Het best vertaalde boek    14-15

Arnon Grunberg

Weinig is zo ergerlijk als de vragenlijstjes die sommige tijdschriften aan auteurs en andere min of meer bekende persoonlijkheden aan het eind van het jaar opsturen. Wat was de beste film? Wat was het beste radioprogramma? Wat was de belangrijkste gebeurtenis van het jaar?

Uit beleefdheid heb ik wel eens zo’n vragenlijstje ingevuld. Maar desondanks wilde ik de waarheid niet al te veel geweld aandoen. Elk jaar schreef ik weer dat ik weinig tot geen radio luisterde. En bij ‘beste song’ vulde ik altijd hetzelfde nummer in van Leonard Cohen, hoewel dat niets met het afgesloten jaar te maken had en ook niet met het jaar daarvoor.

Dat zelfs een serieuze boekenbijlage als die van NRC Handelsblad – hoe serieus de krant zal blijven valt te bezien – ‘het boek van de week’ heeft, geeft vooral aan met welke middelen men verloren autoriteit hoopt terug te winnen. Met de retoriek van de reclame.

Niettemin heb ik aan het verzoek van dit tijdschrift gehoor gegeven, vooral omdat ik (‘wij’ zou ik bijna zeggen, maar dat klinkt zo pedant) afhankelijk ben van literatuur in vertaling en ik alleen al daarom die vertaalde literatuur een warm hart toedraag. Een vreselijke uitdrukking, alsof je tegen een weduwe iets vriendelijks wilt zeggen over haar sympathieke net overleden echtgenoot, maar dat er je niet zo gauw iets te binnen schiet.

Als ik Dostojevski lees, ben ik aangewezen op een vertaler, en als ik wil dat ik buiten mijn kleine taalgebied gelezen word, en welke schrijver wil dat niet, ben ik eveneens afhankelijk van vertalers.

Mijn afhankelijkheid van de vertaler is tegelijkertijd ook genegenheid. Aangezien ik niet alleen lezer ben maar ook vertaalde schrijver, weet ik uit ervaring hoe intiem de verhouding is tussen auteurs en vertalers. En veel vertalers lezen beter dan recensenten, vaak lezen ze zelfs beter dan redacteuren.

De Engelse schrijver, vertaler en criticus Tim Parks herinnerde er onlangs aan dat wij niet zozeer Murakami lezen, maar zijn vertaler. Iets wat lezers en critici maar al te graag willen vergeten. En uitgevers ook, een boek is al duur genoeg, dat er ook nog eens een vertaler betaald moet worden maakt van de literatuur helemaal liefdewerk oud papier.

Ook waarschuwde Parks voor een literatuur die wordt geschreven voor de lezer in New Delhi, Kaapstad en Vancouver tegelijkertijd. Waarin dus ook geen begrip, geen verwijzing meer mag voorkomen die niet zowel in Vancouver als in New Delhi en Kaapstad moeiteloos begrepen kan worden. De auteur denkt bij voorbaat al mee met de vertaler, van wie hij kennelijk geen al te hoge pet op heeft.

De globalisering van de literatuur heeft de onsterfelijkheid van de literatuur in een hoekje gedrukt. Want hoe kunnen wij weten wat het referentiekader over honderd jaar zal zijn? Wij maken ons eerst en vooral zorgen om het hier en nu, een nu waarbij rekening wordt gehouden met de hele wereld.

Het streven naar al te veel herkenbaarheid, de angst tijdens het schrijven dat de vertaler het niet zal begrijpen, de onderschatting van lezer en vertaler, daarin heeft Parks gelijk, dat leidt bijna altijd tot verschraling.

Maar daaruit wil hopelijk niemand concluderen dat het maar afgelopen moet zijn met vertalingen en dat wij alleen nog mogen lezen wat wij in de brontaal kunnen lezen. Dat zou een uitnodiging voor benepenheid zijn.

De vraag van dit tijdschrift ontkomt niet aan de hedendaagse obsessie met roem. De beste vertaling van 2010? De beste roman in vertaling, of de beste vertaling? Je zou haast vergeten dat de beste vertaling, vertaaltechnisch gezien, misschien wel de vertaling betreft van een middelmatige roman.

Ik zou op grond van de drie, vier boeken in Nederlandse (?) vertaling die ik het afgelopen jaar heb gelezen en die daadwerkelijk in 2010 zijn verschenen het best vertaalde boek van 2010 moeten aanwijzen?

Zonder iemand te willen beledigen vind ik gehoor geven aan zo’n verzoek bijna onhygiënisch.

Toch heb ik een nog redelijk recente vertaling uitgekozen. Het gaat om Rebellie, van Joseph Roth, een van mijn lievelingsromans.

Het is niet de vertaling waarover ik mij wil uitspreken – daartoe acht ik mij niet bevoegd, als er iets is wat de literatuur bedreigt, dan is het de slordig geveinsde autoriteit van deelnemers aan het literaire bedrijf – maar de roman zelf.

Hoewel ik de brontaal, het Duits, redelijk goed beheers, getuigt het van blasfemie om met het origineel erbij te willen bewijzen wat er goed of slecht is aan Wilfred Oranjes vertaling.

Gisteravond dineerde ik met een intelligente hoogleraar literatuurwetenschappen, dat tegenwoordig geloof ik film- en literatuurwetenschappen heet, en deze intelligente (dat ‘intelligente’ moet erbij want veel hoogleraren zijn dom, hoewel je van hoogleraren anders zou verwachten, al vrees ik soms dat hun domheid een combinatie is van angst en carrièreplanning) hoogleraar legde mij uit dat een van de eerste dingen die eerstejaars literatuurwetenschappen leren is dat de vraag ‘waar gaat het over?’ overbodig is.

Even kon ik een licht gevoel van schaamte niet onderdrukken, want ik leg in mijn stukken nog wel eens uit waar een boek over gaat. De hoogleraar had echter een overtuigend argument. Hij bracht Romeo and Juliet terug tot een anekdote van drie regels en zei vervolgens: ‘Daarin zit de onsterfelijkheid dus niet.’

Onderweg naar mijn hotelkamer in Amsterdam vroeg ik me af wat ik over de roman van Roth kan zeggen als ik het verhaal moet overslaan.

Ik zal drie zinnen uit Rebellie citeren die de kracht van Wilfred Oranjes vertaling illustreren – een goede vertaler doet de lezer vergeten met een vertaling te maken te hebben zonder de brontekst geweld aan te doen –, en die duidelijk maken waar het om gaat in deze roman, waar het om gaat in de romankunst misschien wel.

‘Reeds had het grote, rollende raderwerk van de staat de zaak van de burger Andreas Pum ter hand genomen, en zonder dat hij het wist, werd hij langzaam en grondig vermalen.’

De roman gaat over het vermalen van burgers, al dan niet door de staat.

‘Hij leefde op kosten van Klara. Zij genoot bijverdiensten. Hij was jaloers.’

Stijl, en dus ook timing is de essentie van komedie en tragedie, en vaak van allebei tegelijkertijd.

‘Nooit had hij zich speciaal om mussen bekommerd. Nu had hij het gevoel een oude schuld aan ze te moeten inlossen.’

Literatuur moet het sentiment niet uitbesteden aan schrijvers zonder talent, omdat gebrek aan sentiment deftig zou zijn.

Joseph Roth, Rebellie. Vertaald door Wilfred Oranje. Amsterdam: Atlas, 2006.