Zoals een leeuw bestookt met scherpe spiesen    36-40

Een nieuwe Ilias en de kritiek

Kristoffel Demoen

Zoals een ezel langs een akker loopt
en koppig aan de kinderen het hoofd biedt
die op zijn rug al vele knuppels braken;
hij gaat het veld in, vreet het hoge graan,
de knapen blijven hem met knuppels slaan,
hun kracht is vooralsnog die van een kind.
Met moeite weten zij hem te verjagen
als hij zich aan het voeder heeft verzadigd –
zo achtervolgden dappere Trojanen
en vele bondgenoten toen de zoon
van Telamon, de grote Ajas, en
zij stootten steeds met speren op zijn schild.

Het zal geen literatuurliefhebber ontgaan zijn: in april 2010 verscheen een nieuwe Ilias-vertaling, de eerste sinds De Roy van Zuydewijn (1980, herziene uitgave 1993, Martinus Nijhoff Prijs 2002). Het evenement kreeg terecht ruime aandacht: het was relatief lang wachten op een nieuwe Nederlandse versie van het oudste Europese epos. Tussen 1855 en 1980 waren er acht volledige: vier in proza, vier in hexameters. Patrick Lateur breekt met die traditionele keuze tussen twee opties.

De ontvangst door de literatuurkritiek was – anders dan titel en openingscitaat van dit artikel misschien doen vermoeden – grotendeels positief. Enkele citaten, níét geplukt uit reclamefolders van uitgever of boekhandels: ‘meesterlijk en meeslepend, een vertaling die haar magistrale origineel waardig is’, ‘wonderlijk’, ‘subliem’, ‘een huzarenstukje’. Lateur ‘laat twee grote sterktes van Homerus tot hun recht komen: poëtische en vertellende kracht’. Geroemd worden de kwaliteit van zijn Nederlands (‘sprankelend’, ‘helder en levendig’, ‘soepele spreektaal’) en de ‘snedigheid’ of ‘vaart’ (‘wat een tempo!’, ‘wie deze meeslepende Ilias ter hand neemt, blijft doorlezen’). Kortom, de globale (niet unanieme) teneur is: ‘een imposante vertaling, waarbij iedere detailkritiek in het niets vervalt’.

In dit stuk wil ik terugblikken op de ontvangst van het boek, en de gehanteerde argumenten analyseren. Mijn ‘kritiek van de kritiek’ betreft zestien besprekingen: negen stukken in dag- en weekbladpers, vier in culturele tijdschriften en drie in vakbladen (refenties: zie noot). Niet alleen het aantal recensies is relatief groot, ook hun omvang en kwaliteit. Zo verschenen paginagrote stukken in de literaire bijlagen van De Morgen, De Standaard, NRC Handelsblad, de Volkskrant en Vrij Nederland, telkens met aandacht voor de Ilias zelf én voor de vertaling. Dat laatste is meestal het geval, en komt wellicht deels doordat dertien van de zestien recensenten zelf classici zijn: de drie uitzonderingen besteden nauwelijks aandacht aan Lateurs vertaalopties.

Meestal gaan de critici ervan uit dat hun lezers de Ilias kennen (‘Iedereen kent immers het verhaal en de auteur,’ Delanoye). Alleen hoogleraar moderne letterkunde Goedegebuure veronderstelt dat de Ilias (besproken als ‘Roman’) bij zijn publiek onbekend is: ‘Als ik zeg dat een van de personages Ajax heet, denkt u vast dat ik het heb over voetballers en vandalen.’ De lezer van Filter denkt dat vast niet: die kent Ajas ondertussen als een ezel.

Al is de Ilias dus verondersteld gekend, de recensenten spreken vaak uitvoerig over (het belang van) de brontekst. Vooral De Rynck, Devoldere, Gerbrandy en Rijser schrijven knappe essays over de literaire kracht van de Ilias. ‘Alle thema’s die ertoe doen hebben in dat ontzagwekkende gedicht een plaats gekregen,’ aldus Gerbrandy. De Rynck geeft vijf redenen ‘waarom iemand dit 2800 jaar oude epos vandaag nog zou lezen’. Als bewonderaars van de brontekst beseffen ze: ‘van dit adembenemende Grieks moet je het wel verliezen’ (Gerbrandy). Maar ook: ‘Bij sommige kunstwerken gaat het niet zozeer om de vragen die ze oproepen, als om de inslag en de herkenbaarheid waarmee ze gesteld worden. Die herkenbaarheid kan een nieuwe vertaling door een schokeffect genereren. En zo’n schok is er nu’ (Rijser).

Verantwoording van de vertaler
De schokbezorger geeft zelf een vertaalverantwoording, die de recensenten goed gelezen hebben. Lateur doorloopt eerst de geschiedenis van Nederlandse Ilias-vertalingen. De zijne is de twaalfde integrale (de eerste door een Vlaming, lezen we in Belgische besprekingen). Vooral de nog verkrijgbare Schwartz (proza, 1956) en De Roy van Zuydewijn (hexameters) worden in vele besprekingen ter vergelijking geciteerd. Enkele recensenten schrijven dat Lateur de eerste is die in jamben vertaalt, hoewel hij zelf verwijst naar de versies in ‘berijmde alexandrijnen’ uit de achttiende en negentiende eeuw. Had Lateur moeten expliciteren dat alexandrijnen jambische zesvoeters zijn?

Hij motiveert zijn keuze voor rijmloze vijfvoetige jamben ‘door de overweging dat het jambische ritme het dichtst bij onze natuurlijke gesproken taal ligt’ en verwijst naar de literaire traditie, onder meer de epische gedichten in jambische pentameters van de Tachtigers. Van de dichters die hij noemt keren vooral Gorter (Mei) en Nijhoff (Awater) in vele besprekingen terug.

Nog één element uit Lateurs verantwoording verdient vermelding: de ondertitel Wrok in Troje. Hoewel een boektitel toch niet onbelangrijk is, spreken slechts twee recensenten zich erover uit. Van der Mije en Schröder vinden dat die niet deugt. Ze hebben gelijk.

Een kunsttaal
Jamben, omdat die het dichtst bij onze natuurlijke gesproken taal liggen. Vergelijk met de vermelde appreciatie: ‘prima leesbaar hedendaags Nederlands’ (Frisart). Maar volgens enkele critici ‘zou het streven naar “natuurlijkheid” [eigenlijk] enige uitleg verdienen’ (Van Erp). De homerische epen zijn immers in een ook voor het Grieks ‘onnatuurlijk’ metrum gesteld, én in een nooit gesproken kunsttaal. Lateur vermeldt dat niet. Beschouwt hij dat als algemene kennis? Vindt hij het vanzelfsprekend dat zoiets in een vertaling niet behouden kán blijven?

Akhilleus Patroklos

Achilleus verzorgt de gewonde Patrokles (kylix, ca. 500 v.Cr.)

Vele besprekingen gaan wel in op deze stilistische kwestie, met uiteenlopende esthetische beoordelingen. Sommigen betreuren dat de kunsttaal verwatert tot ‘een algemeen aanvaard doorsnee Nederlands’ (Schröder), waardoor ‘de vertaling [soms] verwordt tot gekeuvel’ (Wierenga). Anderen vinden de stijl dan weer te ongewoon (Delanoye: ‘de lezer het gevoel geven dat Ilias een hedendaagse roman is, daarin slaagt Lateur echter niet.’ Tja.) Maar de meesten staan helemaal achter het gekozen vlotte register (Demulder: ‘een vertaling waar je door kunt razen is de enige mogelijkheid om de homerische epen onvervalst te beleven’), en velen bewonderen Lateurs ‘vermogen om binnen de perken van herkenbaar taalgebruik toch opmerkelijk en beeldend te formuleren, zodat zijn Ilias altijd poëzie blijft’ (Rijser). Opmerkelijk: het zijn twee Vlamingen die erop wijzen dat het register zeker niet té vlotjes is: Devoldere prijst ‘het taalregister dat gedragen klinkt zonder oubollig te zijn’, De Rynck stelt ‘Lateurs archaïsmen en de Vlaamse zweem kunnen, ja horen zelfs bij Homerus.’

Voorbeelden van de ‘natuurlijke kunstigheid’ vindt men in de weergave van typisch homerische stijlkenmerken als epitheta (sierende adjectieven) en vergelijkingen. Van die laatste is een mooi voorbeeld geciteerd als aanhef. De epitheta worden fris aangepakt: de snelvoetige Achilles wordt hier ‘Achilles met de snelle voeten’, die raad krijgt van ‘Athena met de fonkelende ogen’. Sommige epitheta (de ‘luidbruisende’ zee) worden zelfs zelfstandige zinnetjes: ‘De twee gezanten liepen daarna langs / de oever van de zee. De branding bruiste.’ De appreciatie van dit soort keuzes varieert (Van Erp lust het niet: ‘het adjectief wordt overbelast’). Naar mijn aanvoelen hoor je hier de dichter die Lateur zelf ook is. (Dit biografische gegeven wordt slechts door één recensent vermeld.)

Metrum en ritme, lezen en voorlezen
Lateurs vertaling is ‘krachtig, fris en vol vaart’, verwoordt Van der Mije de algemene indruk, maar volgens hem ‘mist ze de grootsheid en brede adem van Homerus. Misschien heeft dit te maken met zijn metrumkeuze.’

In veel besprekingen staat de gekozen versvorm centraal. Dan is een polemiek onder classici nooit veraf: tussen voor- en tegenstanders van vertalen inhexameters. Die discussie wil ik hier niet heropenen (zie in Filter bijdragen van Bons & Neijt, 3:2; Hunink, 10:2; Schrijvers, 16:3), maar het valt op dat kritiek op Lateurs verzen doorgaans gepaard gaat met een verdediging van hexameters (Van der Mije, Schröder, Van Erp, Wierenga), terwijl omgekeerd applaus voor de ‘nieuwe’ jamben vermengd wordt met boegeroep naar hexameters (De Pourcq, voorzichtiger Hunink en Demulder). Het blijft soms bij principiële uitspraken, ook en vooral bij supporters van Lateurs vijfvoeters. Die citeren en vinden het mooi – ik chargeer.

Echte analyse van zijn verzen vind je vooral bij de sceptici. Er zijn vooral drie punten van kritiek. De verzen zijn te kort: ‘de homerische zinnen worden als het ware opgebroken’ en krijgen ‘iets kortademigs’ (Van Erp). Er is metrumdwang: Van Erp stoort zich aan ‘te veel loze woordjes’ zoals ‘eens’, ‘nu wel’, ‘echt’. Je ‘struikelt over de pentameters’ (Schröders ondertitel): ‘het ritme van zijn verzen is nogal eens hijgerig, stoterig en onnatuurlijk’ (Wierenga). Metrumdwang en struikelverzen zijn geïsoleerde verwijten, maar ook wie positiever is over het resultaat stelt soms vragen bij de keuze om hexameters (twaalf tot zeventien lettergrepen) te vervangen door vijfvoeters (tien of elf): ‘de korte verzen zorgen soms voor een vervelende kink in wat anders een uitstekende vertaling zou zijn’ (Demulder); ‘jammer is dat het originele vers nu wordt verdeeld over meerdere regels, waardoor nog meer van de originele versvorm verloren gaat’ (De Pourcq). Deze twee recensenten suggereren dat een vertaling in poëtisch proza of vrije verzen de stilistische kwaliteiten van het origineel het best kan navolgen. ‘Lateurs gezwoeg om het vertaalde in vijfvoeters te proppen gaat immers veelal onopgemerkt voorbij’ (Demulder). Onvriendelijker klinkt dat bij Schröder: ‘Welbeschouwd is het een bewijs van onvermogen: de taal maar de taal laten en de poëzie van de tekst in de vertaling onderbrengen in het tellen en rangschikken van benadrukte en onbenadrukte lettergrepen.’ Die opmerking stelt scherp op een cruciale vraag: wat is de verhouding tussen een metrische en een poëtische vertaling?

Terug naar ‘de poëtische en vertellende kracht’ van Lateurs vertaling. Uit eigen ervaringen kan ik getuigen dat die kracht duidelijk is wanneer uit deze Ilias voorgedragen wordt. De recensenten zwijgen daarover, op één uitzondering na (‘prima geschikt om voor te lezen’, Van der Mije). Ze kijken te veel naar het papier (‘sommige verzen zijn bijna dubbel zo lang als andere’, Demulder – als je in letters meet, ja) – en in zekere zin doet Lateur dat zelf ook.

Waarin zit zijn poëtische kracht? In de beelden, de woordkeus, de stijl. En in het jambische ritme, onmiskenbaar (ook al merkt haast niemand dat bewust). Minder in het jambische metrum: de vaste vijfvoeter speelt soms zelfs spelbreker. De literaire voorlopers zijn oud en anders: Gorter werkt met rijm, Nijhoff met assonantie; beiden laten het vers bijna systematisch samenvallen met syntactische eenheden. Lees, en je hoort de vijfvoeters in hun verseinden resoneren. Niet zo bij Lateur die, zoals modernere dichters doen, met antimetrie en enjambementen werkt of speelt. Het zou nog wat vrijer mogen, vind ik.

Lees maar, er klinkt niet wat er staat. Er staat (Hera en Zeus vrijen):

Daar vlijden zij zich neer, een mooie wolk
van goud omhulde hen en daaruit vielen
er glinsterende druppels hemeldauw.

Wat staat dat loze woordje ‘er’ daar te doen? Je struikelt erover. Laat weg, al krijg je dan een vers met 9 lettergrepen. De jamben lopen over de papieren versgrenzen heen.

Er staat (Achilles beseft dat zijn heldenmoed vergeefs was):

Wie zitten blijft of vecht uit alle macht,
zijn aandeel in de buit is even groot.
En even groot de eer die naar een lafaard
gaat of een dapper man. Wie werkloos toekijkt
of werkzaam zwoegt: voor beiden komt de dood. [...]
Voor mij is niets zoveel waard als het leven. [...]
Het leven van een mens keert niet terug
als het voorbij de haag is van zijn tanden.

Mooie begin- en vooral eindverzen. Daartussen is te zeer geteld.

Toch even terug naar de Griekse hexameter. Die is, door enjambementen en vooral door wisselende verspauzes binnen het vers, een flexibele en gevarieerde versmaat, waar Homeros iconisch gebruik van maakt. In zijn emotionele uitbarsting spreekt Achilles in korte zinnetjes die de hexameter méér in stukken breken dan de zogenaamd te korte vijfvoeters van Lateur doen. Waarom dan niet [met enkele idiomatischer woordjes extra]:

En even groot de eer die naar een lafaard gaat
of/als [naar] een dapper man.
Wie werkloos toekijkt of [wie] werkzaam zwoegt:
voor beiden komt de dood. 

‘Een definitieve Homeros-vertaling’
Aldus het oordeel van Delanoye. Juist, al betekent dit niet dat ze de twee sterke voorgangers voor iedereen overbodig maakt. Dankzij Lateur heeft de Nederlandstalige Homeroslezer nu een driedubbele keuze: proza (Schwartz), dactylische hexameters (De Roy van Zuydewijn), jambische vijfvoeters. Zoals De Pourcq zegt: ‘dat is voor ons taalgebied een nauwelijks gekende luxe’.
 

Homeros, Ilias: wrok in Troje. Vertaald door Patrick Lateur. Met een nawoord van Tom Holland. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2010.

 

Noot
Volgende besprekingen zijn in dit artikel verwerkt. De ruime aandacht heeft zich ook gemanifesteerd in interviews met de vertaler in de pers en op de radio, lezingen en boekpresentaties. Zie ook http://users.telenet.be/patrick.lateur/iliaspers.htm

(Boekenbijlagen van) dag- en weekbladpers: Patrick De Rynck, ‘Een drieduizend jaar oude tsunami in verzen’, De Morgen. Uitgelezen, 14 april, p. 36–37; Luc Devoldere, ‘De geur van helden in de morgen / Het genie van de vertaler’, De Standaard. Letteren, 7 mei, p. 10–11; Ronald Frisart, ‘Zo ontzettend oud, maar zo fonkelend nieuw ook weer’, Leidsch Dagblad, 21 april, p. 4; Piet Gerbrandy, ‘Al had ik tien tongen, en een stem die niet kan breken’, de Volkskrant, Boeken, 24 april, p. 3; Piet Gerbrandy, ‘Landbouw en dichterschap’, De Groene Amsterdammer, 16 december, p. 113; Jaap Goedegebuure, ‘Straatvechters en godenzonen’, Het Financieel Dagblad, 22 mei, p. 66; David Rijser, ‘Kijk het noodlot recht in de ogen’, NRC Handelsblad, Boeken, 16 april, p. 8–9; Allard Schröder, ‘Een vertaling vol Achilleshielen’, Vrij Nederland.Republiek der Letteren, 17 april, p. 64–67; Klaas Wierenga, ‘De Ilias in vijfvoetige jamben’, Nederlands Dagblad, 16 april.

Literaire / culturele tijdschriften: Jan-Jakob Delanoye, ‘Smullen van nieuwe vertaling’, Cutting Edge, 11 oktober (http://www.cuttingedge.be/books/reviews/250657); Bram Demulder, ‘Hij gaf zijn woorden vleugels’, De Leeswolf, 5, p. 364–365; Maarten De Pourcq, ‘Een vormvaste en moderne Homeros’, Poëziekrant, 34:5, p. 24–27; Vincent Hunink, ‘Een nieuwe Ilias’, Streven, 77, p. 843–848.

Vakbladen: Robert Duthoy, Hermes. Tijdschrift voor Geschiedenisdidactiek, 48, zie http://www.vvlg.be/VVLG/Recensies.html; A. Maria van Erp Taalman Kip, Amphora. Blad Vrienden van het Gymnasium, september, p. 10–11; Bas van der Mije, Hermeneus, 82:4, p. 192–193.