In het tweede nummer van jaargang 17 van Filter buigen Henri Bloemen en Winibert Segers zich over een in het Nederlands vertaalde passage uit Françoise Sagans Bonjour tristesse. In hun bijdrage Chineesjes of negertjes? vragen zij zich af of het goed is ‘om over vertalingen in vertaalkritische zin te beginnen spreken op die punten waar ze opvallen, verrassen, het lezen doen stokken’. Deze brief is een korte (en dus onvermijdelijk onvolledige) reactie op enkele belangwekkende vragen die de auteurs aan vertalers stellen.
De vertaalster (Marianne Gossije) die Sagan corrigeert door Bergson juist te citeren neemt een vrij hoogmoedige houding aan. Als de fout doelbewust werd aangebracht (maar dat zullen we wel nooit met zekerheid weten), is het immers ronduit belachelijk ze te willen verbeteren. En als het om een vergissing van Sagan gaat dan mogen we niet vergeten dat alle Franstalige lezers en lezers van het Frans als vreemde taal (en dat zijn er heel wat) die het boek ooit onder ogen hebben gehad met ‘les faits et la cause’ (i.p.v. ‘l’effet et la cause’) geconfronteerd werden. Wie corrigeert, ‘bedriegt’ dan eigenlijk de Nederlandstalige lezer een beetje door schoolmeesterachtig het vingertje op te steken… Het is natuurlijk niet onmogelijk dat de vertaalster bang was dat deze of gene criticus haar zou verwijten ‘dat ze het niet had gezien’. Een dergelijke vrees lijkt me geheel menselijk, en het siert haar natuurlijk dat ze het wel degelijk heeft gezien! Desalniettemin is de verschuiving ten aanzien van het origineel behoorlijk ingrijpend en misschien zinloos.
Op de vraag in welke mate een vertaler verbeteringen mag aanbrengen krijg je zelden een eenvoudig antwoord. Ik laat hier overduidelijke ‘fouten’ graag buiten beschouwing, maar geef toch een voorbeeld. Zo verhaalde Ernst van Altena in 1985 tijdens een lezing voor een studentenpubliek over een tandarts in Les Belles Images van Simone de Beauvoir. De man was zo stupide dat hij maar een derde van zijn tijd aan vakstudie besteedde. Een derde lijkt op het eerste gezicht nog zo weinig niet, maar in het origineel bestudeerde de man ‘le tiercé’. De paardentoto, dus! Het is niet moeilijk om een lange lijst aan te leggen van dergelijke flagrante fouten. Maar soms is de grens tussen een fout en een (al dan niet bewuste) verschuiving moeilijk te trekken. We kennen de lange en gedocumenteerde klacht van Milan Kundera met betrekking tot de Franse vertaling van zijn eerste roman: La plaisanterie. Ze dreef de arme man tot ware wanhoop. Maar misschien waren de bedoelingen van de vertaler eerbaar; wellicht probeerde hij Kundera verteerbaar te maken voor de ‘francophonie’. Bij mijn weten werd de mening van de vertaler nooit gevraagd. Dat verhaal doet denken aan de vroege vertalingen in het Frans van William Shakespeare en de eerste vertalingen in het Frans van de grote Russische schrijvers uit de negentiende eeuw. Het ging daarbij niet zozeer om vertalingen in de strikte betekenis van het woord, maar wel om grove culturele aanpassingen. Waren dat fouten in de enge zin van het woord?
Ik keer even terug naar onze casus. De gewraakte zin van Lampo in het artikel van Bloemen en Segers (met ‘feiten en oorzaak’ als vertaling van ‘les faits et la cause’ voor Bergsons oorspronkelijke ‘l’effet et la cause’) is voor mij helemaal niet onduidelijk! ‘Feiten’ kunnen, wat mij betreft, perfect een ‘oorzaak’ hebben. Ik had eerlijk gezegd veel meer moeite met de vertaling van Gossije, die ik duister vond en een paar keer moest herlezen. Over de tekst van Lampo, echter, ben ik niet gestruikeld.
En dan is er natuurlijk de vertaling van ‘pour les petits Chinois’ als ‘voor de arme kleine Chineesjes’ (Lampo) of ‘voor de arme kleine negertjes’ (Gossije). Op het eerste gezicht lijkt de tweede vertaling beter. Maar die schijn heeft vooral te maken met ‘herkenbaarheid’. De Franse (post)koloniale geschiedenis wordt door die ingreep immers verplaatst naar de Belgische (post)koloniale context. (In dat verband ben ik het niet helemaal eens met Bloemen en Segers wanneer ze zeggen dat de vertaling van Gossije in Nederland en Vlaanderen ‘ongetwijfeld beter zal worden begrepen’, de verschillen tussen de Nederlandse en Belgische koloniale geschiedenis indachtig…) Met Venuti (en Schleiermacher en Vermeer als voorlopers) zou ik willen pleiten voor enige tolerantie met betrekking tot ‘foreignization’. De lezer van de vertaling weet drommels goed dat hij zich in een Franse culturele context bevindt; is het dan zo erg dat hij af en toe een cultuurschok krijgt en struikelt? Eigenlijk moet hij zich daar aan verwachten (ook in vertaling). Een duidelijke verwijzing inlassen naar de Belgische geschiedenis zal de waakzame lezer van Bonjour tristesse veeleer doen vallen dan struikelen. En dat doet meer pijn.
Met Bloemen en Segers vraag ik me af wat je überhaupt over een vertaling kan zeggen. Als vertaalkritiek een genre of een discipline was dan zou hun verhaal over herdrukken, oplagen en vertaalrechten wel degelijk relevant zijn. Dat soort feitelijke gegevens verzamelen benadert de wetenschappelijke aanpak zo dicht als mogelijk. Het gaat immers om het in context plaatsen (historisch, geografisch, sociaal, economisch, politiek enz.) met als doel tot een soort begrijpen en evalueren te komen. Het op een rijtje zetten van dat soort ‘weetjes’ is nu eenmaal het wezen van veel disciplines in de menswetenschappen. Hiermee wil ik zeker geen afbreuk doen aan de waarde en het belang van descriptief vertaalonderzoek. Maar Bloemen en Segers stellen vragen die een stap verder gaan dan de antwoorden die objectieve vergelijkende onderzoekingen kunnen geven: op welke gronden kan je een vertaling ‘beter’ noemen dan een andere?
Die vraag stellen, is inderdaad doordringen tot de aard en het wezen van de vertaalkritiek.
Waarom vindt iemand een roman, een gedicht of een toneelstuk ‘goed’? Ook al is hij of zij geen literatuurwetenschapper, de lezer of toeschouwer kan heel goede redenen hebben om kwaliteit te ontwaren. Die redenen zijn soms heel persoonlijk (en totaal onwetenschappelijk), maar toch relevant. Vergelijk het met het proeven van wijn. Als leek kan je enorm genieten van een goedkope fles onder een lekker zonnetje op het terras van je huurhuisje in de Provence. Het zal je op dat moment worst wezen dat een vage kennis, wiens hobby oenologie is, op jouw uitnodiging ook echt langskomt en zwaar uithaalt naar je wijntje van amper 5 euro. Met je zonnebril op de neus wuif je zijn kritiek beleefd weg want je bent op de koop toe verdiept in een goede vertaling. Maar toch blijven zijn op- en aanmerkingen je op de maag liggen. Of is het de wijn? Bij je volgende bezoek aan de zonovergoten plaatselijke supermarkt koop je een wijn van 7 euro. Bonjour tristesse.
Net als in een debat over wijn (het mag ook bier of thee zijn) wordt er waarschijnlijk ook nooit volledige eensgezindheid bereikt als het gaat over de kwaliteit van een vertaling. Te veel persoonlijke voorkeuren en vergelijkingspunten mogen, geheel terecht, in aanmerking komen om een kwaliteitslabel te verantwoorden. De kenner zal wellicht stevige argumenten uit zijn bijbel halen, maar als de leek een goede dag heeft, kan ook hij doorslaand uit de hoek komen. Het is nu eenmaal geen wiskunde. Je kan argumenten aanhalen waarom je iets goed vindt, maar je kan nooit bewijzen dat het goed is. Daarom kunnen we oeverloos blijven kletsen. Gelukkig maar.
Jan Walravens
Haute Ecole Francisco Ferrer, Brussel, 7 november 2010