Nieuw licht op Pessoa's spiegelpaleis    33-35

Jabik Veenbaas

Bij De Arbeiderspers verscheen vorig jaar Heimwee naar vereeuwiging: de Engelse gedichten, met vertalingen van Maarten Asscher en August Willemsen. Daarmee voegde deze uitgeverij alweer een deel toe aan haar inmiddels indrukwekkende Pessoabibliotheek. En dan dienen we ons nog te realiseren dat de ondertitel de lading in feite nog bij lange na niet dekt. Van de twaalf banden verzamelde werken van Pessoa vullen de Engelse gedichten er maar liefst drie, zoals Asscher ons in zijn nawoord laat weten, en dit boek bevat een keur uit dat werk.

Het Engels was voor Pessoa niet zomaar een taal. Als zevenjarig jongetje verhuisde hij met zijn moeder en stiefvader naar de Zuid-Afrikaanse stad Durban en bezocht daar een Engelstalige lagere en middelbare school. Op school raakte hij in de ban van de grote Engelse schrijvers en dichters, zijn eerste literaire probeersels waren Engelstalig, en het was dus bepaald niet vreemd dat hij als jonge auteur in het Engels wilde debuteren. Pas later, toen hij al ver in de twintig was, ontwikkelde hij zich tot de grote Portugese dichter die de wereld vandaag de dag kent. Toch produceerde hij ook in zijn latere leven nu en dan Engelstalig werk.

Het in Heimwee naar vereeuwiging opgenomen Engelstalige werk, dat voor het merendeel bestaat uit vroege gedichten, daterend uit de periode 1910–1915, maar ook een kleine selectie uit later werk bevat, vormt voor iedere Pessoaliefhebber een buitengewoon boeiende aanvulling op het werk dat tot dusver in Nederlandse vertaling verscheen.Pessoa
Titelblad auteursexemplaar 35 Sonnets

Dat geldt in het bijzonder voor de serie van vijfendertig vroege sonnetten. Veel thema’s die we kennen uit zijn latere werk treffen we in die sonnetten al aan. Het pijnlijke besef dat het ik onkenbaar blijft voor zichzelf en de wereld, bijvoorbeeld, bij Pessoa zeer wezenlijk, is hier al helemaal aanwezig. ‘Wie weet zelfs maar wat hij denkt of verlangt? Wie weet wat hij in zijn eigen ogen is?’ vraagt Pessoa’s heteroniem Bernardo Soares zich af in zijn ‘Autobiografie zonder feiten’, die pas in 1935 werd voltooid. In het uit 1931 daterende, orthonieme (met Pessoa’s eigen naam ondertekende) gedicht ‘Poesje, spelende op straat’ stuiten we op deze variatie: ‘Ik zie me en ben zonder mij/ Ik ben degeen niet die mij kent.’ Maar al in het eerste sonnet valt je diezelfde problematiek onmiddellijk op:

Oneindig staat de ziel van ons vandaan.
Hoe graag wij ook de kunst willen bedrijven
Die onze ziel voorziet van pralerij,
Toch zal ons hart onmededeelzaam blijven. 

De sonnetten getuigen duidelijk van Pessoa’s schatplichtigheid aan het symbolisme. De gedachte dat de werkelijkheid uitsluitend indirecte verwijzingen bevat naar het essentiële, keert er voortdurend terug. Het veelvuldig gebruik van beelden en motieven als de droom, het masker en de spiegel past in deze context. Programmatisch haast is het fraaie sonnet viii, waarin het beeld van het masker ten volle wordt benut:

In hoeveel maskers achter maskers gaat
Het uiterlijk van onze ziel gehuld,
En als de ziel haar maskers vallen laat
Kent zij dan het gelaat dat wordt onthuld? 

Typerend voor Pessoa is dat deze thematiek zich verbindt met een diepgevoelde existentiële leegte. Je voelt overal dat dit meer is dan alleen maar een esthetisch spel, en dat hier een innerlijk schrijnen verwoord wordt. ‘Mij benauwt/ Een levenspijn, een diepe ziele-nijd/ Om al ons streven dat tot treurnis leidt,’ zo luiden de slotregels van sonnet ii. En ook in het volgende sonnet is die pijn voelbaar, ook al mengt hij zich hier met een trots vertrouwen in blijvende erkenning van zijn kunst:

Als ik mij voorstel hoe in verre tijd
Mijn goede lezers naar mij zullen kijken,
Dankbaar om iets van een identiteit
Waarop mijn ware ziel maar niet wil lijken;
Dan vliegt een boosheid om des werelds geest,
Die dit zo schiep of denkbaar heeft gemaakt,
Mij naar de keel en jaagt als een wild beest
Mijn ziel in nachten hopeloos doorwaakt.

In Heimwee naar vereeuwigingzijn ook twee langere gedichten opgenomen: ‘Bruiloftsdicht’ en ‘Antinoüs’, respectievelijk daterend uit 1913 en 1915, dus eveneens behorend tot het vroege werk. In beide gedichten wordt de aardse liefde verheerlijkt, met name in het eerste gedicht in zeer fysiek-erotische termen:

Make your great rut dispersedly rejoice
With laugh or voice,
As if all earth, hot sky and tremulous air
A mighty cymbal were! 

August Willemsen vertaalt het effectief, al zet hij misschien een tikje deftig aan met dat ‘Leeft’ en dat ‘uw’:

Leeft nu uw geilheid ongehinderd uit
In schaterlach en stemgeluid,
Als was lucht, aarde, zinderende zon, dat allemaal,
Eén machtige cymbaal! 

De twee langere verzen doen op het eerste gezicht een beetje vreemd aan wanneer je ze bekijkt in het perspectief van Pessoa’s gehele oeuvre, waarin de lichamelijke sensualiteit vrijwel afwezig is. Maar natuurlijk maken ook zij ons beeld van de dichter completer.

Aan artistieke durf ontbrak het Pessoa niet. In zijn sonnettencyclus wilde hij de complexiteit van Shakespeares sonnetten op een moderne manier benutten, zoals we uit een van 1930 daterende brief aan Simões kunnen opmaken. Zelfs inhoudelijk is er een verbinding met Shakespeare te leggen. Waar Shakespeare de onsterfelijkheid van zijn werk tegenover de vluchtigheid van de liefde plaatste, confronteert Pessoa die met de onbestendigheid en ongrijpbaarheid van zijn ziel. The Times, die de sonnetten besprak nadat Pessoa ze in 1918 in eigen beheer had uitgebracht, sprak in zijn niet onwelwillende recensie van ‘ultra-Shakespearian Shakespearianisms’.

Daarmee was niets te veel gezegd. Het is soms net of je in deze sonnetten de grote elizabethaan zichzelf hoort parodiëren. De paradoxen en de omkeringen buitelen werkelijk over elkaar heen. Vertaler Maarten Asscher, die tekende voor hun vernederlandsing, verdient hier alle lof. Het is bij het vertalen van de jambische vijfvoeter altijd de kunst om de jamben natuurlijk te laten klinken, ze niet te laten stoten, en Asscher laat zien dat hij die kunst verstaat. Het krachtige sleutelgedicht sonnet VIII, met zijn maskersymboliek, heeft hij zeer overtuigend overgebracht. Ook sonnet III, waarvan hierboven acht regels werden aangehaald, is fraai vertaald. Kijk eens naar de eerste vier Engelse regels van dat gedicht:

When I do think my meanest line shall be
More in Time’s use than my creating whole,
That future eyes more clearly shall feel me
In this inked page than in my direct soul; […] 

Asscher vertaalt ze zo:

Als ik denk dat wat ik ook maar schrijf
Duurzamer zijn zal dan mijn scheppend wezen,
Dat ik in later ogen leven blijf
Door wat dit blad, niet wat mijn ziel laat lezen; […] 

‘… More in Time’s use…’ is passend geparafraseerd met ‘duurzamer’, ‘wezen’ vormt een zeer bruikbaar alternatief voor ‘whole’, en de werkwoordsconstructie ‘shall feel me’ werd soepel opgesplitst in het ‘leven blijf’ in de derde en het ‘… laat lezen’ in de vierde regel. Het rijm doet volstrekt ongeforceerd aan, en bovendien is de alliteratie uit de derde regel, ‘future’ – ‘feel’, uitstekend nagevolgd met ‘later’ – ‘leven’.

Asscher kent een enkele keer een zwakker moment. Zo is in sonnet II ‘aught save reflex and co-carnal sight’ foutief vertaald met ‘Een ijdel en wellustig oog slechts’, terwijl daar iets staat in de trant van: ‘alles behalve een […] oog’; en zo is het ‘Raakt onze ziel versneld door tegenspoed’ in sonnet XI een rare en onjuiste weergave van ‘By its own trials our soul is surer made’. ‘Surer’ is toch echt iets anders dan ‘versneld’. Misschien moet je ook zeggen dat Asscher de inhoud van het origineel soms iets te veel vereenvoudigt. Maar iedereen die verzen met vaste regellengte uit het Engels vertaalt, staat aan die verleiding bloot. Alles bij elkaar genomen levert hij een voortreffelijke prestatie af. Zijn werk overtuigt me hier zelfs meer dan die van zijn collega August Willemsen – de grote en gelauwerde Pessoavertaler, de man die de Portugese reus in Nederland introduceerde. Diens vertalingen van de twee langere gedichten zijn inhoudelijk weliswaar zeer adequaat, en ze nemen het rijm zorgvuldig mee, ritmisch schieten ze wel eens wat tekort.

Heimwee naar vereeuwiging – de goed gekozen titel is afkomstig uit sonnet XX – is een zeer bijzonder boek geworden, met name door de prachtige vertalingen van de sonnetten. Voor de Nederlandse lezer werpt het nieuw licht op het fascinerende poëtische spiegelpaleis dat Fernando Pessoa voor het nageslacht optrok.
 

Fernando Pessoa, Heimwee naar vereeuwiging: de Engelse gedichten. Vertaald door Maarten Asscher en August Willemsen. Amsterdam: De Arbeiderspers, 2010.