Kaïn en Babel    56-58

Gys-Walt van Egdom

In de zomer van 2010 verscheen de vertaling van de laatste voltooide roman van Nobelprijswinnaar José Saramago: Kaïn. De laatste aanslagen van de Portugees verhalen over de eerste aanslag in de menselijke geschiedenis: de moord op Abel. Op geheel eigen wijze vertelt hij de levensgeschiedenis van de protagonist naar wie de roman is vernoemd. Zoals in de Bijbel doodt Kaïn zijn broer, en wordt hij verbannen, veroordeeld tot een lange dwaaltocht. De tocht duurt, ook tot ontsteltenis van God – in dit geval ‘god’ –, vele malen langer dan de Bijbel heeft aangegeven. Dit ‘leerzame en definitieve verhaal’ handelt over de gehele oudtestamentische geschiedenis doorleefd door deze modelmens, deze moordenaar die steeds weer met het wederzijdse onbegrip van ‘de heer’ en de mensheid wordt geconfronteerd. De gebeurtenissen die hij aanschouwt lopen op merkwaardige wijze door elkaar; Kaïn heeft vat op het enige wapen dat God vreemd is: de tijdelijkheid. Zo beleeft de lezer de vernietiging van de Toren van Babel, Sodom en Gomorra, Jericho, Ai, en nog vele andere gruwelijke episoden uit de Bijbelse geschiedenis, geflankeerd door deze held. Zijn blik maakt de Heilige Schrift tot paskwil. Het mag duidelijk zijn: voor de laatste keer trekt José Saramago van leer tegen God, tegen de katholieke kerk.

Ons vertaalkundige oog doet ons uiteraard stilstaan bij de Toren van Babel. Op een gegeven moment komt Kaïn aan op een plek waar de mensen verschillende talen spreken. Frans, Duits, Engels: de talen gonzen door elkaar. Als de protagonist vraagt wat er is gebeurd, vernemen we al snel dat de bouwers van Babel door God terecht zijn gewezen. De bouwers spraken eerst eenzelfde taal – een taal zonder naam; een taal die taal was, niet(s) meer. Ze wilden roem vergaren door een stad te bouwen met een toren die tot de hemel zou reiken. Zoals gebruikelijk stak het grootste gebrek van God de kop op: door zijn jaloezie gunt hij de trotse inwoners van Babel geen geluk. De Babylonische spraakverwarring is een feit. Vanaf dat moment wordt samenwonen een onmogelijke opdracht. De inwoners van Babel weten dat ze snel over de aarde verspreid zullen raken. Wat rest is de onafgewerkte toren, hun laatste trots, die over enige tijd een toeristische trekpleister zou kunnen worden. Zou kunnen, ware het niet dat God al heeft aangekondigd dat hij, nadat de laatste bewoners de plaats hebben verlaten, een woeste wind zal sturen om de toren te vernietigen. Er is dus weinig nieuws onder de zon, zouden we kunnen stellen. De nood tot vertaling wordt ook hier, zoals gebruikelijk, gezien als een harteloze straf van God. 

Dus moeten we ons oog misschien op iets anders richten. Bijvoorbeeld op de broedermoord. De illustere aanslag op Abel kan wellicht op onze kijk op vertalen inwerken. In deze geschiedenis doodt Kaïn zijn broer niet omdat hij een hekel aan hem heeft. De moord is een uiting van onmacht, zo blijkt uit de argumentatie van Kaïn: ‘ik heb Abel vermoord omdat ik u niet kon vermoorden’. In dit citaat is God de aangesprokene. Het liefst had de protagonist God vermoord. Toen hij en zijn broer eens een offer brachten, had God alleen aandacht voor het offer van Abel gehad. Op deze manier is er onrecht ontstaan in de wereld – het onrecht dat zich in de geschiedenis van de religie laat opmerken door de aanspraak op de titel ‘de uitverkorenen’, een titel die moord in naam van een God mogelijk maakt. In zijn gesprek met God verklaart Kaïn dat hij de Heer (met zijn intentie) doodverklaart. Later in het verhaal zien we dat de vermoorde broer in zekere zin levend is gebleven. Het is Lilith die hier een sleutelrol speelt. Deze vrouw, die in de kabbala zowel de vrouw van God als de eerste vrouw van Adam is, speelt haar gebruikelijke rol – alleen in een nieuwe context. Ze is de onaantastbare vrouw die geen enkel mannenhart onberoerd laat. Zo verleidt deze vrouw, getrouwd maar trouweloos, ook Kaïn en raakt ze zwanger van hem. Pas elf jaar later komt Kaïn Lilith, de betoverende, tijdloze heerseres, weer tegen. Ze vertelt hem dat hij niet (slechts) één persoon kan zijn, maar dat hij ook zijn broer is. De protagonist wordt daardoor exemplarisch: de moordenaar en het slachtoffer zijn in hem verenigd. Hij wordt een tragische held die met zijn levensverhaal ons medelijden oproept, omdat we ons herkennen in deze geschiedenis van het onrecht – in de ongelijkheid die er op dat oorspronkelijke moment tussen de mensen heerste. Om kort te gaan, de genese van het geweld gaat met onmacht gepaard: dat wordt uitgedrukt wanneer de broers in één adem worden genoemd.

Met deze gedachte in het achterhoofd keren we terug naar Kaïn en Babel. Vóór de toren werd gebouwd, was er een taal – de taal van Adam en Eva. Hoewel Walter Benjamin die adamitische taal in ‘Über die Sprache überhaupt und über die Sprache des Menschen’ nog heiligt door deze taal als ‘reine Sprache’ te kenmerken, suggereert het verhaal van de torenbouw in Babel  dat deze taal – hoewel de enige taal onder de mensen –, in zekere zin, inferieur blijft. Ze benoemt slechts, terwijl de Taal Gods uitgesproken performatief is. Zoals de brontekst suggereert: ‘wat [god] zegt, doet hij’. De poging om tot de hemel te reiken, is een poging om God te evenaren, om zo deze superieure (want scheppende) taal te spreken. Het mag duidelijk zijn dat God dit niet tolereeert. Hij spreekt zijn verbod uit door ‘Babel’ (verwarring) te bulderen – en daarmee verwarring te scheppen. De taal houdt op adamitisch – eenduidig – te zijn; de talen raken hun contact met de natuur kwijt, leiden steeds meer een eigen leven en daarmee onherroepelijk tot misverstaan. Zo neemt de afstand tussen God en de mensheid  toe.

Na Babel lijkt de talige mens volledig van God verstoken. Maar er is een addertje: God blijft een hiërarchie in de talen aanbrengen. De taal van het volk van Abraham, en later het Latijn, en nog later het Arabisch dragen zijn gunst weg: slechts in deze talen is de waterscheiding tussen bewoording en openbaring in de Heilige Schriften opgeheven, is er een directe toegang tot de boodschap van God. De vergroting van de afstand tussen God en mens en de privilegiëring van bepaalde talen doen de onrechtgevoelens toenemen. Die aanzwellende gevoelens wakkeren het geweld aan. God voedt via de taal het geweld.

Vertaling wordt zo geweldpleging. Zoals Kaïn de uitverkoren Abel doodt, zo doodt de vertaling het origineel. Dit alles gebeurt niet uit kwade wil: de vertaler zal nooit de intentie hebben om het verheven origineel schade toe te brengen. De vertaler handelt uit onmacht, aangezien het origineel zonder enige redelijke grond boven de vertaling wordt geplaatst. Dus doodt de vertaling het origineel uit protest tegen het ontstane onrecht, de ongelijkheid die wij allen erkennen door de verbondenheid van de letter van de brontekst – de locutio – met het goddelijke betekende – de cogitatio – inniger voor te stellen dan die tussen de letter van de doeltekst en zijn betekende. Zo stelt ook Walter Benjamin, nochtans de persoon die vertaling een eigen identiteit heeft meegegeven, dat de verbondenheid van vorm en inhoud in de brontekst kan worden vergeleken met die tussen vrucht en schil, waar de vorm van de doeltekst losjes rond de inhoud zit, zoals een koningsmantel in wijde plooien rond het lichaam valt. Waar Benjamin het geweld schuwt door de hiërarchie zonder slag of stoot te accepteren, daar wordt doorgaans door de vertaler wel degelijk voor geweld gekozen. De redeloze goddelijke gunst wordt niet getolereerd.

Een verontrustende gedachte ontspruit dus aan twee episoden uit deze lovenswaardige roman van José Saramago. Als we de analogie tussen Kaïn en vertaler aanhouden, dan zouden we hier moeten stellen dat de vertaler een moordenaar is. Door dit te stellen, gaan we voorbij aan de geest van de Nobelprijswinnaar die in deze bijdrage rondwaart. De auteur laat het kwaad niet in de mens wortelen – in deze beschouwing wil dat zeggen dat de vertaler niet (volledig) de schuld krijgt. De moord, zo stelt Kaïn in het boek, werd door de mens gepleegd, maar door God opgedragen doordat hij ongelijkheid liet ontstaan. Onze aanslag op het origineel is als deicide bedoeld. We willen eigenlijk niets liever dan afrekenen met het  transcendente betekende dat het idee in gedachte roept dat het origineel primair, de vertaling minderwaardig is. Ook na onze moordaanslag roepen we: ‘Wij hebben de brontekst vermoord, omdat we ons niet voor eens en voor altijd konden ontdoen van de illusoire transcendente betekende.’ En we zullen later te horen krijgen dat de vertaling niet onberoerd is gebleven. Het origineel dat we hebben vermoord, heeft de vertaling gevormd. Daarom kunnen we ons ook nog troosten met een variatie op Liliths woorden: vertaling is niet enkelvoudig, ze is ook het origineel. Deze hybriditeit is exemplarisch.

José Saramago, Kaïn. Vertaald uit het Portugees door Harrie Lemmens. Amsterdam: Meulenhoff, 2010.