lijkt wel letterlijk vertaald Nederlands en komt in het Engels vreemd over. Dat het ook wél correct kan, waarbij de overvolheid van de kast bovendien iets sterker wordt opgeroepen, is te zien in de Colmers vertaling (die opnieuw ritmisch identiek is aan het origineel):
With these cups and plates and glasses in my chest, I sometimes wheeze.
(Al die kopjes en die borden en die glazen in mijn maag.)
De ongrammaticale of vreemde wendingen maken de versjes minder geloofwaardig en halen je als lezer uit de tekst, hoe goed die verder ook loopt. Ten Harmsel schrijft vaker vertaald aandoende constructies, als ‘they were exactly even old’. Een stelletje rovers dat de maan wil stelen roept elkaar toe: ‘Don’t let him fall’ – weer zo’n letterlijke maar foutieve vertaling: de maan is een ‘it’, en in het Engels zeg je eerder iets als: ‘don’t drop it’ (Colmer maakt ervan: ‘Hold it tight!’). Ten Harmsels opmerking, ooit in een interview, dat ze ‘de vertaalbare er nu wel uit heeft gehaald’, is met de verschijning van A Pond Full of Ink in ieder geval onjuist gebleken.
Transformaties
A Pond Full of Ink is boeiend studiemateriaal voor wie geïnteresseerd is in ‘vertaaltransformaties’, met name de verandering van woordsoort, die vaak een natuurlijker en overtuigender vertaling oplevert. Een simpel voorbeeld is het welbekende gedicht over de spin Sebastiaan. Hierin lost Colmer het probleem van het bijna onmogelijke rijmen op ‘Sebastian’ trouwens elegant op door de hoofdpersoon Sebastian S. te noemen, alias Sebastian Spider. Voor wie het niet paraat heeft het slot van het gedicht over de spin die per se een web wilde maken:
Binnen werd een moord gepleegd.
Sebastiaan is opgeveegd.
Colmer heeft dit vertaald met:
‘A murderer was in the room
Sebastian S. just met the broom.’
De werkwoordelijke benadering van het concept ‘moord’ (‘werd een moord gepleegd’) is vertaald met een zelfstandig naamwoord: ‘murderer’. Ook in de laatste zin wordt de nadruk op het werkwoord (‘opgeveegd’) omgezet in een constructie rondom een zelfstandig naamwoord, de bezem (‘the broom’). Maar de strekking is identiek. De funeste afloop wordt zelfs nog wat aanschouwelijker en pregnanter door het noemen van ‘een moordenaar’ en ‘de bezem’ in de vorm van een zelfstandig naamwoord. Naamwoorden zijn visueler dan werkwoorden.
Rekenen en veters strikken
Ook op andere plaatsen weet Colmer de strekking te behouden door deze in een andere vorm te gieten, soms zelfs door geheel andere woorden of zinnetjes te gebruiken. Het jongetje uit Dikkertje Dap schept (onder andere) op dat hij ‘ook al bijna [kan] rekenen,/ ik kan mooie poppetjes tekenen’. Colmer kwam met rekenen en tekenen waarschijnlijk niet goed uit, om wat voor reden ook, en laat het jongetje verkondigen:
And I can almost tie my laces!
And I can draw all kinds of faces!
Hier geldt opnieuw dat hij niet de wóórden maar de strekking van die woorden vertaalt: de vaardigheden waar vijf- à zesjarigen trots op zijn. In kinderliteratuur kun je als vertaler iets ruimer roeren in de pan met betekenissen, en als je dat goed doet krijg je een veel overtuigender eindresultaat. Iets vergelijkbaars zien we in ‘Ik ben lekker stout’ (‘Nice and Naughty’):
I don’t want to say, ‘Yes, sir’ – ‘Yes, ma’am,’
or hear about how big I am...
as if I didn’t know.
I’ll stay out in the yard all day
Until I’m sure they’ve gone away!
(Ik wil niet zeggen elke keer:
Jawel mevrouw, jawel meneer...
nee, nooit meer in m’n leven!
Ik hou m’n handen op m’n rug
en ik zeg lekker niks terug!)
Het ‘hear about how big I am’ (en de verzuchting ‘as if I didn’t know’) is toegevoegd, maar geheel in stijl met de tekst, die zelfs iets aan zeggingskracht heeft gewonnen: het ‘nee, nooit meer in m’n leven’ in het origineel is toch een beetje nietszeggende vulling. En iets verderop vertaalt Colmer:
en schipbreuk spelen in de teil
en ik wil spugen op het zeil!
als volgt:
and play pirates in the kitchen sink,
and finger-paint with Indian ink!
Niemand kan staande houden dat dit (te) vrij vertaald is. Het is volledig in de geest van het origineel, namelijk fantasievol en vanuit een kind gedacht.
Beeldig pannenrek
Ook het gedicht ‘Tante To’ (‘Aunty Jo’), de tante die op een dag een hert op de sofa aantreft, bevat een paar mooie voorbeelden van transformaties, oftewel grammaticale wijzigingen, waarbij de vertaler dicht bij de strekking blijft. De versregel ‘Daar op die sofa zit een hert!’ vertaalt Colmer als: ‘The sofa’s now a reindeer bed!’ Het is een iets andere manier om hetzelfde te zeggen, maar het is vooral een manier om op een even muzikale toon een even fantasievol beeld op te roepen in de (semantische) sfeer van het origineel.
Als ‘tante To’ eenmaal wat gewend is aan het hert, blijkt ze er allerlei huishoudelijke mogelijkheden (weer die huishoudelijkheid!) in te ontdekken. De vertaler betoont zich al even inventief als tante To in het bedenken van mogelijkheden:
En bovendien, aan het gewei
daar hangt nu het eetgerei
van boven en van onder.
En tante To zegt: ’t Is niet gek,
ik heb een beeldig pannenrek.
In de woorden van Colmer:
And now she uses all its prongs
to hang her ladles, pots and tongs –
a pan rack like no other.
And Aunty Jo says, ‘Wonderful!
It’s even good for winding wool.
Het pannenrek is in de vertaling iets naar boven verhuisd, waar het in het Engels beter op zijn plaats is, maar daarnaast ziet de Engelse tante in het gewei zelfs mogelijkheden om wol op te winden, zoals te zien is in de laatste regel. Ze besluit opgewekt met:
I never lose a spoon of knife
and the deer now has a goal in life.’
(Zo is het goed, naar mijn gevoel
En ’t hert heeft ook een levensdoel.)
waarin de vertaler wederom recht doet aan zowel het (jambische) ritme, het aantal lettergrepen, het rijm én de strekking.
Verrijking
In Colmers vertalingen zitten vaker zulke ‘verrijkingen’ als bovengenoemd voorbeeld van de wol. De lichte dubbelzinnigheid van ‘as if I didn’t know’ (met andere woorden: ze zeggen altijd hetzelfde, én: ik weet heus wel hoe groot ik al ben) in ‘Nice and Naughty’ is er ook een voorbeeld van (en wat mij betreft ook het ‘finger-paint with Indian ink’). Een ander subtiel voorbeeld is te vinden in de tweede regel van het gedicht ‘De sprookjesschrijver’ (‘The Man Who Writes Fairy Tales’):
Hij heeft in zijn tuin dus een vijver vol inkt,
een vijver door donkere struiken omringd,
At the foot of his garden there’s a pond full of ink.
The blackbirds all gather around it to drink.
Niet alleen heeft Colmer hier opnieuw het (anapestische, ‘tadadíe’) ritme en het rijm perfect op orde, hij heeft zich een lichte wijziging in de betekenis gepermitteerd, die eigenlijk mooier is dan het origineel: in plaats van de vijver door donkere struiken te omringen, laat hij ‘blackbirds’ van de vijver drinken – die immers vol zwarte inkt zit. Een prachtige vondst, en een verrijking van het gedicht.
Een ander voorbeeld is het gedicht ‘Zeven kleine Eskimootjes’, dat hij als volgt laat beginnen:
Seven little Eskimos, whose lives were very cool,
rode around in sleds all day and didn’t go to school.
(Zeven kleine Eskimootjes woonden aan de Pool,
reden in hun sleetjes rond en hoefden niet naar school,)
De dubbelzinnigheid van ‘cool’ is een voorbeeldige vondst: treffend, niet te nadrukkelijk, en zowel de letterlijke als de figuurlijke betekenis passen helemaal in de strekking van het gedicht.
Macbeth the Cat
Ook door korte versregels laat Colmer zich niet in het nauw drijven. Hij heeft maar drie woorden nodig om de deftigheid van Pepijn de kat – in het ultrakorte zinnetje ‘gaat uit eten in de stad’ – iets anders, maar zonder meer treffend weer te geven:
Wat is dat? Pepijn de kat
gaat uit eten in de stad.
Fancy that! Macbeth the cat
Playing the aristocrat.
Het eten in de stad, de invulling van de sjiekdoenerij, komt even later wel. Wederom kloppen ritme en ook (binnen!)rijm helemaal. Een verlevendiging is ook hier te zien, wanneer ons wordt toevertrouwd waar bovengenoemde Macbeth, oftewel Pepijn, het geld vandaan haalt om ‘in de stad’ te kunnen gaan dineren:
Sssst! Hij heeft het geld geleend
van een Monnikendamse eend.
De Engelse eend is een stuk ‘loucher’ en krijgt welhaast maffia-achtige trekken:
Shhh! He borrowed fifty bucks
from a big Muscovy duck.
De loucheheid blijkt overigens geheel gefundeerd, aangezien verderop wordt vermeld dat hij een woekerrente van tien procent hanteert.
En zo zou ik nog wel een tijdje kunnen doorgaan. Overal in A Pond Full of Ink duiken interessantheden op. Zo waait er bijvoorbeeld eens ongevraagd maar aangenaam als een zoel briesje, een wh-alliteratie, door het vers van de Wim Wam reus:
while the whistling wind keeps whipping through that whim-wham mane.
(en maar zwaaien en maar zwaaien met zijn wim-wam staart!)
Een vertaler die op een onnadrukkelijke manier de vertaling her en der rijker en betekenisvoller maakt dan het origineel, dat is een vertaler met een groot vernuft en een grote creativiteit. Heeft de jury van de Filter Vertaalprijs 2012 niet een prachtvertaling over het hoofd gezien?
Annie M.G. Schmidt heeft zelf ooit omschreven waaraan een goed kindervers volgens haar moet voldoen, tevens een voorbeeldige karakterisering van haar eigen verzen:
Moderne kinderversjes moeten eenvoudig, zangerig en simpel zijn, grappig en verrassend nonsensicaal, en ze moeten vooral aanspreken door hun dansende rythme.
Het zijn precies deze aspecten die Colmer in zijn vertalingen recht doet, stuk voor stuk en allemaal tegelijk.
Bibliografie
Boonstra, Bregje. 1991. ‘Pink Lemonade versus priklimonade. Tweeënveertig kinderversjes in het Engels’, in: Tine van Buul e.a. (eds.), Altijd acht gebleven. Over de kinderliteratuur van Annie M.G. Schmidt. Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum / Em. Querido's Uitgeverij BV, p. 60–75.
Fens, Kees. 1995. ‘Bij Annie M.G. Schmidt vierde ook de taal anarchie: in haar eentje was Schmidt een Vijftiger in de kinderpoëzie’, de Volkskrant, 22 mei, p. 1, 11.
Schmidt, Annie M.G. 1992. Pink Lemonade. Vert.Henrietta ten Harmsel. Grand Rapids, Michigan: Eerdmans.
Schmidt, Annie M.G. 1995. Pippelu, der kleine Bär. Vert. Mirjam Pressler. München: Middelhauve.
Schmidt, Annie M.G. 1997. Les comptines de Robinson. Vert. Anne-Marie de Both-Diez. Paris: Albin Michel Jeunesse.
Schmidt, Annie M.G. 1998. Lauter nette Tiere. Vert. Mirjam Pressler. München: Middelhauve.
Schmidt, Annie M.G. 2011. Een vijver vol inkt. Amsterdam/ Antwerpen: Em. Querido’s Uitgeverij BV.
Schmidt, Annie M.G. 2011. A Pond Full of Ink. Vert. David Colmer. Amsterdam/Antwerpen: Em. Querido’s Uitgeverij BV.
Schmidt, Annie M.G. 2011. Tow-truck Pluck. Vert. David Colmer. Amsterdam/Antwerpen: Em. Querido’s Uitgeverij BV.
Sötemann, A.L. 1991. ‘Een kroon voor Annie M.G. Schmidt. Over de kinderversjes’, in: Tine van Buul e.a. (eds.), Altijd acht gebleven. Over de kinderliteratuur van Annie M.G. Schmidt. Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum / Em. Querido's Uitgeverij BV, p. 13–31.