‘Ziet u ze, meneer?’     26-28

Marijke Caris

De uitgever, sommige recensenten en boekhandelaren vrezen dat De Elf van Pierre Michon moeilijk te behappen is voor een Nederlands publiek. De Elf is Franse geschiedenis. De titel verwijst naar de elf commissarissen van het Comité de salut public, de kopstukken van het schrikbewind met Robespierre in de hoofdrol (1793–1794). De Elf is in het boek ook het schilderij waar François-Elie Corentin de elf commissarissen op afbeeldt. Michon wekt de indruk dat doek en schilder echt bestaan. Zo zegt de verteller bijvoorbeeld dat ‘tienduizend mensen van over de hele wereld’ het schilderij dagelijks in het Louvre gaan bekijken. Hij spoort zijn toehoorder en lezer voortdurend aan om alles mee te beleven: ‘Ziet u ze, meneer?’ ‘Kijk hoe ze veranderen als je je wat naar links verplaatst.’ Omdat Michon zo suggestief schrijft, ga je het ook echt zien, in je hoofd. Wie niet doof is voor de ironische toon weet echter best dat hij niet naar Parijs moet reizen om het schilderij te gaan bekijken.

Nee, een doorsneeverhaal is het niet. Voor een verhaal dat lekker weg leest, moest je nooit bij Michon zijn. Maar terwijl ik zat te lezen, ben ik die veel besproken moeilijkheid geregeld domweg vergeten. Want Michon speelt het spel van verbeelding en werkelijkheid andermaal meesterlijk. Dat herschikken van de gegevens, dat twijfelen en tegen beter weten in toch willen geloven, die zintuiglijke manier van schrijven, we kennen het van hem sinds Roemloze levens. De Elf, over de schilder en zijn belangrijkste opdracht, valt bovendien samen met een dramatisch scharnierpunt van de Geschiedenis. Niets belet je echter om ook in die historische context met je hoofd én met je lijf te lezen. Ik denk terug aan de scène van de grondwerker uit de Limousin, die met zijn blote voeten in de Loiremodder staat en alleen een korf heeft om het kanaal uit te baggeren. Boven op de dijk ziet hij een mooie dame. Haar kind, de kleine François-Elie, ziet hij niet staan. Hij kijkt naar de gouden japon en naar de dame. De vrouw kijkt langdurig terug, en dan weg. ‘Voelt u hoe overgroot de begeerte is en hoe klein de rechtvaardigheid?’ Ik heb het gevoeld. En achteraf besefte ik dat uit dat soort tegenstellingen de Franse Revolutie is ontstaan.

Dit boekje, amper honderd pagina’s, is dus doortrokken van historische verwijzingen, maar dat lijkt me geen onoverkomelijk bezwaar. Voor wie minder vertrouwd is met de Franse geschiedenis, werd op verzoek van de uitgever trouwens een exemplarisch nawoord én een uitgebreid notenapparaat voorzien. Voor mij hadden minder noten gemogen. De rococoweelde van Tiepolo’s wereld, die van de pagina’s spat, of het rijk geschakeerde en in het verhaal ingepaste overzicht van de partijen en fracties, zeggen tien keer meer dan één encyclopedische noot.

Om ‘De Elf de lezers te geven die het verdient’ zette Hofstede, toen het boekje eind 2011 uitkwam, bovendien een reeks blogposts op www.hofhaan.nl, de site die hij deelt en beheert met vertaalvriend De Haan. We worden verwend met lange fragmenten, illustraties met uitvergrote details, biografische aantekeningen. Een soortgelijk vertrek in het Louvre, waar de bezoekers zich uitvoerig voorbereiden voor ze de aparte zaal met het kolossale schilderij betreden, wordt in De Elf mild spottend ‘het verklarende voorvertrek’ genoemd.Je kunt de blogreeks ook als een geleid bezoek aan de werkkamer van de vertaler opvatten, waarbij je onder meer te weten komt waarom de opdracht aan de citoyen schilder in het Nederlands beter een andere verbale modus krijgt dan in het Frans.

Ik doe er nog een michonesk voorbeeldje bij. (Michon heeft iets met weelderige rokken.) Het komt uit het eerste deel van het boek, wanneer alles nog op Ancien Régime wijst, in ‘de tijd van het zoete leven’. Corentin is nog een kind en de moeder en grootmoeder worden opgevoerd met grote, heldere rokken. Van de ‘twee bangelijke harten’ die tot zijn ‘beschikking’ stonden, zal het blonde jongetje later, als hij een oude krokodil geworden is, zeggen: ‘Ze hebben me dodelijk liefgehad, maar ik heb ze met gelijke munt betaald.’ Er wordt in de tekst een mooie, doorgetrokken rokkenmetafoor opgehangen over wat er kan gebeuren als zo’n jongetje onder de rokken van zijn bezorgde moeder vandaan probeert te komen. In een eerdere passage gaat het over onze gehechtheid aan zoete dromen.

Bij de eerste klaroenstoot melden ze zich, onze dromen, ze kennen de weg. Ze komen aanhollen als kuikentjes die schuilen onder moeders vleugels.

‘Comme des poussins sous leur mère’ staat er in het Frans. Met één vertrouwde Nederlandse zegswijze maakt de vertaler het tekstweefsel nog steviger.

In het tweede, donkere deel van De Elf draait alles rond toneel. In die ‘periode van theatraal crescendo’ ís ook alles toneel. Zie het decor en de scène waar Corentin de doortrapte opdracht krijgt. En die waar hij afscheid neemt van zijn vroegere vriend Collot, de bedenker van het politieke schilderij. Je gaat als lezer helemaal op in die schitterende scènes. Dat doet ook de verteller, die zijn stem hier daadwerkelijk aan de opdrachtgevers en de vriend leent. Wie graag de stem van Michon, de ware incarnatie van de verteller wil horen, vindt op het net een mooie opname van een fragment, met de steeds terugkerende namen van de elf commissarissen: ‘Billaud, Carnot, Prieur, Prieur, Couthon, Robespierre, Collot, Barère, Lindet, Saint-Just, Saint-André’. (Er staat een link bij uitgeverij Verdier, onder ‘Lectures’.)

U hebt intussen gemerkt dat ik De Elf in het Nederlands heb gelezen, wat ik bij mijn eerste Michon niet eens overwoog. Mijn kennis van het Frans was toch uitstekend! Vie de Joseph Roulin kreeg bovendien eerst een krakkemikkige vertaling. Zes jaar later maakte Rokus Hofstede, tegelijk met Meesters en knechten, een nieuwe vertaling van het verhaal over Van Goghs postbode. Sindsdien is hij Michons vaste vertrouwensvertaler en kunnen wij ons met een gerust hart op zijn vertaling verlaten voor een ‘moeilijk’ boek als De Elf.

U wilt argumenten voor dat vertrouwen? Ten behoeve van Filters Vertaaljaar heb ik ruime passages met het Frans vergeleken. Wat volgt is een kleine greep uit het onuitputtelijke aanbod van voorbeelden. Het eerste komt uit de voorgeschiedenis van Corentin. 

Het kind was mooi als de dag, zo zei men dat in die dagen, met haar albasten huid, haar kersrode wangen, haar regenboogogen, haar gouden haar, haar leliën en rozen – leest u de teksten uit de tijd maar, ze klinken allemaal zo.

Het kind wordt later de moeder, die in 1730 de maker van De Elf baart. Ik sloeg er het WNT op na: ‘De altydduurende frischheid van de lelien en roozen, die op haare kaaken praalden’, 1758, van iets latere datum dus. Het gaat natuurlijk om de suggestie. Die symbolische taal werd overigens ook ervoor en erna graag gebezigd, door Vondel en Conscience onder meer.

Ik spring naar het tweede deel. Als Corentin voor zijn delicate opdracht wordt ontboden en hij zijn oude vriend Collot terugziet, valt dadelijk ‘de sombere opgewektheid’ op die de twee delen.

Zoals gewoonlijk was [Collot] een beetje verhit: de brandewijn, de keel die hij bij de jakobijnen had opgezet, het aplomb, de zwier, de macht, de angst, het naarstige mededogen met de nooddruftigen, dat voor hem werkte als een erg sterke, koppige drank.

Le zèle compatissant pour les malheureux staat ook cursief in het Frans, gemarkeerd als historisch citaat, zonder aanhalingstekens. Het nawoord leert dat die citaten geregeld gewoon door Michon zijn verzonnen. Hofstede heeft een al even authentieke versie bedacht.

Laat ik met mijn voorbeelden toch geen misverstanden creëren. De Elf is een historisch, een fictief historisch boek en daarom af en toe archaïserend, maar allerminst geschreven in oude taal. Om de steil wisselende registers bij Michon en Hofstede te illustreren, kom ik bij de ploeg die werkt onder bevel van Jacques-Louis David, ‘de huisschilder’ van de Franse Revolutie. Zijn directe concurrenten zette David buitenspel

maar de oude handen van de hasbeens, Fragonard, Greuze, Corentin, had hij behouden; en natuurlijk ook de kwieke handen van de jeukerige jonkies

il avait gardé les vieilles mains des hasbeens […] ; et bien sûr aussi les mains vives et les dents longues des jeunots 

De Elf begint met een schets van het uitbundige leven rond de vrolijk Venetiaans vloekende Tiepolo, Dio cane, God is een hond. Juist voor Michon de ‘op de plafonds gesmeten vorstelijke’ wereld van Tiepolo in één golf over de pagina uitstort (Ut pictura poesis, jazeker!), lees je de openingszin. De ‘hij’ waarvan sprake zal de schilder van De Elf worden, dat komen we op het eind van het hoofdstuk te weten.

Hij was niet groot van stuk, hij viel niet op, maar wel troffen in hem zijn koortsachtige zwijgen, zijn sombere opgewektheid, zijn manieren die nu eens verwaand, dan weer besmuikt waren – slinks, naar is gezegd.

Il était de taille médiocre, effacé, mais il retenait l’attention par son silence fiévreux, son enjouement sombre, ses manières tour à tour arrogantes et obliques – torves, on l’a dit.

De Franse en de Nederlandse zin lopen precies gelijk. De nauwkeurige betekenis is twee keer dezelfde, er valt hooguit een klein nuanceverschil te bespeuren. Nu eens is er winst voor de een, dan voor de ander.

U hebt maar een paar voorbeelden gekregen, terwijl het hele verhaal met al zijn michoneske kwaliteiten een toonbeeld is. Ik kan dan ook overtuigd en onomwonden besluiten dat ‘het grote tovercorvee’ voor dit bijzondere en bijzonder mooie boekje schitterend is volbracht.

Pierre Michon, De Elf. Vertaald door Rokus Hofstede. Amsterdam: Van Oorschot, 2011.