Vertalersvoetnoot    75-79

Arie Pos

Ik weet niet wanneer het begon en evenmin of er overleg tussen vertalers en uitgevers (een gezamenlijk akkoord?) aan voorafging, maar ergens tussen – schat ik – eind jaren vijftig en halverwege de jaren zestig van de vorige eeuw werd de vertalersvoetnoot een zeer zeldzame verschijning in literaire vertalingen in het Nederlands. Eerder strooiden vertalers onderaan de pagina meer of minder kwistig met culturele en historische wetenswaardigheden, toelichtingen op onbekende termen, uitleg over onvertaalbare woordspelingen, of wezen ze de lezer erop dat de schrijver een uitdrukking uit een derde taal bezigde (‘In het Frans in het origineel, Vert.’), maar voortaan moest de lezer het zelf maar uitzoeken. Als uitleg nodig werd gevonden dan werd die in de vorm van ‘aantekeningen’ of een ‘verklarende woordenlijst’ achter in het boek opgenomen. Daarmee maakte de literaire vertaler zich los van een lange filologische traditie waarin de tekst in glossen, annotaties, voet- of eindnoten voor de lezer werd verklaard. Die aanpak bleef in gebruik voor wetenschappelijke tekstedities. De literaire vertaling werd lezersvriendelijker en de lezer werd niet langer afgeleid of gestoord in zijn leesplezier.

De afschaffing van de vertalersvoetnoot was een geleidelijk proces, maar ik vermoed dat ten minste drie factoren een belangrijke rol bij de omslag hebben gespeeld. In de eerste plaats het idee dat een literaire vertaling een volwaardige vervanger moet zijn van het origineel en door de lezer geconsumeerd moet kunnen worden zoals een moedertaalspreker het origineel consumeert. De vertaling werd een autonome tekst die zonder orthopedische hulpmiddelen op eigen benen moest kunnen staan. Het feit dat veel vertalers uit de periode waarin de voetnoot verdween zelf schrijver waren (Bert Voeten, Adriaan Morriën, Alfred Kossmann, Koos Schuur, Remco Campert, Gerrit Kouwenaar, J. Bernlef, etc.) heeft hier vast een flinke invloed gehad.

Een andere factor lijkt te zijn geweest dat nadat eerder de schrijver onzichtbaar was geworden ook van de vertaler onzichtbaarheid werd verwacht. Door zich in voetnoten aan de lezer op te dringen bedierf hij niet alleen diens onmiddellijke leesplezier maar tastte hij ook de autonomie van de vertaling aan. Verder moest de vertaler als kundige vakman – zeker als hij zelf schrijver was – in staat zijn het origineel zo natuurlijk weer te geven dat tekstexterne uitleg overbodig werd. Je zou kunnen zeggen dat naast de vertaalde tekst ook de vertaler zich emancipeerde en autonomiseerde.

Omill2
Foto Martien Frijns

Maar de belangrijkste emancipatie lijkt die van de lezer geweest. Die wilde niet langer worden afgeleid door noten die zijn ‘plaisir du texte’ bedierven en had geen behoefte meer aan een vertaler die tussen hem en de tekst in ging staan om hem allerlei dingen uit te leggen. De vertaler ging er voortaan van uit dat de lezer een redelijk onderlegd iemand was die zelf kon bepalen of hij extra informatie nodig had en die voldoende talenkennis in huis had om te zien dat een vreemde uitdrukking uit het Frans, Duits, Engels, Latijn of Grieks kwam. Met zijn eigen culturele bagage, een encyclopedie en wat woordenboeken werd de lezer in staat geacht zichzelf te redden, net zoals een moedertaalspreker dat deed. En als hij iets wat hij niet begreep niet wilde opzoeken was dat zijn zaak. Vrijheid blijheid; geen betutteling.

Toen ik in de jaren tachtig begon te vertalen was ik zo geconditioneerd door het lezen van literaire vertalingen waarin ik vrijwel nooit een voetnoot tegenkwam dat geen haar op mijn hoofd eraan dacht in een Nederlandse vertaling een voetnoot te gebruiken. Ik ging er zonder meer van uit dat het uit den boze was. Dus werkte ik in vertalingen uit het Portugees met verklarende woordenlijstjes en, soms, aantekeningen.

Een jaar of tien later begon ik Nederlandse literatuur in het Portugees te vertalen en leverde ik een eerste vertaling in met een verklarend woordenlijstje. De uitgever fronste zijn wenkbrauwen. Hij wilde voetnoten. Niet alleen hij, ook de Portugese lezer wilde voetnoten. Ik kon praten wat ik wilde, er moesten voetnoten komen. Er kwamen voetnoten en ook in volgende vertalingen, bij verschillende uitgevers, verschenen voetnoten. Ik mocht ze weliswaar tot een minimum beperken, maar mijn argument dat ze de leeservaring verstoorden werd keer op keer weggewuifd. ‘Dat doen woordenlijstjes en eindnoten ook,’ was steevast de reactie. En dat storen gold alleen voor lezers die geen voetnoten, eindnoten of woordenlijstjes nodig hadden. De lezer die wel behoefte had aan uitleg werd door alle drie de toelichtingsvormen in zijn leeservaring gestoord. Voetnoten waren verreweg de elegantste oplossing. De lezer kon ze negeren, maar als hij ze wilde lezen had hij ze onder aan de pagina meteen bij de hand en hoefde hij niet omstandig door het boek te bladeren. Punt voor de uitgevers, vond ik.

Maar hoe zat het dan met de autonomie van de vertaalde tekst, de onzichtbare vertaler en de geëmancipeerde lezer? Die waren in de literatuur- en vertaalwetenschap tot vrij stellige leerstukken uitgegroeid en de vertalersvoetnoot werd in dat licht beschouwd als de capitulatie van de vertaler, de erkenning van diens falen en een brevet van onvermogen. Niet mis allemaal. Ik zocht naarstig naar verzachtende omstandigheden en ontsnappingsclausules. Niet alleen in Portugal werden vertalersvoetnoten regelmatig gebruikt. In het Engels, Frans, Duits, Spaans en Italiaans kwam en kom je ze ook tegen, maar doorgaans niet zo uitbundig als in het Portugees. Een kras voorbeeld: de recente vertaling van Komt een vrouw bij de dokter van Kluun bevat op 374 bladzijden 123 vertalersvoetnoten. En het hadden er gerust nog ruim honderd meer kunnen zijn. Sample-schrijver Kluun gebruikt zelf weliswaar ook noten, om zijn lezers op de herkomst van zijn wramples te wijzen of commentaar te leveren, maar dat zijn er maar enkele tientallen. De meeste vertalersnoten bevatten de Portugese vertaling van de aan Engelstalige popsongs ontleende motto’s boven de korte hoofdstukjes waarin het boek is verdeeld. De vele aan Nederlandse liedjes ontleende motto’s boven die hoofdstukjes zijn rechtstreeks uit het Engels in het Portugees vertaald, zodat daar de voetnoten achterwege konden blijven.

Het is een merkwaardig geval, maar het past in een breder kader: buitenlandse woorden en zinnen moeten in een voetnoot worden vertaald. Ook in de Portugese vertalingen van bijvoorbeeld Het bittere kruid, Bezonken rood, De zwarte met het witte hart en De joodse messias werd een flink aantal vertalersvoetnoten gebruikt. Het zijn dan ook boeken waarin voor de Portugese lezer vreemde talen en culturen een rol spelen. In de vertaling van Adriaan van Dis’ In Afrika daarentegen komt tientallen malen de vertalersvoetnoot ‘Em português no original. N.T’ (‘In het Portugees in het origineel. Vert.’) voor, aangezien de oorspronkelijke tekst veel Portugese woorden uit Mozambique bevat. Die Portugese termen worden in het Nederlandse origineel niet uitgelegd en evenmin van een voetnoot voorzien. Dat is voor een Nederlandse lezer ook niet of nauwelijks nodig, want ze zijn in de context en met een rudimentaire kennis van Portugees, Frans, Spaans of Italiaans best te begrijpen.

Vergeleken met de praktijk in andere talen en culturen, lijken de Nederlandse vertalersvoetnotenfobie en de Portugese vertalersvoetnotenmanie twee extremen van een cultuurgebonden vertaalsociologisch fenomeen. Ik heb de indruk dat Nederland – gezegend met een hoogstaande en veeleisende literaire vertaalcultuur – binnen die internationale context een betrekkelijk zeldzame uitzondering vormt en dat Portugal in omgekeerde richting een vrij markant geval is. Een al of niet hoog ontwikkelde vertaalcultuur is daarbij niet de beslissende factor. Die vertaalcultuur is een afgeleide van de manier waarop een land met zijn eigen taal en cultuur en met vreemde talen en culturen omgaat. Portugal en Nederland zijn beide kleine taalgebieden, zodat de discrepantie niet in termen van dominante en gedomineerde talen kan worden verklaard. Maar niettemin is het verschil enorm. Nederland had vanouds een veel opener en ontvankelijker taal en cultuur dan Portugal, dat op die gebieden gedurende lange tijd eerder als gesloten en afwerend kon worden beschouwd. Terwijl andere talen en culturen in Nederland betrekkelijk makkelijk ingang vonden, gebeurde dat in Portugal veel minder. Dat is nog altijd te merken in de Portugese taalschat, woordenboeken en stijlregels. ‘Barbarismen’ moeten worden vermeden, vreemde buitenlandse woorden (en dat zijn er veel) moeten cursief worden gezet en ingeburgerde buitenlandse woorden krijgen een aan de Portugese spellingsregels en uitspraak aangepaste schrijfwijze. Onbekende buitenlandse termen worden cursief gezet en van een voetnoot voorzien. Daardoor komen over de buitenlandse woordenschat heel andere rasters te liggen dan in het Nederlands.

De nabijheid en bekendheid van andere talen en culturen spelen, denk ik, een doorslaggevende rol bij het vermijden van vertalersvoetnoten in het Nederlands. Dankzij een lange ‘multiculturele’ traditie en een ontvankelijke taal kan veel als betrekkelijk vertrouwd of ten minste vaag bekend worden verondersteld. De openheid van taal en cultuur blijkt ook uit het hoge percentage Nederlanders dat vreemde talen beheerst. Volgens een Eurobarometeronderzoek van 2005 naar de drie meest gesproken vreemde talen in EU-landen sprak 87% van de Nederlanders Engels, 66% Duits en 24% Frans (http://ec.europa.eu/public_opinion/archives/ebs/ebs_237.en.pdf). Het verschil met Portugal is enorm. Daar bleek 26% Engels te beheersen, 20% Frans en 10% Spaans. Dat maakt de voetnoten bij Kluun al een stuk begrijpelijker en verklaart waarom ook Duitse, Franse en Spaanse begrippen in Portugese vertalingen van voetnoten worden voorzien. Daarnaast worden ook veel voetnoten aan realia en historische en geografische informatie gewijd.

Dat dat in Nederlandse literaire vertalingen al ruim een halve eeuw niet hoeft en zelfs als ongewenst wordt beschouwd, lijkt me een luxe situatie en dat de Nederlandse lezer ‘ongestoord’ een vertaling kan lezen en een verklarende woordenlijst kan raadplegen als hij daar behoefte aan heeft, een voorrecht. Maar het geeft te denken dat opvattingen over de onzichtbaarheid van de vertaler en over de autonomie van vertaling en lezer kennelijk voor een niet onbelangrijk deel zijn gebaseerd op deze betrekkelijk uitzonderlijke en ideale situatie. Of die blijft bestaan is trouwens de vraag. Er worden in Nederland steeds minder vertalingen uit het Engels verkocht omdat de lezer het origineel leest. Anderzijds loopt de kennis van Frans en Duits schrikbarend terug en zitten de klassieke talen zwaar in de verdrukking. Het zijn verschuivingen waardoor het Engels een steeds dominantere plaats inneemt ten koste van andere ‘cultuurtalen’. Betekent dat dat de vertalersvoetnoot binnen afzienbare tijd terugkeert in Nederlandse literaire vertalingen? Daar ben ik eerlijk gezegd niet bang voor, maar mocht het zo ver komen dan geef ik de voorkeur aan een enkele vertalersvoetnoot die te zijner tijd wellicht voor alle talen bruikbaar is: ‘Voor onbekende woorden of begrippen wordt de lezer verwezen naar Wikipedia. Vert.’ In de tussentijd kan Kluun voor meer studiemateriaal zorgen door een roman te schrijven met motto’s ontleend aan Franse chansons of Duitse schlagers. Huiswerk: bestudeer de Chinese vertalersvoetnoten bij de Harry Potter-boeken (http://www.cjvlang.com/Hpotter/miscellaneous/footnotes.html). Wat valt u op?