Al meer dan een eeuw worden er Russische kinderboeken in Nederlandse vertaling uitgegeven. Wie in de catalogus van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag gaat zoeken, vindt in het Centraal Bestand Kinderboeken maar liefst 254 uit het Russisch vertaalde boeken. Daarmee staan de vertalingen uit het Russisch op de derde plaats, na vertalingen uit het Zweeds (1479) en uit het Spaans (654). In het begin van de vorige eeuw was Tolstoj populair, vanaf de jaren twintig zien we steeds meer sprookjes en verhaaltjes van sovjetschrijvers, dikwijls ook in Sovjet-Rusland uitgegeven. Maar aan het eind van de vorige en het begin van deze eeuw is Daniil Charms dé Russische kinderboekenschrijver: in 1997 vertaalde Arthur Langeveld voor Querido de verhalenbundel Nietes welles, in 1999 vertaalde hij voor dezelfde uitgeverij een aantal gedichten van Charms: Een stinkdier is een prachtig beest. Al eerder verscheen in 1997 in Vlaanderen bij Lannoo Een, twee, hupsakee, maar dat boekje is uit het Engels vertaald en telt dus niet mee.
Dat er voor Russische kinderboeken zoveel belangstelling is hoeft niet te verbazen: de Russische literatuur kent een lange traditie van sprookjes en verhaaltjes voor kinderen. Vele Russische schrijvers uit de negentiende eeuw schreven werk voor kinderen; Tolstoj en Tsjechov zijn de bekendste. In de twintigste eeuw zijn het vooral dichters die voor kinderen schrijven. De vaders van het twintigste-eeuwse kindervers zijn Kornej Tsjoekovski en Samoeïl Marsjak, beiden al voor de revolutie actief in de letteren. Het is vooral Marsjak die voor de sovjetkinderliteratuur geweldig veel heeft betekend. Als hoofdredacteur voor de Staatsuitgeverij van kinderliteratuur in Leningrad wist hij eind jaren twintig, toen het literaire klimaat voor experimentele schrijvers steeds ijziger werd, de jonge dichters van de groepering Oberioe (Vereniging voor Reële Kunst) aan te trekken. Hij begreep dat deze dichters met hun speelse en absurdistische kijk op de werkelijkheid uitstekend geschikt waren om verhalen en gedichten voor kinderen te schrijven. Wat Daniil Charms betreft heeft hij gelijk gekregen: diens werk voor kinderen doet in kwaliteit niet onder voor zijn volwassen werk. Bij Charms’ vriend Vvedenskij zit er veel kaf tussen het koren: hij schreef veel en snel, maar bekommerde zich niet altijd om de kwaliteit; hij schreef vooral voor het geld.
Tijger op straat, de nieuwste bundel met kinderverzen van Daniil Charms en anderen, is uit het Russisch vertaald door Robbert-Jan Henkes, die zich met Tarkovski’s scenario Hoffmanniana (1991) en de roman Cynici van Mariengof (1995) al eerder op het Russische pad begaf. Zijn keuze uit de Russische kinderpoëzie begint met twee klassiekers van dichter, criticus en vertaler Kornej Tsjoekovskij: ‘De telefoon’ en ‘Wassemhart’. De laatste titel is de vertaling van het Russische ‘Mojdodyr’ dat letterlijk ‘Was tot er gaten in vallen’ betekent. Het is de naam van een levende wasbak die aan het hoofd staat van een heel leger wassers en poetsers dat een vies jongetje flink onder handen neemt. In Tsjoekovski’s verzen stelt hij zichzelf als volgt voor: ‘Ik ben de Grote Wasbak / De beroemde Wassemhard / De Wasbakkenchef / En Sponzencommandant.’ Henkes maakt er het volgende van:
Ik ben Wassemhard de Grote,
De Grote Schrik der Zeven Sloten!
Beef en sidder, jij garnaal!
Ik borstel, schuur en spons,
Ik dompel, poets en plons!
Ik ben de Wasbak-Generaal
Van alle schoonmaakbataljons!
De vier verzen van Tsjoekovski (in viervoetige trocheeën met regelmatig rijm) zijn in de vertaling van Henkes zeven verzen geworden van ongelijke lengte. Maar het doet geen afbreuk aan het verhaal, integendeel: we lezen een in virtuoos rijmende en sterk ritmische verzen geschreven verhaal over een jongetje dat zich niet wast en op een ochtend ziet dat alle spullen van hem weglopen:
Het laken
Is gaan staken
En het kussen
Is ervantussen
En de dekens en de slopen
Blijken heel hard weggelopen
Het complete beddegoed
Heeft zich ergens heengespoed.
Wassemhard leert het jongetje een lesje waarna alles goed komt. Het gedicht eindigt met een lofzang op water en zeep. De moraal is duidelijk, maar het plezier in het spel met de taal is belangrijker dan de moraal. En dat is in de bewerking van Henkes overeind gebleven. De enige aanmerking die je zou kunnen maken is dat Henkes soms ouderwetse en verheven woorden gebruikt die de jeugdige lezers zeker niet kennen: ‘heengespoed’ en ‘aanschijn’.
Ook bij het bewerken van die andere klassieker van Tsjoekovski, ‘De telefoon’, heeft Henkes zich flink uitgeleefd. Tsjoekovskij wordt van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat opgebeld door dieren die hem om hulp vragen. Ze doen de meest eigenaardige verzoeken: de olifant wil chocolade, de krokodil overschoenen, hazen willen handschoenen en meerkatten boeken. Maar al die wonderlijke verzoeken worden volkomen aannemelijk, omdat zowel de dieren als de dingen die ze nodig hebben door rijm met elkaar zijn verbonden. Zo wordt het gedicht een ware lofzang op de mogelijkheden van het rijm. Ook hier is de vertaler flink aan het bewerken geslagen: hazen veranderen in lama’s die pyjama’s bestellen, meerkatten worden snoeken, want dat rijmt op boeken. Bijzonder fraai is de scène met de gazellen: Tsjoekovskij weet tien rijmwoorden uit zijn mouw te schudden, Henkes doet er nog een schepje bovenop en gooit er nog een drietal binnenrijmen tegenaan:
Zonet nog bellen
Twee felle gazellen:
– Kunt u ons misschien vertellen
Wie de carrousellen gaan herstellen?
En de dakkapellen, als ze overhellen?
– Waar zijn jullie grijze cellen!
Niemand gaat de carrousel herstellen
En hetzelfde geldt voor dakkapellen!
Wie heeft dat zitten rondvertellen?
Draaf er allebei naar toe op jullie snelle
Benen, ga jezelf tevredenstellen!
Wel is het merkwaardig dat strofe zes in de door mij geraadpleegde uitgaven niet voorkomt. Is Henkes hier zelf aan het dichten geslagen of is er sprake van een apocriefe versie van de tekst?
Daniil Charms is met 19 van de 34 gedichten het ruimst vertegenwoordigd in het bundeltje. Terecht, want Charms is uniek. Bij hem geen duizelingwekkende ritmes of bedwelmende rijmen; Charms is een dichter die de lezer steeds op het verkeerde been zet. Er gebeurt nooit wat je verwacht. Een voorbeeld is het titelgedicht ‘Tijger op straat’: je verwacht iets over ontsnapping en gevaar, een poging om het gevaarlijke beest te vangen, maar niets van dit al. De dichter laat ons weten dat hij lang heeft moeten denken wat die tijger op straat deed. Dan komt er een geweldige windvlaag:
Toen blies de wind met zulke kracht
Dat ik vergat waarover ik dacht.
Nu weet ik nog steeds niet, wat die tijger op straat deed.
De gedichten zijn zeer verschillend qua vorm: naast de gebruikelijke verhalende gedichten zijn er ook gedichten in de ik-vorm of in de vorm van een dialoog, zoals het prachtige ‘Leugenaar’. Die doet steeds de meest onwaarschijnlijke beweringen, bijvoorbeeld dat ‘honden leren vliegen in de lucht’. Ter ondersteuning voegt hij er nog aan toe: Niet als tijgers / Niet als vissen, / Maar als valken in de lucht’. De kinderen antwoorden met al even absurde argumenten dat ze hem niet geloven:
Nou ja! Nou ja! Nou ja! Nou ja!
Je liegt! Je liegt! Je liegt! Je liegt!
Als tijgers kan nog,
Als vissen kan nog,
Daarvan hebben we geen benul
Maar als valken,
Net als vogels,
Is je reinste flauwekul!
De verzen van Charms zijn met evenveel verve vertaald als die van Tsjoekovski, maar Henkes blijft hier veel dichter bij het origineel. Het is wel jammer dat hij niet altijd het oorspronkelijke metrum overzet, want ook hiermee speelt Charms een spel. Een voorbeeld is het grappige versje ‘Wonderbaarlijke poes’, over een poes die haar pootje heeft gesneden en niet meer kan zitten lopen. Het poesje krijgt een aantal luchtballonnetjes aangemeten en loopt nu met de gezonde poten, terwijl het zieke pootje in de lucht zweeft. Dit versje is geschreven in een regelmatige viervoetige amfibrache. Het gedragen ritme van deze versvoet past helemaal niet bij dit eenvoudige kinderversje en werkt daarom op een subtiele manier ontregelend net als de inhoud van het verhaaltje. Henkes vertaalt het in rijmende verzen zonder metrische regelmaat. Maar dergelijke missers zijn gelukkig zeldzaam.
Na Charms volgen nog kindergedichten van twee bekende dichters uit de jaren twintig – Vladimir Majakovski en Sergej Jesenin. Het zijn pogingen om opvoedende kindergedichten te schrijven gebaseerd op de nieuwe sovjetmoraal. De gedichten zijn, vergeleken met de speelse poëzie van Tsjoekovski, Charms en andere Oberioeten, nogal vlak en plichtmatig. Voor kinderen tussen de vijf en tien waarvoor de meeste gedichten zijn geschreven, lijken ze mij weinig aantrekkelijk. Welk kind (of voorlezende ouder) weet nu wat ‘oktobristen’ zijn? Jesenins gedicht over Petja de veehoeder die droomt dat hij volkscommissaris wordt lijkt mij niet alleen voor kinderen, maar ook voor de ouders die deze poëzie aan hun kinderen voorlezen tamelijk onbegrijpelijk.
Het bundeltje besluit met een gedicht van Mandelstam dat weliswaar niet voor kinderen is geschreven, maar door zijn naïeve toon een mooie afsluiter vormt voor deze in alle opzichten gewaagde uitgave van Russische kinderpoëzie.
Tijger op straat. Russische gedichten voor kinderen 1923–1941. Daniil Charms, Sergej Jesenin, Vladimir Majakovski e.a. Vertaald uit het Russisch door Robbert-Jan Henkes. Met illustraties van Erik Bindervoet. Hoorn: Uitgeverij Hoogland & Van Klaveren, 2009.