Typeringen van de jaren zestig zijn er talloze. Een wilde, enthousiaste tijd zal het geweest zijn, die overliep van vernieuwing, verjonging en vrije seks. De eindeloze jaren zestig, noemde Hans Righart ze, ook om ermee aan te geven dat ze lang doorwerkten, op z’n minst tot midden in de jaren zeventig, vooral omdat het ging om een mentaliteitsverandering waarvan de effecten onomkeerbaar waren. Er gebeurde veel, en jong zijn was de boodschap. In de jaren zestig werd heel wat ontdekt, werd het beeld van de cultuur gedomineerd door jongeren, die zich vrijvochten van wat vastgeroest was in de samenleving die de vorige generaties hadden gemaakt. Zo ging de tweede feministische golf van start, hier met een essay van Joke Kool-Smit (1933–1981), die behalve voor De Gids ook werkte voor het literaire tijdschrift Tirade en het in 1964 opgerichte Instituut voor Vertaalkunde. De literatuur volgde de zucht naar vernieuwing op de voet. In 1967 verzorgde Simon Vinkenoog een special over geestverruimende middelen voor Maatstaf, in 1968 kwam Herbert Marcuses De eendimensionale mens, studies over de ideologie van de hoog-industriële samenleving als vertaling op de markt, een subversief boek dat de theorie aanleverde voor een andere maatschappelijke houding.
Omslagontwerp Peters, 1961
Samen met de instelling van het Fonds voor de Letteren in 1965 is vooral de oprichting van het Instituut voor Vertaalkunde een teken geweest van een toenemende professionalisering van het vertalen. Er werd ook steeds meer vertaald, niet alleen literatuur maar ook boeken van politieke of ethische aard. ‘Maar het was vooral in de seksuele revolutie dat de literatuur, net zoals het theater en de film, een rol heeft gespeeld,’ beweert Brems, als hij in zijn literatuurgeschiedenis – na nieuwigheden als happenings, provo en televisie – op Jan Cremer, Jan Wolkers, Hugo Raes en Gerard van het Reve wijst en op ‘hun voortrekkersrol door de grenzen van tolerantie te overschrijden’ (Brems 2006: 259). Het is steeds de vraag of de literatuur voorloopt op sociale trends, ze op z’n best voorvoelt of dat zij eruit voortkomt. Ik denk het laatste. De seksuele revolutie heeft allereerst een materiële basis, en literatuur die op de nieuwigheden preludeerde was er in het buitenland al aardig wat. Tot de buitenlandse boeken waarin de ‘lagere hartstochten’ een rol speelden, behoorden die van de Amerikaan Henry Miller (1891–1980), die kan gelden als een exponent van de seksuele liberalisering. Hij schreef al enige tijd en gold bij sommigen als een schrijver van wereldformaat, terwijl hij voor anderen niet veel meer was dan een pornograaf of een ‘oude bosneuker’ (Reve). Miller werd in de jaren zestig druk verkocht en gelezen, maar zijn Tropic of Cancer stamde van 1934 en het eerste deel van de trilogie The Rosy Crucifixion verscheen al in 1949 bij de Olympia Press in Parijs. Bij ons werd dit laatste boek pas in 1969 gepubliceerd, onder de titel Sexus, maar het was negen jaar later al toe aan zijn vijftiende druk. En met een beetje geluk waren zijn boeken veel eerder verschenen. De vertaler ervan, John Vandenbergh (1906–1986), had Tropic of Cancer eind jaren veertig al vertaald en probeerde het typoscript van De kreeftskeerkring te slijten aan de uitgever met wie hij toen contact had: De Driehoek te ’s Graveland.
De Driehoek effent het pad
Uitgeverij De Driehoek, opgericht in het jaar dat Tropic of Cancer in Parijs verscheen (1934), had een revolutionaire beslissing kunnen nemen en het in de Verenigde Staten verboden boek begin jaren vijftig op de markt kunnen brengen. Voordat ze werd tot wat ze nu is, een esoterische uitgeverij met boeken over aromatherapie, autogene krachttraining voor de hersenen en lichaamsvochtreiniging langs natuurlijke weg, was De Driehoek een vooruitstrevend huis dat risico’s durfde te nemen, politiek, sociaal, maar ook in kwesties van smaak. In het tijdschrift Perspectieven van wordende cultuur (1934–1952) is het progressieve gedachtegoed van Henri Methorst en de zijnen het best terug te vinden. Interessant zijn de eerste naoorlogse jaren, die een bijzonder elan laten zien.1 Na de oorlog besluit Henri Methorst, een van de drie oprichters, meer literaire uitgaven in zijn fonds op te nemen. Methorst: ‘Toen heb ik me georiënteerd op Amerika, op Engeland, en toen heb ik Henry Miller ontdekt,’ zei hij zelf (zie Renders 1998). Er werd onder meer gestart met een serie die ‘Tussen twee werelden’ heette en waarin seksuele keuzes van pubers en adolescenten centraal staan. In die serie verscheen bijvoorbeeld van Alberto Moravia Agostino (in 1950, vertaald door Corinna van Schendel), over een dertienjarige jongen die de complexe wereld van seksuele gevoelens ontdekt. Enige faam genoot (en geniet) het in 1949 gepubliceerde en fameuze boek Olivia, geschreven door Olivia (in een vertaling van A.H. Nijhoff), over een meisje op een Franse kostschool dat verliefd wordt op een lerares. De reeks ging vergezeld van wat we nu non-fictie noemen, bijvoorbeeld een boek van J.A. Sellenraad (uit 1947), Op de grens der volwassenheid. Jonge mannen onder bezielende leiding. Daarin staat vermeld dat uitgeverij De Driehoek werd opgericht voor het uitgeven van boeken en tijdschriften ‘welke bijdragen tot bewustwording en bevrijding van den mensch en tot vernieuwing van de samenleving’. Idealisme spreekt tevens uit de publicatie van Victor Damien Schenks Sexuele voorlichting voor de jeugd: voor kleuters, schoolkinderen en oudere kinderen van 1950 (met een uitneembaar deel voor ouders en een deel om zelf te lezen voor oudere kinderen).
In die verantwoorde omgeving paste vooral vrijzinnige literatuur die tegelijk verdieping bood. Methorst baant de weg voor de grotere uitgeverijen die hem een flinke tijd later zullen volgen. Hij gaf werk uit van D.H. Lawrence2, André Gide, Anaïs Nin en Henry Miller. Hij bracht naar Engels voorbeeld goedkope pocketboeken op de markt, ‘Pyramide zakromans’, met daarin ook werk van bekende Nederlandse schrijvers. In feite laat De Driehoek in die jaren in een notendop zien wat in de jaren zestig, bijvoorbeeld door De Bezige Bij, op de golven van de maatschappelijke ontwikkeling en haar trends, een groter publiek bereikt.3 Methorst herdrukte in 1947 bijvoorbeeld Siddhartha: een droombeeld uit het land der Brahmanen, een vertaling van een befaamd boek van Hermann Hesse (vertaald door B.H. den Boer-Breijer, uitgegeven in 1928 bij Den Boer; in de derde druk van 1949 aangevuld met Klingsors laatste zomer en Klein en Wagner). Deze boeken van Hesse beleefden hun grootste succes niet in de jaren twintig of vijftig, maar worden in Nederland, als prototypes voor een meer ‘oosterse’ manier van denken, hevig gelezen eind jaren zestig en begin jaren zeventig, als cultboeken van de hippies en hun geestverwanten. Henry Miller gold rond 1950 als een groot schrijver met een hoge literaire status, die in de jaren zestig nog verder steeg, vooral vanwege eerder verboden, want op seksueel gebied behoorlijk vrijzinnige boeken. Getuige John Vandenbergh, die bij De Driehoek zijn eerste kansen kreeg en in de jaren zestig een van onze vooraanstaande vertalers werd, zocht Henry Miller zelf contact met Methorst, bij wie hij zijn boeken en gedachtegoed het meest vond passen (‘Tell Methorst, if he has not – or no one else in Holland – already published Siddharta by Hermann Hesse […] to please consider it most earnestly. Nothing has impressed me so much in years’, zie: Vandenbergh 1961: 12). Miller werd door De Driehoek gebracht vanwege zijn gedachtegoed, waarin Krisnamurti figureert en de zelfstandige, idealistische vrije geest beleden wordt. Net als Lawrence paste hij goed bij wat in het tijdschrift van de uitgeverij, Perspectieven van een wordende cultuur, geprobeerd wordt: vooruitlopen op de massa met behoud van idealen en een autonome geest, op zoek naar individueel geluk en de ontplooiing van alle natuurlijke, intellectuele en psychische krachten.
Hoogtij bij de Bij
De Bezige Bij was als uitgeverij in 1943 begonnen met het illegaal verspreiden van Jan Camperts gedicht ‘De Achttien Doden’, maar de feitelijk eerste boekuitgave was een vertaling van Vercors’ Le silence de la mer als De stilte der zee, waarvoor in september 1944 de ‘begaafde jonge Vlaamse auteur’ Hubert Lampo tekende. Een overeenkomst met De Driehoek was het idealisme waarmee begonnen werd. De Bezige Bij moest zich ‘invechten op een markt die door de naoorlogse euforie toch al verhit is doordat de bestaande uitgeverijen hun normale, vooroorlogse bedrijfsvoering willen hervatten’ (Sjoerd van Faassen en Hans Renders in Hoger Honing: 72). Net als De Driehoek beschikte de Bij over een tijdschrift dat het gedachtegoed moest ondersteunen. Perspectieven was begonnen voor jonge mensen in de jaren dertig, De Bezige Bij kwam met Ruim Baan, dat eerst ‘tijdschrift voor de Nederlandse jongeren’ als ondertitel had, daarna een ‘tijdschrift voor jonge mensen’ heette. De redactie werd gevormd door Henriëtte van Eyk, Wim Hora Adema en A. Viruly. Het blad is duidelijk een stuk braver en minder programmatisch en vooruitstrevend dan Perspectieven. De uitgever had het begin jaren vijftig ‘nog te druk met Willy Corsari’, aldus Remco Campert (Wennekes 1994: 116), een van de nieuwe schrijvers die zich in die jaren, vooral op instigatie van Bert Schierbeek (1918–1996), bij De Bezige Bij aansloten. Onder hen waren ook Simon Vinkenoog (1928–2009) en Hugo Claus (1929–2008), twee auteurs die zich sterk richtten op de buitenlandse literatuur. Wennekes noemt vooral Schierbeek en Adriaan Morriën (1912–2002) ‘de aandrijvers van het literaire fonds’ (ibid.: 128), terwijl de redacteuren Oscar Timmers (*1931) en Koos Schuur (1915–1995) betrokken waren bij de uitgave van vertalingen. De grote bloei van de vertaalde literatuur begint vooral met de introductie van de pockets in 1957 en twee jaar later met de Literaire Reuzenpockets, een reeks die in de jaren zestig en daarna duidelijk een stempel drukte op de Nederlandse vertaalgeschiedenis. Hiervan is moeilijker een beeld te krijgen, omdat de gangbare studies rond het fonds van De Bezige Bij zich vooral richten op het succes van de Nederlandstalige literatuur.4
‘Conform de tijdgeest werd er [in de reeks lrp] heel wat afgeëxperimenteerd,’ stelt Lisa Kuitert (in Hoger Honing: 103), die benadrukt dat de uitgever in de jaren zestig met deze reeks en met de Literaire Pockets ‘er als geen andere uitgever in [slaagde] een gezicht te krijgen’ en aansprak bij een jonger publiek, ‘een doelgroep die in meer dan literatuur geïnteresseerd was’ (ibid.: 103–105). De Bezige Bij was zeer bepalend voor het culturele imago van de jaren zestig, en vertalingen speelden daarin een wezenlijke rol. Een niet te onderschatten factor hierbij was het tijdschrift Randstad, dat geflankeerd werd door zogenaamde Randstadboeken. Volgens Lisa Kuitert is Randstad, dat als Literaire Reuzenpocket verscheen, ‘een typisch jaren-zestig product: literair en geëngageerd, met bijdragen van en over seksueel gestoorden, avant-gardekunst en de “topografie van het toeval”’ (ibid.: 106). Caroline Meijer noemde Randstad ‘een ontmoetingsplaats (…) voor de stromingen in literatuur, kunst en mentaliteit van de jaren zestig’ en een tijdschrift dat ‘diverse prominente auteurs uit de wereldliteratuur in het Nederlandse taalgebied introduceerde’ (1994: 41). Een van de vier redacteuren van Randstad – naast Hugo Claus, Harry Mulisch en Simon Vinkenoog – was de Vlaming Ivo Michiels (*1923), naar De Bezige Bij gegaan omdat dat eind jaren vijftig de uitgeverij was ‘van iedereen die jong was en ambitie had’. In Hoger Honing vertelt hij over de enerverende jaren bij Randstad, dat hij internationaal en minder exclusief literair georiënteerd vond:
Er gebeurde zoveel in de wereld. En in onze literatuur zat je met Gerard Walschap, Marnix Gijsen en de jongeren van toen, Ward Ruyslinck en Hubert Lampo. Die schreven wel goede dingen, maar Jack Kerouac of Allen Ginsberg, dat was toch een andere wereld. Het was precies onze bedoeling om die andere wereld te introduceren in ons taal- en kennisgebied. Dat was de confrontatie die we zochten, een soort injectie van jongheid en vuur, ruimte en zuurstof creëren. (Hoger Honing: 142 e.v.)
We wilden zo ruim mogelijk kijken, aldus Michiels, daarmee een perspectief aangevend dat hij ook waarnam bij de gehele uitgeverij, in het bijzonder bij directeur Geert Lubberhuizen, die vooral teksten wilde brengen ‘die op de een of andere manier iets openden, losgooiden’ (ibid.: 147). In dit proces, dat Michiels tot zes keer toe ‘een feest’ noemt, wijst hij ook op Miller, met name als voorbeeld van het ‘ruim kijken’. Het vertaalde fonds nam mede door Randstad duidelijk vorm aan. ‘Begin jaren zestig verschenen de eerste vertalingen die je als een voorafschaduwing van het latere vertaalde Bij-fonds zou kunnen typeren: Michel Butor, Alain Robbe-Grillet, Nathalie Sarraute, Jean-Paul Sartre, Jack Kerouac Op weg (On the Road), J.P. Donleavy De rosse bietser (The Ginger Man) en vooral ook Henry Miller en Bertolt Brecht. Het werk van beide laatste auteurs,’ aldus Hans Bouman (Hoger Honing: 166), ‘bleek goed aan te sluiten bij de veranderende tijdgeest, en vooral Millers seksueel vrijmoedige romans waren een commercieel succes.’
Henry Miller in het bijzonder
De grootste pleitbezorger van het werk van Henry Miller was de schrijver, publicist en vertaler Jacques den Haan (1908–1982), die tevens zijn eerste vertaler was. In de fameuze Volièrereeks5 was in 1944 Het heelal van de dood verschenen, vertaald door Den Haan, met een omslag van H.N. Werkman. Het ging om een essay van Miller over D.H. Lawrence, Marcel Proust en James Joyce, de laatste eveneens een schrijver voor wie Den Haan als belangrijk Nederlands pleitbezorger kan gelden. ‘Gedurende de Duitse bezetting in Europa werd deze tekst in het Hollands vertaald en clandestien uitgegeven zonder dat ik er iets van wist,’ aldus Henry Miller in 1960. ‘Jaren later schreef de vertaler mij, sloot een exemplaar van zijn werk in en deelde mij mee, dat de drukker door de Duitsers vermoord was voor het drukken van een Engelse tekst. Hijzelf was ternauwernood aan hetzelfde lot ontsnapt.’6 Den Haan, uit wiens studie De lagere hartstochten ik zojuist Miller citeerde (1962: 33), ontkent die informatie omdat hij het kan weten (‘…en ik ben, voor zover mij bekend, nooit in werkelijk gevaar geweest er voor. De drukker, H.N. Werkman, is inderdaad door de Duitsers vermoord, maar waarschijnlijk niet voor deze tekst’). Den Haan zou er mede voor zorgen dat Miller, die wereldberoemd en -berucht was geworden door zijn Tropic of Cancer uit 1934, in het Nederlandse taalgebied alom gelezen werd, maar hij was niet de enige.
Henry Miller
De Bezige Bij, en niet De Driehoek, plukte de vruchten van Millers internationale succes in de jaren zestig, dat zeker te maken had met het vrijgeven van publicatie van het verboden, want pornografische boek Tropic of Cancer. Het was in 1934 in Parijs verschenen en na een flink aantal zogenaamde piratenedities in de Verenigde Staten in 1961 officieel op de markt gekomen, in Engeland overigens pas in 1963. De Nederlandse vertaling van John Vandenbergh in 1962 volgde rechtstreeks op die doorbraak, al was er een kans geweest om internationaal mee voorop te lopen. Vandenbergh was al langer betrokken bij Miller en mag net als Den Haan als een centrale bemiddelaar gelden. Zijn Kleine biografie van Henry Miller (1961) was bedoeld om bij Ad. Donker Zwarte lente te doen verkopen, maar vormde mede de opmaat tot het Bezige-Bijsucces. In Perspectieven was in 1948 al het door Vandenbergh vertaalde Milleressay ‘Obsceniteit en de wet der wederkerigheid’ gepubliceerd (jg. 15, nr. 3, p. 1–10) en in 1950 (jg. 17, nr. 1, p. 5–11) besprak A. van Es-de Poorter Millers De wijsheid van het hart, dat in een vertaling van John Vandenbergh in 1949 in boekvorm bij De Driehoek uitkwam. In De wijsheid van het hart wordt op de eerste bladzijde optimistisch aangekondigd dat verschillende andere werken van Miller bij de uitgeverij zullen verschijnen, waaronder The Colossus of Maroussi, het befaamde reisboek over Griekenland uit 1941, en ook Tropic of Cancer en Tropic of Capricorn, boeken die in Nederland in de jaren zestig bestsellers zullen worden en in de jaren vijftig bij ons onder de toonbank verkocht werden. Overigens was men in het naoorlogse Duitsland vooruitstrevender. Daar verscheen Tropic of Cancer in 1953 onder de titel Wendekreis des Krebses, vertaald door Kurt Wagenseil, maar wel in een gelimiteerde en genummerde editie.
Diverse uitgevers stonden dus voor Miller klaar. Naast De Driehoek en Ad. Donker was dat ook Elsevier. De kolossus van Maroussi verscheen bij laatstgenoemde uitgever in december 1960, vertaald door M. Gerritsen.7 De kolossus kreeg bij de tweede druk in Elseviers Literaire Serie van Angèle Manteau een inleiding van Marnix Gijsen. Daarin noemt hij het ‘het boek over Griekenland’ en wijst hij op het grote belang van Miller, die in zijn geboorteland in feite met dit Griekenlandboek debuteerde, op een moment dat hij zijn belangrijkste boeken allang geschreven had. ‘Op zijn eigenlijke oeuvre werd door de post en de douane intensief jacht gemaakt,’ schrijft Gijsen, die verder meldt dat zijn seksboeken binnengesmokkeld werden in banden die titels droegen als Tom Sawyer, Bijbel en David Copperfield.8 Leg je naast de vertaal- en receptiegeschiedenis van Miller tot 1975 die van James Joyce, dan is de aandacht voor de Amerikaan vele malen groter, waarschijnlijk naarmate zij meer of minder het etiket van pornograaf opgeplakt kregen. Jacques den Haan, wiens Milleriana bij De Bezige Bij aan de Millerhausse in 1961 voorafging, bundelde als opmaat tot de eerste Nederlandse Ulysses in 1967 zijn essays over Joyce voor de Bij. John Vandenbergh tekende in 1969 voor die vertaling, uitgegeven met een apart deel Aantekeningen. Voor die vertaling, en niet voor de vele Millervertalingen, het dat jaar verschenen Sexus bijvoorbeeld of voor de eerste vertaling van On the Road (Op weg) van 1961, ontving Vandenbergh het jaar daarop de Nijhoff Prijs. De jury baseert zich, zegt ze, op één rapport: geschreven door Jacques den Haan.9 De roem van Joyce rees, zijn boeken werden wel hervertaald, Miller is nagenoeg vergeten.
John Vandenbergh was het pseudoniem van Jan Hendrik Willen Schlamilch (1906–1986). Hij maakte veel belangrijke vertalingen (ongeveer zestig boeken), schreef recensies en artikelen over literatuur, onder andere in Perspectieven, en was volgens zichzelf een ‘man met een missie’, die ‘zich afsloofde voor de moderne Amerikaanse surrealisten, een Anaïs Nin, Patchen, Michael Fraenkel en […] Henry Miller’ (in een brief aan F. Bordewijk, 6 oktober 1948). Bij de vele cultboeken die hij op zijn naam schreef, hoort – volgens Een uitgelezen hartstocht, een ‘geschiedenis van 50 cultboeken in de 20ste eeuw’ – ook De kreeftskeerkring. Ik beperk me nu tot dit boek, al verdient Vandenbergh een uitgebreidere beschrijving. Jacques den Haan citeert hem in Milleriana, een boek dat voor een groot deel gevuld is met de correspondentie tussen Den Haan en Miller en opstellen van Den Haan in Podium over Miller:
Het was ongeveer 1948 dat ik voor mezelf uitmaakte dat ik de ‘Cancer’ eens moest gaan vertalen, zeker niet in de hoop hiervoor een uitgever te vinden. Ik was geruime tijd bekend met het werk van Henry Miller en bewonderde dit zeer om velerlei redenen […]. Gedachtig aan de woorden van Heine meende ik dat een Nederlandse vertaling pas ongeveer 1986 zou kunnen verschijnen (1936 plus de befaamde vijftig jaar die we altijd achteraan komen). Ofschoon ik dus achtendertig jaar de tijd had met de vertaling heb ik die toch in een jaar beëindigd… Ik was destijds ‘reader’ voor een bekende progressieve uitgeverij en een die inderdaad zo voor de progress was dat er besloten werd tot uitgave over te gaan [De Driehoek dus, tn]. Het geld hiervoor was wonderlijk snel bijeengebracht en wel door particulieren. Tot zover ging alles dus onverwacht goed. Inmiddels was ik in drukke correspondentie getreden met Miller zelf, die me persoonlijk ook, voor zover hem dat mogelijk was, geholpen heeft met alle vragen over de vertaling die ik in mijn onschuld maar op hem afvuurde. De voltooide vertaling is hem destijds toegestuurd en hij heeft zich door middel van in zijn naaste omgeving wonende Nederlanders ervan overtuigd, dat er niet geknoeid was. (Den Haan 1963: 133–134)
De vertaling van De kreeftskeerkring die in 1962 bij De Bezige Bij verscheen, lag dus al minstens een decennium te wachten op uitgave. Vandenbergh licht toe waarom het niet tot publicatie kwam:
Van buiten af werd er, nadat bekend geworden was welk onheil dit land zou treffen, van officiële zijde druk uitgeoefend (een pracht van een oefening!) de katastrofe af te wenden. Kortom, de uitgever kreeg ‘koude voeten’, het geld werd aan de patrons of art teruggegeven en daar zat ik weer. Maar ik had nog meer dan vijfendertig jaar de tijd. Uitzicht was er niet. Iedere uitgever zei dat het een buitengewoon goed boek was, dat Miller een der grootste schrijvers van deze eeuw was geworden, maar ja... (ibid.: 134 e.v.)
Waarna Vandenbergh zijn tocht langs andere uitgevers beschrijft. Een is er bereid tot uitgave, maar is te zeer uit op ‘de sappige stukjes’ (vermoedelijk uitgeverij Oisterwijk, die in de jaren vijftig veel pornografie maar toch ook Nabokovs Lolita in vertaling op de markt heeft gebracht). Maar Vandenbergh wacht nog af, tot het boek in allerlei landen succes kent en ‘de wonderen komen’. Hij spreekt van een stormloop op het boek en ‘de finale van deze wedstrijd in Francfort op de Messe’, wat de beurs van 1961 moet zijn geweest, het jaar dat Tropic of Cancer in de VS voor publicatie werd vrijgegeven. De Bezige Bij moet letterlijk hebben toegeslagen, want drie andere uitgevers hadden meer voor de hand gelegen.
Miller en de vergetelheid
Wordt Miller nog gelezen, heeft hij een plaats in de Nederlandstalige literatuur? In Altijd weer vogels die nesten beginnen, het boek waarin Hugo Brems de geschiedenis van de Nederlandse literatuur van 1945 tot 2005 beschrijft, wordt ook, zij het niet erg uitgebreid, gesproken over de invloed van de buitenlandse literatuur op de Nederlandse. Maar meestal wordt in het midden gelaten of het dan om vertalingen gaat of niet. De naam Henry Miller valt slechts één keer, en dan niet in het hoofdstuk over de jaren zestig, de tijd van zijn grootste roem. Brems gaat terug naar de eerste jaren van bekendheid van Miller, vlak na de oorlog. Helemaal in het begin van zijn studie, als Brems de situatie in 1945 beschrijft, wordt gesproken over de ruime aandacht in de meeste tijdschriften ‘voor buitenlandse literatuur van de meest diverse landen en soorten, van Shakespeare tot Pirandello tot James Joyce en Henry Miller, zij het vrijwel altijd in informatieve zin. De redactie van Het Woord kondigde wel aan dat zij de Nederlandse literatuur uit het provincialisme wilde optillen naar een Europees peil, maar toonde in de eerste jaargangen nauwelijks belangstelling voor die Europese literatuur. Het is tekenend dat juist Criterium, het minst programmatische tijdschrift uit deze jaren, veruit de meeste aandacht besteedde aan wat er in het buitenland gebeurde. Informatie blijkt belangrijker dan het zoeken van oriënterende voorbeelden. Sprekend daarvoor is de oprichting in 1946 van Literair Paspoort. Critisch-informatief tijdschrift voor het buitenlandse boek (Brems 2006: 42–43).10 Wat Brems hier met ‘informatie’ bedoelt is mij niet duidelijk, en misschien is het tekenend dat het in de rest van zijn boek blijft bij het noemen van sleutelnamen: Kafka, Faulkner, Sartre etc. Als Brems op vertaling wijst dan gaat het bijvoorbeeld om het belang van ‘politiek non-fictiewerk’ (ibid.: 271) of om experimentele literatuur, bijvoorbeeld in de context van het tijdschrift Raster of voor de jaren zestig om het belang van de nouveau roman, New Journalism of Tel Quel (ibid.: 288 e.v.). Als De Bezige Bij ter sprake komt gaat het vooral om het enorme internationale succes van Ik, Jan Cremer en minder om het toenemende aantal vertalingen in de paperbackseries. Brems wijst overigens wel op de doorbraak van de paperback, ‘een tekstexterne factor’ volgens hem waaraan ‘het nieuwe gezicht van de Nederlandse prozaliteratuur van de jaren zestig […] zonder twijfel mede te danken [was]’ (ibid.: 196). Mij dunkt dat je evengoed kunt zeggen dat de vertalingen van buitenlandse literatuur voor de Literaire-Reuzenpocketserie voor dat nieuwe gezicht tekenden.
In hoofdstuk 17 van 1950. Welvaart in zwart-wit wordt door Frans Ruiter eveneens gewezen op de vernieuwing na de Tweede Wereldoorlog, een verschuiving in de aandacht voor buitenlandse literatuur, de belangstelling voor Amerika en het ontstaan van pockets en paperbacks. Als hij het heeft over de verzuilde dagbladkritiek in de jaren zestig, komt hij over de al wat oudere protestants-christelijke criticus C. Rijnsdorp te spreken, ‘zeer gezaghebbend in eigen kring’ en iemand die ook De kreeftskeerkring en De steenbokskeerkring van Henry Miller besproken heeft:
Bij alle kritiek die Rijnsdorp op de roman had, is het opmerkelijk hoeveel bewondering voor Miller hij in wezen had. ‘Miller is van een formaat, waarbij onze Vinkenoog, zijn geestelijke oomzegger, overbodig wordt,’ vond hij bijvoorbeeld. En in zijn recensie van De steenbokskeerking, was hij bepaald dubbelzinnig: ‘Er staan duistere bladzijden in, die – ik aarzel niet het te zeggen – tot de wereldliteratuur behoren. […] Men wil Miller in Nederland wel waarderen “uit zuiver literair oogpunt”, een hoger vorm van scheelzien blijkbaar. Want als er bij iemand géén onderscheid tussen het literaire en het levensbeschouwelijke sprake is, dan bij hem.’ Maar uiteindelijk was Miller voor Rijnsdorp toch de aankomst van de antichrist. (Ruiter 2000: 448)
Er zijn ook in het Nederlandse taalgebied steeds schrijvers geweest die het voor Miller opnamen. In de jaren zestig was dat Gerrit Komrij, die in 1968 voor De Arbeiderspers Quiet Days in Clichy vertaalde. Ik weet niet waarom dat boek niet bij De Bezige Bij verschenen is, al zal het feit dat Komrij een Arbeiderspersauteur was zeker meegespeeld hebben, maar waarom gaf de Bij juist dat belangrijke boek uit handen? Andere banden met de Nederlandse literatuur zijn moeilijker aan te wijzen of het moest Reves eerder geciteerde diskwalificatie van Miller zijn. Maar iets van het verdwenen belang van Miller bleek nog niet zo lang geleden toen Arnon Grunberg in een vraaggesprek met Margot Dijkgraaf in 2001 De kreeftskeerkring aanduidde als zijn ‘beslissende boek’. De ‘wilde buitensporigheid, een krankzinnige vreugde, een vuur, een enthousiast waarderen van het leven en soms een bijna razende opwinding (Anaïs Nin)’ spraken de vijftienjarige Grunberg aan, al las hij het boek naar verluidt niet uit. Ook Millers taalgebruik bewondert hij: ‘Dat vind ik mooi aan dit proza, dat gejaagde, die gruwelijke haast, die kortademigheid, dat je het gevoel geeft dat er geen tijd te verliezen is, dat de kerker van de dood kan toeslaan voor het boek uit is.’ Toch is Miller nooit hervertaald en er worden geen wetenschappelijke conferenties over zijn werk belegd, en dat terwijl het succes van zijn werk en de vertalingen ervan in de jaren zestig te opvallend zijn om zomaar opzij te schuiven.
Noten
1 De Driehoek publiceert in 1947, ten tijde dus van de politionele acties, een boek over ‘37 jaar Indonesische vrijheidsbeweging’ (auteur: J.H. François); in 1945 verschijnt Ontaarde kunst van P. Aretino (dat is Paul Citroen, die werk van zijn tijdgenoten Hynckes, Willink and Koch behandelt), in 1946 William Bayles’ De zeven galgen: de studenten anti-nazi opstand in 1943 en een boek van Louis Fischer over Stalin en Gandhi dat als ‘twee tekenen op ’s werelds tweesprong’ geprofileerd wordt. Een bijzonder boek is dat van Bert Honselaar, die als vertaler en filmcriticus aan Perspectieven van wordende cultuur heeft meegewerkt. Diens Vlucht naar voren, een ‘cellulair journaal 1944’, is gebaseerd op een dagboek dat de schrijver bijhield tijdens zijn verblijf in het Huis van Bewaring te Amsterdam, april 1944.
2 In 1939 had De Driehoek al een boek van Lawrence gebracht: De man die gestorven was, vertaald door de al eerder genoemde Bert Honselaar. In 1947 verscheen van D.H. Lawrence Als vrouwen liefhebben (Women in love, vertaald door J. de Jong), in 1948 De eerste Lady Chatterley (met een inleidende, welwillende beschouwing van Jo Boer, die ook de vertaling verzorgde) en in 1950 Lady Chatterley’s minnaar, een belangrijke vertaling van J.A. Sandfort, voorafgegaan door een befaamd essay van E. du Perron uit 1932 over erotiek en literatuur.
3 De Driehoek brengt in die jaren meer vertalingen uit van grote betekenis, bijvoorbeeld in 1948 Gides De valsemunters, een andere bijzondere vertaling van Sandfort, en in 1951 Sartres De teerling is geworpen (vertaling A. Glavimans en C.L. de Ligt-van Rossem).
4 Harry Mulisch, Jan Cremer bijvoorbeeld; de laatste vatte zelf het succes van de uitgeverij samen als ‘Ze vreten van me’, aldus Wennekes 1994: 165.
5 Tijdens de oorlog uitgebracht door de Groningse uitgeverij In Agris Occupatis, die onder leiding stond van A.Th. Mooij (de schrijver A. Marja), W.H. Overbeek en W.H. Nagel.
6 In het voorwoord bij The Best of Henry Miller, geciteerd naar Den Haan 1962.
7 Dat was waarschijnlijk diens vertaaldebuut; later was Gerritsen de vertaler van boeken van Harold Robbins en Alistair MacLean (bron: kb).
8 De inleiding door de vooraanstaande Vlaamse auteur Gijsen heeft de functie de hoge status van de Amerikaanse schrijver te benadrukken (Pascale Casanova noemt dat ‘zegenen’ of ‘sanctioneren’), en wel op het moment dat ‘de patriarch der moderne Amerikaanse letteren’ tachtig jaar is geworden.
9 Vgl. Verstegen 1985 en Den Haan 1970: 541–610.
10 Ook Literair Paspoort, door Brems slechts eenmaal genoemd, is overigens een substantieel en eigen vertaalhistorisch onderzoek waard.
Bibliografie
Bouman, Hans. 2004. ‘“Zijn wij bereid verlies te maken op dit boek?” Het vertaalde fonds van De Bezige Bij’, in: Hoger Honing, a.a.O., p. 164–179.
Brems, Hugo. 2006. Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945–2005. Amsterdam: Bert Bakker.
Dijkgraaf, Margot. 2001. ‘Henry Miller bood me een greep op de werkelijkheid. Het beslissende boek van: Arnon Grunberg’, NRC Handelsblad, 26 oktober.
Een uitgelezen hartstocht. De geschiedenis van 50 cultboeken in de 20ste eeuw. 1990. Samengesteld door Jaap Goedegebuure, Arnold Heumakers en Robert Klein. Haarlem: Libris.
Haan, Jacques den. 1962. De lagere hartstochten. Meditaties over pornografie. Den Haag: Bert Bakker / Daamen N.V.
Haan, Jacques den. 1963. Milleriana. Amsterdam: De Bezige Bij.
Haan, Jacques den. 1967. James Joyce. Amsterdam: De Bezige Bij.
Haan, Jacques den. 1970. ‘Bij de vertaling van Ulysses’, Maatstaf, 17:9, p. 541–610.
Hoger Honing. 60 jaar De Bezige Bij. 2004. Schrijversprentenboek 53. Uitgeversprentenboek 1. Daan Cartens et al. (eds.). Den Haag: Letterkundig Museum/ Amsterdam: De Bezige Bij.
Kuitert, Lisa. 2004. ‘“Leuk-brutaal”. De series van De Bezige Bij’, in: Hoger Honing, a.a.O., p. 96–111.
Lewin, Lisette. 19832. Het clandestiene boek 1940–1945. Amsterdam: Van Gennep.
Meijer, Caroline. 1994. ‘Een voetnoot bij Randstad’, Filter, tijdschrift voor vertalen en vertaalwetenschap, 1:2, p. 41–47.
Miller, Henry. 1944. Het heelal van de dood: een studie over Lawrence, Proust en Joyce. Vertaling J. den Haan. Volièrereeks nr. 9–10. Groningen: In Agris Occupatis.
Miller, Henry. z.j. [1949]. De wijsheid van het hart. Vertaling John Vandenbergh. ’s Graveland: De Driehoek.
Miller, Henry. 1949. Obsceniteit en de wet der wederkerigheid. Vertaling John Vanderbergh. Pariareeks. ’s Graveland: De Driehoek.
Miller, Henry. 1960, 19722. De kolossus van Maroussi. Een zwerftocht door Griekenland. Vertaald door M. Gerritsen, met een inleiding door Marnix Gijsen. Amsterdam: Elsevier.
Miller, Henry. 1961. Zwarte lente. Vertaling John Vandenbergh. Rotterdam: Ad. Donker.
Miller, Henry. 1962. De kreeftskeerkring. Vertaling John Vandenbergh. Amsterdam: De Bezige Bij.
Miller, Henry. 1968. Rustige dagen in Clichy. Vertaling Gerrit Komrij. Amsterdam: De Arbeiderspers.
Naaijkens, Ton. 2010. ‘Perspectieven van wordende cultuur verschijnt voor het eerst’, in: Helleke van den Braber & Jan Gielkens (eds.), In 1934. Nederlandse cultuur in internationale context. Amsterdam/ Antwerpen: Em. Querido’s Uitgeverij B.V., p. 81–89.
Patchen, Kenneth. 1950. Een brief aan God. Inleiding Henry Miller. Samengesteld en uit het Engels vertaald door John Vandenbergh. Pariareeks. ’s Graveland: De Driehoek.
Renders, Hans. 1998. ‘Uitgever Henri Methorst bleek Een Hunner’, Het Parool, 8 januari.
Righart, Hans. 1995. De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict. Amsterdam/Antwerpen: De Arbeiderspers.
Rogiers, Filip. 2004. ‘Het feest van de Bij. Gesprek met Ivo Michiels’, in: Hoger Honing, a.a.O., p. 134–151.
Ruiter, Frans. 2000. ‘Het literaire leven’, in: Kees Schuyt & Ed Taverne, 1950. Welvaart in zwart-wit. Nederlandse cultuur in Europese context. Den Haag: Sdu Uitgevers, p. 437–460.
Schuyt, Kees & Ed Taverne. 2000. 1950. Welvaart in zwart-wit. Nederlandse cultuur in Europese context. Den Haag: Sdu Uitgevers.
Vandenbergh, John. 1947. Americana: zo spreekt Amerika: een verzameling uitdrukkingen. Bijeengebracht, vertaald en verduidelijkt door John Vandenbergh. Hoorn: West Friesland.
Vandenbergh, John. 1950. Lexicon van het moderne Amerikaans. ’s Graveland: De Driehoek.
Vandenbergh, John. 1961. Kleine biografie van Henry Miller. Rotterdam: Ad. Donker.
Verstegen, Peter. 1985. De muze met de Januskop. Dertig Jaar Martinus Nijhoffprijs. Amsterdam: Bert Bakker.
Wennekes, Wim. 1994. Geert Lubberhuizen, uitgever. Het mysterie van de Van Miereveldstraat. Amsterdam: Bas Lubberhuizen & De Bezige Bij.