Frans Denissen publiceerde in 1982 zijn eerste literaire vertaling uit het Italiaans; in 2011 verscheen zijn magnum opus, Gadda’s De leerschool van het lijden. In de tussenliggende drie decennia produceerde Denissen een vertaaloeuvre van uitzonderlijk niveau, dat met recht een oeuvre voor literaire fijnproevers kan worden genoemd.
Tot zijn vertalingen behoren de middeleeuwse klassieker Decamerone van Giovanni Boccaccio, proza van vooraanstaande twintigste-eeuwse schrijvers als Leonardo Sciascia, Curzio Malaparte en Umberto Eco, de modernistische meesterwerken van Carlo Emilio Gadda en de grootse poëzie van Cesare Pavese en Eugenio Montale. Zijn vertaalwerk uit het Frans heeft zich voornamelijk gericht op de Frans-Belgische auteur André Baillon, wiens opmerkelijke romans door Denissen op overtuigende wijze voor het voetlicht zijn gebracht.
Dit uitgelezen gezelschap is niet door toeval en willekeur bijeengebracht. De persoonlijke passies en voorkeuren van de vertaler lopen als rode draden door zijn vertaalwerk, en verbinden dit tevens met zijn poëzie, zijn romans en zijn biografieën. In dit opzicht is er een sterke betrokkenheid zichtbaar van de vertaler bij zijn vertaalde auteurs. Een betrokkenheid die, zoals Denissen in interviews heeft bevestigd, voor een bepaalde vereenzelviging met zijn auteurs heeft gezorgd. De vertaler gebruikt het woord ‘interiorisering’, zoals in het geval van Carlo Emilio Gadda: een auteur die hij zodanig heeft geïnterioriseerd, zegt hij, dat hij hem (in vertaling) zou kunnen pasticheren. Voor een schrijver die geldt als Italiës meest onnavolgbare en onvertaalbare auteur, is dit een uitzonderlijk gegeven te noemen.
Tegenover Gadda’s spreekwoordelijke onvertaalbaarheid neemt Denissen een eenduidig standpunt in: ‘onvertaalbaarheid’ – zo zegt hij in het nawoord bij de in 2011 verschenen roman – ‘is het enige woord dat in het woordenboek van de vertaler mag ontbreken’. Men zou zelfs kunnen stellen dat vermeende onvertaalbaarheid juist is wat deze vertaler aantrekt, wat zijn creatieve vermogens tot het uiterste prikkelt. In een interview maakt hij de vergelijking met de aantrekkingskracht van vrouwen: ‘hoe terughoudender, ja zelfs, hoe stugger ze zich opstellen, hoe meer ze het liefdesvuur in me aanwakkeren’.
Waarin bestaat de zogenoemde onvertaalbaarheid van Gadda’s werk? In zijn voorwoord bij de in 1998 verschenen verhalenbundel Gepaard met verstand omschrijft Frans Denissen deze als het resultaat van een subversieve activiteit op het niveau van de vertelling en van de taal. Het is de ‘barokkigheid’ van de wereld die om voortdurende vervorming vraagt: ‘De in zijn tijd behoorlijk vastgeroeste standaardtaal […] vervangt [Gadda] door een taalbrij van neologismen, archaïsmen, vakjargon, Grieks, Latijn en álle dialecten die hij op zijn omzwervingen over het schiereiland en bij zijn gepassioneerde lectuur van dialectschrijvers heeft leren kennen. Daarbij komt nog dat de vaak oeverloze zinnen regelmatig grammaticaal ontwricht raken.’
Denissen erkent ruiterlijk dat het vertalen van Gadda een onvermijdelijk verlies aan literaire en taalkundige toespelingen met zich meebrengt. Dat verlies echter in belangrijke mate gecompenseerd kan worden door elders behaalde winst, wordt door zijn vertalingen overtuigend bewezen. De sublimiteit van Gadda’s werk schuilt niet in de som van alle vervormingen, verwijzingen en associaties, maar in de specifieke effecten die zijn hersenspinsels en taalmacaronisme bij de lezer opwekken. Denissens vertaling is gericht op een gelijkwaardige weergave van deze effecten, in een benadering die zo getrouw mogelijk is en tegelijkertijd de leesbaarheid bewaart. Het resultaat is geen overbeladen en ondoordringbare woordkluwen, maar een weelderige tekst die in elke zin de essentie van Gadda’s literaire kunst laat doorklinken.
Uit het vertaalwerk van Frans Denissen spreekt, behalve zijn precieze kennis van het Italiaans in al zijn jargons, registers en dialecten, ook zijn onmiskenbare schrijverschap. Hij weet aan de Nederlandse taal een buitengewone rijkdom en soepelheid te verlenen, met zijn oneindig voortmeanderende zinnen, zijn zorgvuldig opgebouwde ritme en de woordkeus die afwisselend bloemrijk is of subtiel, poëtisch of banaal, erudiet of volks, en dat vaak binnen het bestek van een enkele alinea. Daarbij komen ook de talrijke woordspelingen en klankeffecten tot hun recht; zoals in De leerschool van het lijden: ‘Het kwijl van de kletserigste klapeksters en de opgewektste en praatgraagste kraaisters van Pastrufazio, op de avonddis genood, zal zich kunnen uitleven op het boterzachte vruchtvlees van de boterperen.’ En zoals, in de in 2000 verschenen vertaling van Gadda’s andere grootse roman Die gore klerezooi in de Via Merulana, het treffend gereproduceerde droombeeld van de jacht op een ontvreemde topaas:
Dwaas, op-en-top dwaas. Hij had over een topaas gedroomd…[…] Zijn gendarmes [waren] niet genoeg bij de pinken geweest om hem, die vervloekte topaas, dat gele galgenaas, in straten of stegen bij zijn taas te vatten. Zodoende had de glazen zonnebloem bij de overweg van Casal Bruciato (…keeeer rechts!) het hazenpad gekozen langs de sporen, waarbij hij in een topaashaas veranderde en top-ha-ha-haas! schaterde.
Frans Denissen heeft met zijn Gaddavertalingen een hoogst belangwekkende bijdrage geleverd aan de in het Nederlands beschikbare Italiaanse literatuur. Van een dergelijke verdienste mag ook gesproken worden ten aanzien van een andere grote Italiaanse klassieker. De Decamerone, die in het verleden al diverse malen in het Nederlands was vertaald, onder meer door Denissen zelf, verscheen in 2003 in een geheel vernieuwde versie, die volkomen recht doet aan Boccaccio’s meesterlijke vertelkunst, zijn complexe maar evenwichtige stijl en zijn subtiele humor. De vertaler weet een toon te treffen die niet uitgesproken archaïserend of moderniserend is, maar die de middeleeuwse verteltrant op een zeer natuurlijke manier overbrengt.
Evenzo reproduceert Denissen met uiterste precisie de sierlijke en spitse stijl van Machiavelli’s brieven (Machiavelli, een autobiografie in brieven, 1990), Sciascia’s lichtvoetige ironie (in o.a. De Raad van Egypte, 2005), Malapartes onderkoelde bevlogenheid (in Techniek van de staatsgreep, 2009) of Montales sobere expressionisme (De roos in de kermistent, 1984). En zo is ook de slepende cadans van Paveses verhalende gedichten volledig terug te vinden in de samen met Leonard Nolens vertaalde selectie van Werken is vermoeiend (1986). Vermeldenswaard is nog dat het nawoord bij deze bundel een vervolg heeft gekregen in Denissens talrijke voortreffelijke toelichtingen bij zijn vertaalde auteurs.
Wat deze Italiaanse schrijvers, alsmede de Belg André Baillon, verbindt, is de getourmenteerde verhouding met het bestaan, de ironische zelfreflectie, de nietsontziende drang om de werkelijkheid te vatten in haar ondoorgrondelijke, tragische en absurdistische facetten. Deze schrijvers, die allen tot de grootste literaire stilisten behoren, hebben in Frans Denissen een excellente vertolker gekregen.
Vanwege zijn zorgvuldig opgebouwde vertaaloeuvre, waarin de vertaler zich volledig heeft gericht op buitengewone literaire kwaliteit, heeft de jury van de Martinus Nijhoff Prijs unaniem besloten Frans Denissen aan te bevelen bij het bestuur van het Prins Bernhard Cultuurfonds, voor toekenning van de Martinus Nijhoff Prijs 2012.
De jury van de Martinus Nijhoff Prijs 2012 bestond uit Ria van Hengel, Cees Koster, Linda Pennings, Annelies Schulte Nordholt en Willem Weststeijn (voorzitter).