Spek naar Hein van Dolens bek    35-38

Een verhaal zonder moraal

Kristoffel Demoen

De boer en zijn zonen
Op zijn sterfbed wilde een boer zijn zonen leren hoe ze het land moesten bewerken. Daarom riep hij hen bij zich en zei: ‘Jongens, mijn laatste uur heeft geslagen. Gaan jullie eens zoeken wat ik in de wijngaard heb verstopt, want daar zul je alles vinden.’ Zij wisten niet beter of hun vader had daar een schat begraven en ze spitten na zijn overlijden de hele wijngaard om. Een schat troffen ze niet aan, maar de grond was zo goed bewerkt dat hij een overvloedige oogst voortbracht.

MORAAL
De fabel laat zien dat arbeid voor mensen het grootste bezit is.
Arbeid is de vader des overvloeds. 

Hein Lambertus van Dolen is een fenomeen in klassiek vertaalland. In De Oudheid in het Nederlands, de onmisbare bibliografische gids van Patrick De Rynck en Andries Welkenhuysen uit 1992,1 figureert hij slechts driemaal: zijn echte debuut als vertaler kwam er pas op zijn vijftigste, met een bloemlezing uit de satiricus Loukianos en met de Karakterschetsenvan Aristoteles’ leerling Theophrastos (allebei 1991). In het supplement Klassieke Vertalingen 1992–2003 dat Welkenhuysen elf jaar later in de Aulosreeks (Leuven) publiceerde, komt Hein van Dolen niet minder dan 21 keer voor, met onder meer (!) erotische poëzie en spotgedichten, de liefdesroman van Achilleus Tatios, fictieve brieven uit de onderbuik van de Atheense samenleving (Alkifron), acht van de elf bewaarde komedies van Aristofanes, korte wijsheidsliteratuur (het ‘Zakboekje’ van Epiktetos, laconieke spreuken uit Ploutarchos), twee nieuwe bundels Loukianos, moraalfilosofische traktaten van Ploutarchos en als magnum opus de integrale Herodotos. De laatste jaren lijkt zijn vertaaldebiet enigszins afgenomen, al moeten we zeker nog de Sofokles uit 2004 vermelden, met vier van de zeven bewaarde tragedies. De vertaler lijkt plaats te hebben gemaakt voor de auteur Van Dolen: de voorbije vier jaren zijn boeken van zijn hand verschenen over Odysseus, Griekse mythen in de Nederlandse taal, Romeinse sagen en verhalen, Byzantijnse geschiedenis, en meest recent Op naar de Olympos!, een (voor)leesboek voor kinderen. Eerder schreef hij al boeken over de Griekse komedie en Griekse mythologie. Daarnaast werkt de oud-docent klassieke talen ook geregeld mee aan handboeken (laatst over Sofokles’ ‘Koning Oidipous’, voor het eindexamen Grieks 2010) en de fraaie kalenders van het Nederlands Klassiek Verbond.

Arbeid is de vader des overvloeds.

In het omvangrijke vertaaloeuvre van Hein van Dolen zijn enkele constanten aanwijsbaar. Hij vertaalt uitsluitend uit het Grieks. De meeste vertaalde werken zijn prozateksten – met de toneelschrijvers Aristofanes en Sofokles als belangrijke uitzonderingen. En hij heeft een uitgesproken voorkeur voor de ‘lichte muze’ – opnieuw met Sofokles als uitzondering. Elders schreef ik al dat Van Dolen niet op zijn best is in het vertalen van tragedies (Hermeneus. Tijdschrift voor Antieke Cultuur 86 [2004] 265–266): best wel vakwerk, maar te rigide verzen, verlies van de rijke poëzie, een onevenwichtig stijlregister met tragisch idioom naast informele omgangstaal. In zijn komedievertalingen werkt die virtuoze strakke versvorm wél, en zijn de stijlbreuken precies wat Aristofanes zelf bedoelde: komische personages mogen gerust hedendaags Randstadslang spreken, al betekent dat wellicht ook een kortere houdbaarheidsdatum (en af en toe een radeloze Vlaamse lezer).

Aisopos 46
Illustratie uit het besproken boek

Echt op dreef is Van Dolen in narratief of populairfilosofisch proza: toegankelijke, spreektalige en/of amusante literatuur. Op zijn Herodotosvertaling is nogal wat kritiek gekomen: er wordt wel gezegd dat hij het origineel toegankelijker, spreektaliger en amusanter maakt dan het is. En inderdaad, je leest er zinnen als ‘Diezelfde koningin heeft nog een mooie grap uitgehaald, moet je horen’ (1.187). Herkenbaar Van Dolen: zo zal geen gymnasiast het Grieks omzetten. Maar het past wel bij wat deze vertaler het belangrijkste kenmerk vindt van Herodotos: een meeslepende vertelstijl. De meeste vertalingen van Hein van Dolen vertonen dezelfde kenmerken: vlot, hedendaags, luchtig Nederlands. Korte zinnen. Idiomatische uitdrukkingen en tussenwerpsels. Dat is een kwaliteit die, als keerzijde, ook een gebrek is: de grote stijlverschillen tussen Herodotos, Ploutarchos en Loukianos, om maar die drie groten te noemen, worden weggevlakt.

De patiënt en de dokter
Een dokter vroeg aan een patiënt hoe hij het maakte. Deze vertelde dat hij zo abnormaal moest zweten. ‘O, dat is goed,’ zei de arts. Later stelde hij dezelfde vraag en hij kreeg nu te horen: ‘Ik lig maar te beven en te rillen.’ ‘Ook dat is goed,’ zei de dokter. Bij zijn derde bezoek informeerde hij opnieuw naar de kwaal en hij vernam toen van de zieke dat hij aan buikloop leed. Ook nu weer zei de dokter: ‘Dat is goed,’ waarna hij weer wegging. Tegen een familielid dat op ziekenbezoek kwam en vroeg hoe het ging, zei de zieke: ‘Met mij gaat het zo goed dat ik eraan sterf.’

MORAAL
Dat zie je zo vaak. Vele mensen worden door hun omgeving gecomplimenteerd met hun uiterlijk terwijl ze er inwendig zeer slecht aan toe zijn.
Goed is goed, maar beter is beter.

Recapitulatie: de voorkeur én de sterkte van vertaler Hein van Dolen zijn te vatten in volgende trefwoorden: narratieve teksten, moraalfilosofische inhoud, satirische en komische inslag, de gewone mens. Die komen samen in één ‘licht’ genre: de fabel. In 2009 verscheen van zijn hand Fabels van Aisopos, bij uitgeverij Vantilt. Precies omdat de vertaling representatief is voor het hele oeuvre van deze merkwaardige vertaler, wil ik het hier voor het voetlicht brengen.

Van in de oudheid is de fabel verbonden met de naam Aisopos, een legendarische figuur uit de zesde eeuw v.Chr. De honderden Griekse fabels, bewaard in diverse collecties, zijn van latere datum maar steevast toegeschreven aan de schepper van het genre. Het gaat om korte verhaaltjes in zeer eenvoudige taal en stijl, met een al even simpele moraal. Die levensles wordt in de middeleeuwse handschriften ten overvloede geëxpliciteerd in epimythia (toeschriften) die niet tot de originele fabels behoorden. Zoals de geciteerde voorbeelden illustreren zijn de protagonisten van de Griekse fabels niet altijd dieren, al zijn ze er wel: je vindt er de oudste versies van de krekel en de mier, de schildpad de haas, of de raaf en de vos. Toon Tellegen is nooit ver weg.

Hein van Dolen heeft uit de Aisopische collecties een selectie gemaakt van 180 fabels, die hij alfabetisch geordend heeft (van ‘de aap en de dolfijn’ tot ‘de zonen van de boer’). Daarmee volgt hij het ordeningsprincipe van de Griekse collecties – en gooit uiteraard meteen ook de oorspronkelijke volgorde helemaal dooreen. Hij vermeldt trouwens nergens welke Griekse editie hij vertaald heeft en geeft geen volgnummers van de brontekst: deze uitgave is duidelijk niét bestemd voor wie er ook het origineel wil op naslaan. In de klassieke vertaaltraditie is die afwezigheid van referenties ongebruikelijk, maar dit is dan ook een lees- en kijkboek, geen gebruiksboek voor leerlingen Grieks. Even ongebruikelijk, en minder begrijpelijk, is dat er evenmin wordt aangegeven dat het hier eigenlijk om een herziene en vermeerderde uitgave gaat van een boekje uit 1997. Toen verscheen, in de reeks Sapientia van SUN (waarin ook van Dolens Epiktetos en Ploutarchos zijn opgenomen), De fabels van Aisopos, geselecteerd en ingeleid door Hein L. van Dolen, vertaald door HLvD en Jo Fiedeldij Dop, met een nawoord van Gert-Jan van Dijk. Van dat boekje en de toenmalige co-vertaler wordt twaalf jaar later geen gewag gemaakt, maar de eerste versie heeft wel sporen nagelaten, en een vertaalbeschrijver is ook een speurder.

De inleiding door de vertaler en het nawoord door fabelspecialist van Van Dijk zijn zo goed als identiek overgenomen uit de vorige editie, wat in dat overigens uitstekende nawoord tot enkele eigenaardigheden heeft geleid. Zo staat er, net als dertien jaar terug, dat een tweede druk in voorbereiding is van het naslagwerk Fable Scholarshipvan Pack Carnes – maar de man is in 2000 overleden. In een korte bespreking van de inspiratie die kunstenaars uit het genre hebben geput is sprake van ‘de fraaiste verluchtingen, hoewel die strikt genomen overbodig zijn: wie de fabel tot zich laat doordringen, ziet de illustratie vanzelf met zijn geestesoog’. Laat nu net een van de opvallendste innovaties in deze nieuwe editie de prachtige illustraties zijn, van de hand van Gherardo di Giovanni, overgenomen uit een vijftiende-eeuws manuscript uit de bibliotheek van Piero de’ Medici. Alleen al die 32 bladzijden uit het verluchte Griekse manuscript (Spencer Ms. 50, Spencer Collection, New York Public Library) zijn de aankoop van deze Fabels waard. Daarnaast verwijst Van Dijk naar de fabel ‘De Moriaan’ als een voorbeeld van het frequente thema van de onveranderlijkheid van de menselijke natuur. Maar de titel van die fabel is in de editie 2009 veranderd.

Daarmee zijn we bij de vertaling zelf beland. Die bevat meer dan dubbel zoveel titels als in de vorige editie. Uit de vergelijking van het tachtigtal gemeenschappelijke fabels blijkt dat vertaler Van Dolen zichzelf is gebleven. De verhaaltjes werden en worden vertaald in de onopvallende vertelstijl en eenvoudige syntaxis van het origineel: in dit zeldzame geval is het idiomatische Nederlands van Van Dolen tegelijk een brontekstgetrouwe vertaling. Tegenover zijn vorige versie heeft hij alleen wat punten en komma’s veranderd – dat is soms letterlijk te nemen – en hier en daar de zinnen nog korter of eenvoudiger gemaakt door segmentering of omzetting van hypotaxis naar parataxis. Door de confrontatie zie je echt de vertaler aan het werk bij de herziening: met een fijne vijl.

De belangrijkste vernieuwing in de tekst is dat de Griekse epimythia deze keer wel mee vertaald zijn, als ‘moraal’. De geciteerde voorbeelden geven een goede indruk van de banaliteit ervan. Zij worden gevolgd door volgens Van Dolen vergelijkbare Nederlandse spreekwoorden en clichés ‘om het geheel een actueel tintje te geven’. Toeval of niet, het is precies in die actualisering dat de eerdere versie het grondigst is aangepakt, want heel vaak sluit een stukje nu af met een andere Nederlandse uitdrukking dan in 1997. Zo sloot ‘De patiënt en de dokter’ toen af met de spreuk ‘Zachte heelmeesters maken stinkende wonden’, wat naar mijn smaak trouwens correcter is dan het nieuwe equivalent. Goed is goed, en een verandering is niet altijd beter.

De wagen van Hermes en de Arabieren
Hermes reed eens in een wagen vol leugens, listen en bedrog de hele wereld door en liet in elk land iets van zijn vracht achter. Onderweg kwam hij ook in Arabië. Nu gaat het verhaal dat hij daar plotseling pech met zijn wagen kreeg en dat de inwoners alle goederen in beslag namen. Zij veronderstelden dat die kostbaar waren en wilden niet dat anderen ervan zouden profiteren.

MORAAL
De Arabieren zijn de grootste leugenaars en bedriegers op aarde, want zij spreken nooit de waarheid.

Over actualisering gesproken. Is zelfs een onschuldige fabelcollectie kind van haar tijd? Bovenstaande fabel is zowat de enige in de bloemlezing waar de vertaler geen hedendaags cliché aan heeft toegevoegd. Bestaat dat dan niet in de Randstad? Anderzijds is de titel van de fabel over de niet blank te wassen Ethiopiër – zo heet-ie in het Grieks – nu niet meer ‘De Moriaan’, maar... ‘De neger’. Dat kan dus wel weer anno 2009.

Aisopos, Fabels. Vertaling Hein L. van Dolen. Nawoord Gert-Jan van Dijk. Nijmegen: Vantilt, 2009.

 

Noot
1 Op het net te raadplegen: http://www.dbnl.org/tekst/rync001oudh01_01/.