‘Met een goede bodembewerking kunnen ze warm weer, waar ze een hekel aan hebben, aan en dit geldt ook voor water geven en mulchen rondom de onderkant van de plant.’ Dat was dus het eerste zinnetje dat ik las in 2009 en waarmee ik meteen op het ongrijpbare en fascinerende fenomeen vertaling stuitte. Het stond in Groente uit eigen tuin van Carol Klein.1 Ik leerde er een woord bij voor iets dat ik vast wel eens gedaan heb (mulchen), maar struikelde behoorlijk over de hark van de zin. En misschien was het typisch voor 2009, want het was een bedrijvig, zenuwachtig jaar, met tal van initiatieven, veel beweging, enige onrust ook. Iets ervan is terug te voeren op de kwestie die het gehele jaar overschaduwt: de crisis. Veel vertalers zijn zelfstandigen zonder personeel, de groep die er het meest onder te lijden heeft, sommigen moeten zelfs een omzetdaling van dertig procent of meer verbijten.2 Er vielen aardig wat activiteiten op te merken die van een mondigere sector getuigen: de fraaie boekenleggeractie, de jaarlijkse Vertaalslag, vertaaldagen op meerdere plaatsen, cursussen en workshops belegd door vertalers zelf, een grotere neiging tot het vormen van netwerken (via LinkedIn, Facebook). De naderende fusie van de twee fondsen is inmiddels, met enige voeten in de mulchaarde, een feit: vanaf 1 januari hebben we het Nederlands Letterenfonds, dat hopelijk geen kolos blijkt te zijn. Steeds sneller verliep de verschuiving van papieren publicaties naar het net, geïllustreerd door een toename van sites die zich aan vertalen wijden, sites waarvan de levendigheid almaar groeit (boekvertalers.nl), nieuwe elektronische tijdschriften met expliciete aandacht voor vertalen (deReactor.org, schwob.nl, 8weekly.nl), tijdschriften die aankondigen naast de papieren versie een site met andere bijdragen en mogelijkheden te gaan onderhouden (derevisor.nl, nY.be). Een van de gevolgen is wel dat er discussies plaatsvinden die beperkt blijven tot de bezoekers van de site in kwestie. Je kunt zeggen dat dat altijd al het geval is geweest, maar papieren publicaties hebben een directere, fysieke band met het gebied waarin ze verschijnen en zijn in die zin minder vluchtig, toevallig en global. Begin mei 2009 verscheen het eerste nummer van nY, tijdschrift voor literatuur, kritiek en amusement, voorheen yang & freespace Nieuwzuid, met daarin een vaste nieuwe rubriek (De omzet) waarin ‘permanent de aandacht gevestigd wordt op de creatieve arbeid van vertalers’. In dezelfde week verscheen een nieuwe Tirade, een ‘vertalersnummer’ dat veel gelezen werd en een spannend document is geworden van hedendaagse vertaalopvattingen onder een zekere groep gesettelde vertalers. Daar stond tegenover dat Raster stopte. In het dikke dubbelnummer (123/124: Het einde) staat een soort testament van de redactie, die het tijdschrift ‘een werkplaats van en voor de redacteuren c.s.’ noemt. In die werkplaats werd veel vertaalde literatuur aangemaakt, onder de suis van het tijdschrift bevonden zich heel wat vertalers, die een proeve geven van mensen met een ‘geloof in de literatuur’. Na Het einde volgde nog nr. 125, ‘het allerallerlaatste’, de ‘Index’, met aan het eind, op de zwarte achterkant, de laatste twee letters, L.S., een finale groet aan de lezer. Uit de Index wordt onmiddellijk duidelijk dat Raster van buitengewone invloed was op literatuurhistorische ontwikkelingen, die ook door het tijdschrift zijn aangewakkerd, dat mikte op een literatuur die fier openstaat voor anderstalige werken. De ontwikkelingen voltrekken zich echter steeds meer online. Op deReactor.org verschijnt een column van Barber van de Pol, die niet moe wordt de vertaalwereld te stimuleren (ook in een ouderwets papieren column in De Groene). Het virtuele tijdschrift wil een platform voor literaire kritiek zijn, inclusief vertaalkritiek, en er ontspon zich ook een discussie rond de principes ervan, al moet je goed opletten en veel in de gaten houden.
© Brecht Evens en C. Randall
Van wuft proza en een administrateur
De discussie op deReactor.org werd gestart door leden van het buitengewoon webaanwezige driemanschap Marjan Hof. Het trio wees, bij monde van Martin de Haan, op de herziene versie van Van Pinxterens Madame Bovary en op het Rouwdagboek, vertaald door Frans de Haan, fair besproken door Rokus Hofstede, die eveneens Barthes vertaalde en dus naar de ethische principes van vertaalkritiek vroeg.3 Het idee dat in de webdiscussie naar voren kwam, dat vertalers de enigen zijn die elkaars kwaliteiten kunnen beoordelen, deel ik niet.4 De vertalers in het Frans zijn overigens uitermate zichtbaar bij ons, er wordt op hen gelet en ze letten op elkaar. Zo werd de keerzijde van de losbandigheid bezongen in Catherine Millets Jaloezie, maar Dirk Leyman trof er een ‘soms wat houterige vertaling’ in aan.5 Twee Franse boeken van twee eeuwen ervoor – van Diderot en Audeguy – werden in Trouw welwillender besproken, zij het onder de onheilspellende kop ‘Als vagina’s konden praten’.6 Zowel De loslippige sieraden als respectievelijk Mijn broer, de enige zoon kregen veel aandacht, die ook de vertaler gold, Tatjana Daan, in 2009 bekroond met de stimuleringsprijs van de Jafféjury. Seks, Proust en Perec, dat sloeg in de Franse hoek de klok, waarbij het vooral opviel hoe Perecvertaler Guido van de Wiel via een toegevoegde website met legenda en toelichtingen de grote media-aandacht die hij al kreeg, vakkundig vergrootte.7 Daarnaast – van oudsher zou je haast zeggen – dus veel Proust, vier grotere publicaties, twee grotere gebeurtenissen: voor het eerst Tegen Sainte-Beuve (Marjan Hof voor Athenaeum-Polak & Van Gennep) en een nieuwe versie van De kant van Swann, nu van Thérèse Cornips, die de oude vertaling van C.N. Lijsen (De Bezige Bij) herzag. Meteen weer gedoe: Guus Luijters8 laat weten liever te wachten op een nieuwe Recherche van – jawel – Marjan Hof, maar dat kan nog enige tijd duren, en ook Wineke de Boer, die het verschijningsjaar al kent (2013), wacht op nakende tijden, al waardeert (‘savoureert’) zij ‘het wufte, geconstrueerde Nederlands van Proust’.9 Maarten van Buuren was overduidelijk in De Groene van 31 juli, door, opmerkelijk voor een hoogleraar Franse letterkunde, de vraag te stellen waarom deze ‘kladjes’ tegen Sainte-Beuve eigenlijk vertaald zijn: ‘Willen de heren De Haan, Hofstede en Van der Sterre stoppen met het vijlen, schuren, plamuren en vergulden van de lijst en zich gaan bezighouden met het meesterwerk zelf dat hoognodig verdoekt moet worden?’
Verreweg het bijzonderst in het domein waar Nederlandse literatuur in een andere taal vertaald werd, was in 2009 de vertaling in het Farsi van vijf deeltjes Jip en Janneke. Simin Rafati vertaalde ze en de boekjes werden goedgekeurd door het Ministerie van Islamitische Begeleiding: niet zo vreemd als je hoort dat er ook een Iraanse Pippi Langkous is, maar de stoutere kanten van het brave tweetal betroffen naar verluidt het verschijnsel Sinterklaas en het feit dat het beroemde hondje Takkie gewoon in de kamer mag rondlopen. ‘Een hond in huis wordt in de islamitische wereld beschouwd als onrein. Ik stond erop dat Takkie ook in de Iraanse versie de kamer kon binnenwandelen. Zo kun je de Iraanse kinderen duidelijk maken dat in andere landen anders met dieren wordt omgegaan dan daar.’10 Verder vielen vooral klassieke boeken op: De avonden, dat in het Zweeds van Joakim Sundström bij Ersatz verscheen als Kvällarna, Het stenen bruidsbed, vertaald in het Russisch door Irina Grivnina als Kamennoe bračnoe lože, en Ne plus jamais dormir (Nooit meer slapen) door Daniel Cunin voor Gallimard. Verder herlazen we met z’n allen Oeroeg, een wonderlijk goed boek van Hella Haasse uit 1948; het verscheen in 2009 ook in het Indonesisch, vertaald door Indira Ismail, die het boek vooral ‘triest’ vindt en in de Indonesische tekst de Nederlandse woorden inlander en administrateur onvertaald heeft gelaten.
Van mooie ontrouw en een tong in je oor
Aan het werk van dichter en vertaler Rein Bloem (1932–2008) werd in mei 2009 een literaire avond gewijd, naar aanleiding waarvan K. Michel terugdacht aan het groepswerk voor een ambitieuze cyclus van Wallace Stevens bij Bloem thuis. ‘Bloem was, vanwege zijn “nadenkbaard”, de primus inter pares. Hij was eigenlijk altijd goed gemutst, ook al was er wel eens verschil van inzicht. Bloem kwam er bijvoorbeeld na een jaar vertalen achter dat Stevens in iedere regel twaalf syllaben gebruikte. Ik had weinig zin om dat in het Nederlands te handhaven, maar we probeerden het toch.’11 Minder aandacht was er voor een paar anderen. De schrijver en vertaler Ton van der Stap (1934–2009, ‘ex-jezuïet’) overleed afgelopen jaar. Hij genoot enige bekendheid als vertaler van theologische en religieuze literatuur, maar opmerkelijk was vooral zijn particuliere vertaling van gedichten van Kavafis. De schrijfster Sonja Prins, die als zeventienjarige in haar tijdschrift Front Ezra Pound en John Dos Passos aan het woord liet, overleed in haar boshutje bij Baarle-Nassau (1912–2009). Het was opvallend stil rond het overlijden van Annemarie de Both-Diez (1922–2009), die in 1998 de Martinus Nijhoff Prijs ontving voor haar vertalingen in het Frans van werk van Hella Haasse en Annie M.G. Schmidt.12 Ik heb alleen een advertentie van de familie gezien. Niet bijster veel luidruchtiger werd in Nederland het overlijden begeleid van Bert Decorte, Vlaams dichter en vertaler (1915–2009). Decortes belang voor de vertaalgeschiedenis is waarschijnlijk groter dan we denken. Hij werd in de roemruchte ruzies bij de gelijktijdige publicatie van twee Nederlandse Fleurs du Mal’s in 1995 – de beruchte affaire Hoosemans-Verstegen – al te makkelijk vergeten als eerste Nederlandstalige vertaler van de bundel van Charles Baudelaire (1946).13 Het boek werd destijds uitgegeven met een ‘waarschuwing’ vooraf door de schrijver Herman Teirlinck, met daarin de fameuze woorden: ‘Deze vertalingen zijn daarom zoo veel meer dan wat men onder vertalingen verstaat: zij zijn inderdaad een door den oorspronkelijken tekst gehypnotiseerde gehoorzaamheid, die uit een rechtstreeksch contact met de oorspronkelijke inspiratie is ontstaan, en de persoonlijkheid van den eersten dichter in het aandachtig en ontroerd wezen van den tweeden ontdubbelt en herhaalt.’14 Decorte vertaalde ook gedichten van Rimbaud, Apollinaire en Villon en gaf twee belangrijke bloemlezingen van vertaalde poëzie uit: Gedicht en omgedicht (1960) en De mooie ontrouw (1972). Teirlinck benadrukte in zijn zegening – zijn waarschuwing betreft de wonderen van vertaling die de aandachtige lezer van De bloemen van den Boze zal beleven – de diepe emoties die Decorte volgens hem in zijn vertaling legde, het feit dat hij ‘willekeurig over de voorraden van zijn onderbewustzijn’ beschikte en ‘tusschen twee werelden een soort van medium’ werd.
In de wereld van de vertaalwetenschap en de vertaalopleiding werd het overlijden betreurd van Henri Meschonnic (1932–2009), de Franse dichter en vertaler die een paar prikkelende theoretische werken publiceerde (bijvoorbeeld een Poétique de la traduction in 1973 en een opstel met de polemische titel ‘On appelle cela traduire Celan’ in 1972). Voorts overleden Alex Brotherton (1919–2009), lang verbonden aan het Amsterdamse Instituut voor Vertaalkunde, en Simon Vinkenoog (1928–2009), de veelzijdigheid zelve. Vinkenoog introduceerde veel Amerikaanse literatuur, had zijn oog gericht op het buitenland en zorgde onder meer voor een vertaling van de gedichten van Alan Ginsberg: Proef m’n tong in je oor uit 1966, een historische bloemlezing waar de naam van de vertaler trots op het omslag prijkt. Durf kon niet ontzegd worden aan de vroeg overleden Michaël Zeeman (1958–2009), schrijver en scherp lezend criticus van boeken uit de wereldliteratuur met oog voor het cruciaalste en precairste aspect daarvan: de vertaling. Je kunt zeggen van hem wat je wilt, zijn mening was niet altijd prettig of scheutig, maar kijken en analyseren kon hij wel. Zeeman heeft ook als vertaalcriticus een aardig aantal wapenfeiten op zijn naam: ik noem de kritiek op de eerste vertaling van W.G. Sebald (Melancholische dwaalwegen in 1992), die ervoor zorgde dat het boek onmiddellijk uit de handel werd genomen, en de recensie van de Baudelairevertaling van Peter Verstegen in 1995 met de beruchte zin ‘padam-padam-padam doet de tekstverwerker’. In een van zijn laatste besprekingen (de Volkskrant van 17 april 2009) besprak hij de nieuwe edities van de brieven van Beckett die bij Cambridge University Press verschijnen en verheugde hij zich op het jaren-vijftigdeel, waarin ‘we meer aan de weet komen’ over de vriendschap met zijn Nederlandse vertaalster en ‘intrigerende schrijfster’ Jacoba van Velde.
Van strips en Montparnasse
In de Stripgids, een serieus tijdschrift dat tweemaandelijks verschijnt en gratis [sic] wordt aangeboden door het Antwerpse provinciebestuur en het Provinciaal Bibliotheekcentrum Vrieselhof (redactie Toon Horsten en Bart Gaublomme), verschijnt al enige tijd een rubriek van Jan Smet die ‘Lost in Translation’ heet, steeds voorzien van hetzelfde intro: ‘Vertalingen verschijnen er in alle soorten, maten en gewichten. Maar veel mooi werk blijft onvertaald op de plank staan. In “Lost in Translation” signaleert Stripgids-stichter Jan Smet telkens één beeldverhaal dat naar zijn fijn aanvoelen dringend aan vertaling toe is.’ From Hell van Moore & Campbell bijvoorbeeld (in nr. 10) of Scorchy Smith van Noel Douglas Sickles (nr. 12) en in het februarinummer van 2009 Ethel & Ernest van Raymond Briggs: ‘In ieder geval wil ik deze halve eeuw sociale geschiedenis aanbevelen, zelfs als verplichte schoollectuur. En voor een Nederlandse vertaling, uiteraard.’ Strips krijgen in toenemende mate aandacht, het Vlaamse letterenfonds stimuleert bij het leven en boekte er successen mee, met name op het sleutelfestival in deze sector, dat van stripstad Angoulême. Een en ander leidde in 2009 tot een heuse eerste masterclass stripvertalen, te Antwerpen georganiseerd door het Expertisecentrum Literair Vertalen – met deelname van twee jonge Vlaamse sterren, Randall.C en Brecht Evens. Niet alleen voor de twee auteurs bleek de cursus een eye-opener15: de potloodlijnen moeten niet alleen wat de plaatjes betreft zorgvuldig worden uitgezet, ook in de begeleidende taal (ballonnetjes, beschrijving, commentaar, schrift, lettergrootte etc.) bleek het zaak scherp te zijn. De professionals die deelnamen genoten zichtbaar van de strenge beperkingen die het vertaalgenre hen oplegde. Een andere illustratie hiervan werd gegeven door Nicolaas Matsier, toen hij in de Volkskrant van 11 april 2009 uitlegde hoe hij bij Robert Crumbs Genesis in de ballonnetjes een Nederlandse vertaling van Robert Alters Bijbelvertaling stopte: horlogemakerswerk heette dat, want de Amerikaan Alter ‘blijft heel dicht bij de Hebreeuwse versie met elementen van de Amerikaanse Statenvertaling [sic], de King James’. Stof te over voor onderzoek, dus. De stripintendant die Nederland inmiddels rijker is, Gert Jan Pos, vertaalde zelf een aardige biografie van Kiki de Montparnasse (voor Oog & Blik/De Bezige Bij), maar kreeg wat wind van voren toen striptekenaar Martin Lodewijk – jazeker, die van Agent 327 – met een ingezonden brief liet weten dat zijn boeken wel degelijk al in veel talen vertaald zijn. Pos had eerder zijn ambities kenbaar gemaakt, en die behelzen vertaling van Nederlandse strips in de belangrijkste talen van de westerse wereld.16
Van durf en gehypnotiseerde gehoorzaamheid
De meest opvallende prijs van 2009 was die voor Anneke Brassinga, die de Constantijn Huygensprijs ontving ‘voor haar gehele oeuvre’. Dat maakt het spannend om te kijken of de jury onder haar oeuvre, waarin eigen werk en vertalingen zo vermengd en verbonden zijn, ook het vertaalwerk verstaat. Maar de prijs was alleen bedoeld voor haar Nederlandse literaire werk, haar originele werk dus. De jury heeft voorts niets over haar vertalingen gemeld, terwijl in het uitgebreide juryrapport van Odile Heynders wel enkele spannende openingen werden geboden: ‘Brassinga’s schrijverscarrière [cursivering van mij] begint in de jaren zeventig met het vertalen van teksten van onder anderen Vladimir Nabokov, Hermann Broch, Herman Melville en Diderot.’17 Binnen het proza ging het vervolgens ook minder om de beschouwende essays waaruit zoveel over vertalen te leren valt, al gaat jurylid Odile Heynders er wel vanuit dat ‘vertalingen, poëzie en prozateksten in Brassinga’s oeuvre nauw met elkaar samenhangen’, maar zij trekt daar niet de uiterste consequenties uit die van haar verwacht konden worden.18 Niet echt een probleem, maar als het waar is dat al haar ‘handelingen’ – ‘van vertalen, citeren, imiteren tot “gewoon” lezen’ – haar Fingerspitzengefühl versterken en haar taalgevoel nog verfijnder maken,19 moeten de vertalingen van Anneke Brassinga niet gereduceerd worden tot een middel: ze zijn hopelijk evengoed het doel van deze auteur, nog steeds.
De Prix des Phares du Nord 2009 voor de beste Franse vertaling van een belangrijk Nederlandstalig werk is gegaan naar Anita Concas voor haar vertaling van Kader Abdolahs Het huis van de Moskee.20 Sam Garrett ontving voor de tweede keer de Vondel Translation Prize, nu voor zijn vertaling in het Engels van Frank Westermans Ararat. De winnaar van de nlpvf Vertalersprijs 2009 was de Zweedse Ingrid Wikén Bonde. Karol Lesman en Nelleke van Maaren ontvingen de vertaalprijzen van het Fonds voor de Letteren, de eerste voor zijn inzet en zijn initiatief, de tweede vanwege haar uitzonderlijke verdienste en betrokkenheid, maar allebei voor een eigenschap die de laatste jaren opgang maakt: hun durf. De jury haalt breed uit, zeker – en terecht – in het geval van Nelleke van Maaren, want zonder haar ‘zou het Nederlandse vertaallandschap er heel anders hebben uitgezien. Het zou minder levendig en veelbelovend zijn. De vertalers zouden armer zijn, geïsoleerder’ en als toppunt vervolgens ‘misschien wel zonder nageslacht’.21 Froukje Slofstra kreeg de Aleida Schotpijs voor haar vertaling van het meesterwerk van Vasili Grossman, Leven & Lot (Balans); Mari Alföldy werd op de Hongaarse ambassade onderscheiden met het Gouden Kruis van verdienste van de republiek Hongarije; Kris Lauwereys, elv-gementoreerd door Rokus Hofstede, werd bekroond met de Prix Henry Bauchau voor zijn vertaling Maalstroom (een bijzonder boek van Herny Bauchau, verschenen bij Meulenhoff/Manteau, ‘la prémiere traduction d’un roman d’Henry Bauchau dans la langue de Vondel’); de Brockway Prize was voor Jan H. Mysjkin en Pierre Gallisaires voor hun vertalingen van werk van Gerrit Kouwenaar (Une odeur de plumes brûlées, 2003) en Paul van Ostaijen (Le Dada pour cochons, eveneens van 2003).
Niet dat ik het oneens ben met wat de jury van de Filter Vertaalprijs dit jaar selecteerde en wie zij bekroonde – de nieuwe Kant van Jabik Veenbaas en Willem Visser –, maar wat mij betreft waren er andere mogelijkheden: Over het doppen van bonen van Karol Lesman (een boek van Wieslaw Mysliwski bij Querido), Marij Elias en Kathelijne De Vuyst met Duivelinnen en demonen van Jules Barbey d’Aurevilly (voor IJzer), De duizelingwekkende jaren. Europa 1900–1914 van Philipp Blom, vertaald door Toon Dohmen voor De Bezige Bij, Zwemmen van Saskia van der Lingen en Caroline Meijer (ten onrechte veronachtzaamd debuut van Nicola Keegan, ook bij De Bezige Bij) – maar misschien zit ook ik veel te highbrowen nu Arjen Fortuin22 2009 uitriep tot het jaar van de rebellie tegen de literaire elite (opkomst van het populisme, debat rond de ideeën van Thomas Vaessens, het succes van Herman Koch, Saskia Noort, u weet wel en dat terwijl het al Calvijn- en Darwinjaar was). Dus dan tot slot vooral Tamara Drewe dan, een strip van Posy Simmonds, vertaald door Pieter van Oudheusden voor De Harmonie.
Grote prijzen – niet aangestuurd door tijdschriften, fondsen, expertisecentra en wat dies aan belangenorganisaties meer zij – werden in 2009 gewonnen door Ina Rilke, die de grote driejaarlijkse Vlaamse Cultuurprijs voor vertalingen won (en in 2009 in de running was voor Best Translated Book of the Year in de vs voor haar The Darkroom of Damocles)23; door David Colmer, winnaar van de tweejaarlijkse New South Wales Premier’s Translation Prize en pen Trophy, een prijs voor zijn gehele oeuvre (en in 2009 in de running voor de prestigieuze Oxford-Weidenfeld Translation Prize); en door Myriam de Veth, die de zorgvuldig gerechercheerde en stevig verantwoorde Elly Jaffé Prijs 2009 ontving voor De seizoenen van Maurice Pons (Coppens & Frenks). Het mooie van de laatste prijs is dat de jury minder de al dan niet hoge status van de brontekst mee liet gelden en duidelijk positie kiest door uitgebreid te wijzen op het spel met stijlregisters, de kleurrijke uitdrukkingen en op de manier waarop de vertaalster zich het universum van de auteur eigen had gemaakt: ‘een voorbeeld van een gedreven, expressieve maar ook precieze vertaalster’ uit wier werk ‘een streven naar zowel gedisciplineerde als creatieve tekstbehandeling’ spreekt. Mooi was het ook om te lezen waarom Myriam de Veth van Madame Ham geen mevrouw Jambon maakte en zich als Nijmeegse scholiere vergaapte aan ‘het vertaalfenomeen Pé Hawinkels’ (1942–1977): ‘Wat die man uitstraalde, daar wilde ik bij horen. Hij had een grote zwarte hoed op, en een cape om. Ik hoorde zijn woordenstroom ademloos aan. Mij zag hij niet staan, ik was 15. Maar wel kreeg ik les van Matthieu Kockelkoren, een vriend van Hawinkels. En die gaf Frans, en die vertaalde ook, Paul Léautaud. Vertalen hoort bij literatuur, leerde ik toen.’24
De Martinus Nijhoff Prijs, goed voor een subiete vermelding op teletekst25, ging naar Marja Wiebes voor haar vertalingen van Russische literatuur in het Nederlands – niet zo gek lang dus na de bekroning van de eveneens uit het Russisch vertalende Arthur Langeveld in 2006 (dat is twee maal Russisch op de drie laatste bekroningen in het Nederlands). Een hevig gestreelde groep, die slavisten, want ze zijn intussen zo’n beetje allemaal gelauwerd, en nu een bekroning die eerlijk gezegd wel twee kwesties opwerpt: Marja Wiebes heeft een groot oeuvre op haar naam, zij verdient de prijs ten volle, maar zij vertaalde vrijwel steeds samen met een partner, proza met Yolanda Bloemen en poëzie met Margriet Berg. Het juryrapport vindt dat ‘beide medevertaalsters het verdienen om met nadruk te worden genoemd, omdat zij elk met hun specifieke competentie hebben bijgedragen aan Wiebes’ omvangrijke vertaaloeuvre,’26 en zegt te weten dat Marja Wiebes ‘het grootste aandeel’ in het oeuvre heeft gehad. De enige vertaling die genoemd wordt is die van Tolstoj, diens Oorlog en vrede (Van Oorschot, 2006), inderdaad samen vertaald met Yolanda Bloemen, maar in de beschrijving van de kwaliteiten van ‘haar’ vertaling wordt in enkelvoud gesproken en worden het uitstekende woordgebruik en perfecte stijlgevoel van ‘de vertaalster’ geroemd. Dat wringt toch enigszins, als je dat leest. De tweede neteligheid is de bekroning van de vertaling vanwege het ‘duidelijk tot uitdrukking komen van het adagium “vertalen wat er staat” in de manier waarop Wiebes zelf vertaalt’.27 We hadden ooit al kunnen lezen dat slavisten vinden dat het pleit in de scholenstrijd tussen Charles Timmer (die ruimschoots ‘met een peperbus vol woordjes strooide’) en de bedenker van de ontnuchterende slogan, Karel van het Reve, beslecht is in het voordeel van de laatste. Maar dat ligt dan niet aan de slogan, die te pas en te onpas gebruikt wordt en geplakt wordt op een grote diversiteit aan vertaalproducten. Door de jury van de Martinus Nijhoff Prijs wordt hij ingezet om een vertaalattitude te bekronen die je dienend en passief kunt noemen28 en die zij zelf formuleert als ‘nooit zelf op de voorgrond treden’. Het is een duidelijke, behoudende tendens in de bekroningen met deze prijs, die nu al een flinke tijd, zeg een klein decennium, aanhoudt en haaks staat op wat de bovengenoemde fondsjury’s zo toejuichen: de durf.
Van tumultueuze zinnen en filosofen
Sporadisch duikt er nog wel eens zo’n mening op die vroeger standaard was en nu uitzondering zou moeten zijn: Stephan Sanders gaf hoog op van het werk van Thomas Bernhard, maar hij raadde het af hem in vertaling te lezen, ‘want dan verdwijnt het ritme van die rare locomotiefzinnen en -woorden, die Bernhards lectuur zo bedwelmend maken’.29 De kranten waren soms al even snel in hun oordeel – Ria van Hengels Kleistvertaling (Athenaeum-Polak & Van Gennep) is al heel snel ‘prachtig’30 en met een piepklein zinnetje werd in Trouw Wil Hansens vertaling van een nieuwe roman van Marcel Beyer bruusk in de ban gedaan.31 Gebrek aan evenwicht ook op andere vlakken: veel aandacht voor een hervertaling van Ödön von Horváths Jugend ohne Gott door Bram van Sonderen (voor L.J. Veen) en relatief weinig voor een langverwachte en nodige hervertaling van het belangrijkste boek van Günter Grass uit 1959, dat sinds 2009, vijftig jaar na verschijnen, De blikken trom heet. Jan Gielkens vertaalde het (voor Meulenhoff) op een ‘Grassiaanse’ manier, aldus Anneriek de Jong, die de moeite had genomen de oude vertaling van Koos Schuur uit 1964 ernaast te leggen – Grassiaans is de vertaling doordat zij de ‘tumultueuze verteltrant’ op de voet wil volgen.32 Hier en daar had zij een paar opmerkingen – het zou wennen aan de nieuwe titel zijn bijvoorbeeld – maar met een snelle ingezonden brief zette de vertaler in ieder geval één opvallende keuze recht.33 In de Duitse hoek werd voorts opvallend veel hervertaald: behalve Kleist en Grass ook Kafka, van wie een aantal klassieke verhalen nu in de woorden van Willem van Toorn (voor Athenaeum-Polak & Van Gennep) herlezen kunnen worden. Voorts aardig wat Heine, onder meer Duitsland – een wintersprookje voor de Perpetuareeks door Peter Verstegen en Over Duitsland van Henk Mulder en Wilfred Oranje (voor Atlas).
Er werd nogal wat oude en stevige kost vertaald in 2009: Thomas More’s Utopia (uit het Latijn door Paul Silverentand voor Athenaeum-Polak & Van Gennep), Heideggers Der Satz vom Grund (als Het beginsel van grond door Mark Wildschut voor Boom), het derde grote Kritiek-deel Kant (na … van de zuivere rede en … van de praktische rede nu die van het oordeelsvermogen, eveneens bij Boom) door Jabik Veenbaas en Willem Visser, John Stuart Mills Over vrijheid door W.E. Krul, wederom: bij Boom. De Historische Uitgeverij, ook niet angstig voor grote projecten, begon met een reeks vertalingen van het middeleeuwse werk van Hadewijch; haar Liederen verschenen in nieuw Nederlands van Veerle Fraeters en Frank Willaert (en het is des te opwindender dat Jan Kuijper een Hadewijchvertaling voorbereidt voor de Perpetuareeks). In de eveneens opmerkelijke reeks Filosofie & Retorica, met teksten van Longinus, Spinoza, Descartes en Dante, verscheen als het ware uit het niets een vertaling, wederom van W.E. (Wessel) Krul: Gotthold Ephraim Lessings Laocoön. Over de grenzen van schilderkunst en poëzie, vertaald, ingeleid en uitgebreid van aantekeningen voorzien.
Van oplaaiende aandacht en een zwarte prins
In 2009 was er een tentoonstelling te zien rond vertaalster Thérèse Cornips in de Suzanne Biederberg Gallery in Amsterdam, met foto’s van Guido Paulussen van haar leefomgeving in Charneux (Ardennen). Het deed goed om een relatief oude vertaling geprezen te zien: in 2009 werd nog eens Onder het melkwoud opgevoerd in een vertaling van Hugo Claus, die alweer van 1957 stamt en in de kranten nu ‘ongeëvenaard’, ‘zwierig’ en ‘spits’ werd genoemd.34 Jan Decleir, die het stuk speelde in het Zeeuwse Serooskerke, vond dat zijn vriend een briljante, dichterlijke vertaling heeft gemaakt: ‘Als ik Melkwoud speel, sta ik dicht bij hem. Niet lijfelijk natuurlijk, maar in de geest. (…) De laatste jaren van zijn leven was Hugo veel helderder dan je zou verwachten. We liepen eens langs een boekhandel. In de etalage prijkte zijn vertaling van Onder het Melkwoud. “Slordig”, zei hij. “Dat het bevalt me niet. Waarom niet Onder Melkwoud?”’35
Er viel een interessant stuk van Stéphane Alonso te lezen over de Slowaakse vertaler van Nederlandse literatuur Adam Bzoch (Mulisch, Nooteboom, Reve, Anne Frank), die vertalen als een daad van verzet ziet, niet alleen historisch in de tijden van het Oostblok, maar ook nu nog: ‘In de huidige regering zitten nationalisten die heel instrumenteel met cultuur omspringen, als een manier om fondsen los te weken. (…) In dit land heeft elke generatie iets verloren. Mijn ouders verloren na de Praagse Lente in 1968 hun baan. De generatie daarvoor is alles kwijtgeraakt aan de communisten, alles werd genationaliseerd. De gedachte dat er altijd hogere machten zijn en dat je om te overleven altijd partij moet kiezen, zit diep ingebakken. Het maakt mensen bang en opportunistisch.’36 Bzoch legde zowel zijn vertaling van Twee vrouwen in 1993 als die van De ontdekking van de hemel in 2006 uit als politieke handelingen: daden van weerstand tegen een omgeving waarin je vrijelijk adem wilt halen. Het is mooi als vertalen die functie krijgt, bij ons is die visie weinig gebruikelijk. Ook een andere buitenlandse vertaler gaf blijk van een on-Nederlandse kijk. In de zomer van 2009 verbleef de Franse dichter en vertaler Henry Deluy (*1931) enige tijd als writer in residence in Nederland, en deze vriend en vertaler van tal van Vijftigers was goed voor een flinke dosis tegendraadse uitspraken. ‘Als ik vertaal probeer ik altijd een equivalent te vinden dat niet rijmt’ bijvoorbeeld, of als reactie op bezwaren van A. Roland Holst tegen vertalingen van zijn gedichten: ‘Ik heb daar nooit iets mee gedaan omdat de verbeteringen gingen over de betekenis van het gedicht. Voor mij was dat helemaal niet relevant. Het is interessanter om in het Frans een equivalent in de taal te vinden dat binnen het gedicht past, dan om de betekenis vast te houden.’37 Albert Verbeek, die het interview afnam in en rond het voormalige huis van Adriaan Roland Holst in Bergen, wist blijkbaar hoe Franse vertalers werken – ‘Deluy vertaalt zoals je van een Fransman zou verwachten. Zijn mouwen opgestroopt, druk gebarend, de bril op en af. Er wordt intensief gedacht, overlegd, gegumd, in het woordenboek gebladerd, opnieuw gedacht en geschreven. Dit is werken,’ zegt de ooggetuige, ‘werken met taal. Het is duidelijk wie er de leiding heeft. “Dit heb jij geschreven [dichteres Saskia de Jong], maar ik doe de vertaling, dit blijft zo.” Toch gaat alles in redelijk overleg. De Jong: “Het valt niet mee, maar soms krijg ik gelijk.”’38
Er is veel te leren over de verhouding van het alledaagse leven tot de literatuur en het schrijverschap uit de magistrale biografie door Nop Maas van Gerard Reve. Het was al bekend maar nu is het officieel: de eerste grote mannenliefde van Reve was de Amerikaan die in 1949 als uitwisselingsleerkracht naar de Quakerschool Kasteel Eerde te Ommen kwam: James Holmes, vertaler en vertaalwetenschapper, toen al diep verbonden met Hans van Marle, maar in een open relatie. Ze ontmoetten elkaar op een moment dat Reve besloten had alleen nog in het Engels te publiceren, iets waarin hij aanvankelijk bijgestaan werd door vertaler John Vandenbergh. Als je weet hoeveel inspanningen Reve zich getroostte om zich in het Duits vertaald te krijgen – iets waarvoor hij intensief samenwerkte met Jürgen Hillner, voor wie hij zelfs een huis kocht in de buurt van het Friese dorpje waar hij eind jaren zestig verbleef – dan wacht je op een kundige studie over de verwevenheid van taken die zo’n nauwe samenwerking behelst. Met Holmes kwamen daar de seksuele verenigingen (of misschien beter ‘de wederzijdse masturbatie met God’) bij; de brieven die Reve hem in 1951 en 1952 schreef zijn ontroerend, zeker als je leest dat Holmes tevens afstand bewaarde en zich werkelijk wilde richten op de vertaalarbeid. In de mieterse biografie van Nop Maas wordt Holmes de Black Prince genoemd.39 Reve nodigde Holmes uit voor een excursie naar Betondorp, om daar plekken uit Werther Nieland te bezoeken, en Holmes was ‘quite willing to be depressed by a sunless day and a visit to Nielandsland.’40 Maas beschrijft behalve de wording van deze liefde ook hoe het vertalen in zijn werk ging, waar en wanneer het gebeurde, wie er kookte of dat er gegeten werd bij een Chinees in de Koestraat. Maas, die soms Reve wordt, over Holmes: ‘Ongeschoren was diens gelaat mooi, maar in geschoren staat was het een afspiegeling van goddelijke schoonheid.’41
James S Holmes, foto Cor Stutvoet, collectie Letterkundig Museum
Van wilgen en wonderland
Ook in 2009 werden poëzievertalingen snel aangevallen. Volgens Peter Swanborn was de kip in Joris Ivens’ Hotel Slapeloosheid (gedichten van Charles Simic, bij Uitgeverij P.) de ene keer vrouwelijk, de andere keer onzijdig [sic].42 Ook de nieuwe Audenvertalingen van Benno Barnard, Huub Beurskens en Wiel Kusters (bij Meulenhoff) stuitten meteen en fors op weerstand.43 Meer waardering was er voor de vertaling van Lord Byrons Childe Harold, dat door Ike Cialona vertaald werd voor de Gouden Reeks van Athenaeum-Polak & Van Gennep. Het lange, romantische gedicht, dat bij ons De omzwervingen van jonker Harold heet, werd snel en uitgebreid besproken in de grote dagbladen, opmerkelijk voor een boek uit 1812, maar het is dan ook de eerste integrale versie. Luc Devoldere boog diep ‘voor dit leven van adrenaline en pathos, gesublimeerd in dit gedicht – voor de noble carelesness ervan. Ik buig voor de dichter die wilde eindigen als een doener, en toch niet op het slagveld stierf, maar aan een banale infectie’.44
De bijzonderste vertaalde poëzie stond ongetwijfeld in de europese grondwet in verzen:veel dichters, veel vertalers, veel nieuwe wetten inclusief een wetsartikel over stilte. Lof was er overigens ook voor Zeven zuilen van wijsheid, dat Sjaak Commandeur vertaalde voor dezelfde uitgever, eveneens het boek van een reizende avonturier, T.E. Lawrence, die we kennen als Lawrence of Arabia. Misschien staan vertalingen van oudere boeken wel minder aan kritiek bloot dan vertalingen waarin iets uitgeprobeerd wordt, en dat is in de Audenpublicatie zeker het geval. In ieder geval grazen uitgevers steeds verwoeder de Engelstalige literatuurgeschiedenis af op zoek naar vergeten meesterwerken. Cossee bracht Tot ziens, tot morgen van William Maxwell, een bijzonder boek uit 1980, vertaald door Paul van der Lecq. Er werden drie romans van Patrick Hamilton vertaald die samen de trilogie Twenty Thousand Streets Under the Sky heten, uit de jaren 1929 en 1934 stammen en nu door Elles Theulen voor De Arbeiderspers vertaald werden. Van Oorschot bracht Een sterfgeval in de familie, vertaald door Nele Ysebaert, een roman uit 1936; bij de kleine uitgeverij Dulce et Decorum, die boeken van rond de Eerste Wereldoorlog uitgeeft, verscheen De enorme zaal, een autobiografische roman van e.e. cummings uit 1922, vertaald door Harry Oltheten. Iets bijzonders was de nieuwe hervertaling van Alice in Wonderland die Nicolaas Matsier publiceerde in de Gouden Reeks van Athenaeum. Matsier vertaalde tegelijkertijd de Aantekeningen bij Alice van Martin Gardner, en kwam voor het voor hem blijkbaar merkwaardige probleem te staan dat de uitleg die Gardner geeft, niet paste bij zijn eerdere vertaling. In een bijgestelde versie van de begeleidende essays, Alice in Verbazië, werden daartoe een paar kunststukjes uitgehaald, waaruit blijkt dat Matsier soms Caroll en ietsje vaker Gardner tegemoetkwam: ‘Vandaar dat ik de vertaling, waar ik kans zag, op allerlei plaatsen herzien of gewijzigd of bijgesteld heb – om Gardners noten te kunnen aanhouden.’45 Matsier had de Annotated Alice, waarvan de eerste editie al in 1960 verscheen, al wel bij de hand bij zijn eerste vertaling in 1989, maar pas het vertalen ervan liet de consequenties zien van zijn aanvankelijke keuzes. Wat het verder laat zien weet ik niet tot in de finesses – de precieze processen zouden bestudeerd moeten worden – maar de voorbeelden demonstreren wel dat een tekst begrijpen nog iets anders is dan hem vormgeven in een andere taal. Waarmee maar weer eens bewezen zou zijn dat het makkelijker is iets over literatuur te beweren dan haar te vertalen: vertaling overtreft daarmee interpretatie. Overigens moet Matsier het zelf maar weten dat hij boeken uitzoekt als Genesis en Alice, want de vertalingen ervan zijn talloos. Er werden voorts meer grote kinderboeken hervertaald: De wind in de wilgen, nu door R. Luif bij Christofoor en bij dezelfde uitgever ook De geheime tuin door E. Veegens-Latorf. Bij de klassieken een luisterboek van de bijzondere Lucretiusvertaling door Piet Schrijvers (Historische Uitgeverij) en de gedichten van Claudius Claudianus door Marietje d’Hane-Scheltema (Athenaeum-Polak & Van Gennep). Jan van der Haar kwam bij Meulenhoff met een hervertaling van De tuin van de familie Finzi-Contini, eerder vertaald door Joke Traats en een boek op de wenslijst van Tineke van Dijk (1953–2004), die daar door haar vroegtijdige dood niet aan toekwam. Mooi dat Van der Haar de vertaling aan haar opdroeg.
Van Denerlands en tandstokkies
Opmerkelijk – in ieder geval voor Hans Beerekamp – was het wegknippen van tolken uit de reisprogramma’s van Paul Rosenmöller, zodat de indruk werd gewekt dat de presentator onderweg ‘allerlei spannende, min of meer spontane ontmoetingen heeft met boeren, dissidenten en politici’ in Letland, Litouwen, Moskou en Minsk: ‘Maar de vertaler hoor of zie je nooit, want dat zou de illusie van spontaniteit verstoren. Het kan aan mij liggen, maar ik heb moeite met zulke conventies en geloof dan de rest ook minder.’46 In 2009 was de Europese Commissie dringend op zoek naar jonge tolken, er dreigt een tekort nu veel ervaren tolken met pensioen gaan, met name Engelstalige.47 Tolken en vertalers kosten 1 procent van de Europese begroting, ofwel 2,5 cent per burger per jaar. Hoe nodig tolken ooit waren – en hoe curieus het beroep kon zijn – bleek uit een Japans-Nederlands woordenboek dat in het najaar van 2009 te bewonderen was in de Koninkijke Bibliotheek te Den Haag – een bibliofiel curiosum sowieso, maar ook anderszins vrij apart. Het werd samengesteld door de ‘keijzerlijk translateur van Hollands taal van Nagasakij’ en diende als handboek voor de woordvoerders van de Nederlandse handelaars in Deshima. Ewoud Sanders was zo goed een inkijkje in het hoofd van een Japanse tolk uit 1810 te bieden en citeerde briljante lemmata als ‘Alle / minnaaren / overspelen / heimelyk / geheim verhaal / geheim zaak / verborgentheid / kort’ en ‘tandstokkies kooker’.48
Het web wemelde van vertaling, sinds november 2009 kunnen YouTube-filmpjes bijvoorbeeld automatisch worden voorzien van ondertitels, zodat ook doven en slechthorenden de filmpjes kunnen ‘bekijken’, aldus Google, de eigenaar. Google werkt met spraakherkenning en biedt de dienst aan in 51 talen, maar waarschuwt wel dat in de testfase de ondertitels niet altijd even perfect zullen zijn.49 In de VPRO-Gids veel aandacht voor de ondertiteling van de twintigdelige Deense thriller The Killing, een ‘wrede aanslag op het Nederlands’ dat ‘Denerlands’ werd – het betoog werd aangevuld met een lijstje merkwaardige voorbeelden (‘Heb je een kogelpen? Bedankt.’ En ‘Ik wou het niet op haar uitwerken’). Ook nieuw in de ‘ondertitelrace’: het bestaan van zogenaamde ‘subbers’, mensen die illegaal ondertitels maken voor films en series om die zo snel mogelijk te kunnen aanbieden op het internet. Via studenten die er verdacht veel interesse voor aan de dag legden, hoorde ik ervan, en gelukkig kunnen ze dan in werkstukken en presentaties uitleggen hoe erbarmelijk de kwaliteit ervan vaak is. Een ander dankbaar onderzoeksobject in juni 2009: de ultrasnelle, in diverse kranten gepubliceerde en meteen als historisch gekwalificeerde vertaling van Obama in Caïro, een toespraak, aldus De Standaard, voor ‘’s werelds anderhalf miljard moslims’.50 Voor de Nederlandse vertaling tekende het Home Office zelve. Het kritische Irakrapport van de commissie-Davids werd daarentegen vertaald door het Taalcentrum van de vu, een eervolle opdracht, die geheimgehouden moest worden. Politiek is een mijnenveld, hetgeen ook bleek bij de rede die Ahmadinejad in april 2009 hield bij de vn-conferentie over racisme in Genève – het ging om woorden die hij van Ban Ki-moon niet mocht uitspreken, om het zogenaamd ‘racistisch’ zijn van Israel en om de vraag of de Holocaust een historisch feit is.51 Ahmadinejad sprak in het Farsi, de vertaler in het Frans was de eerste tolk, terwijl de Engelse vertaler zich hield aan de van tevoren verspreide tekst, maar hij stopte toen er iets anders gezegd werd dan afgesproken – het tere punt was niet dat de Iraanse president de Holocaust ‘onduidelijk en twijfelachtig’ wilde noemen, wat hem werd belet, maar meende weg te komen met de bewering dat ‘de kwestie van de Holocaust’ ‘misbruikt’ werd.
Bij de politiek die voor vertalers direct van belang was, hoorde de enquête door Richard Kwakkel c.s. van december 2009, waaruit bleek dat als de situatie van literair vertalers in Europa catastrofaal genoemd wordt, die van de gemiddelde boekvertaler in Nederland ‘übercatastrofaal’ genoemd mag worden: ‘zij [ruim driekwart van de deelnemers aan het onderzoek is vrouw] ontvangt vier tot vijf cent per woord, geen (of minder dan duizend euro aan) royalty’s en tegen het eind van het jaar minder dan vijfhonderd euro aan leenrechtvergoedingen.’ Kwakkels catch 22: ‘Dit is vooral schrijnend omdat boekvertalers die naar een verbetering van hun belabberde marktpositie streven en zich daartoe willen verenigen, bij een vakorganisatie als de VSenV een dichte deur vinden, omdat die als voorwaarde stelt dat leden en aspirant-leden over hun auteursrecht beschikken. Het heeft voor individuele boekvertalers geen zin om dergelijke bepalingen te weigeren of een hoger tarief te eisen, want dat komt voor de meesten neer op professionele zelfmoord. Alleen als boekvertalers zich organiseren, kunnen ze de hoop koesteren de afdracht van auteursrechten uit de contracten te onderhandelen, maar om zich te organiseren, moeten ze over hun auteursrecht beschikken.’52
Van luxetranen, miezer en druil
Veel aandacht van de hispanistische kritiek in 2009 ging uit naar 2666, een monumentaal werk van Roberto Bolaño (1953–2003), gezamenlijk product van Aline Glastra van Loon en Arie van der Wal, maar het opvallendst was de ophef over de verzamelde gedichten van Lorca, vertaald door Bart Vonck (voor Athenaeum-Polak & Van Gennep). Hij kreeg veel waardering van Hagar Peeters, ook via de voorpublicatie van haar nawoord in de Volkskrant op 4 september 2009, tot een paar weken later, op 23 oktober, een intens vernietigende kritiek verscheen van de hand van Maarten Steenmeijer. Het is nogal wat om van je vertaling, waar je al zo’n twintig jaar aan werkt, te horen dat ze ‘riekt naar gemakzucht’, en dat de bijgeleverde commentaren ‘onmachtig’ zijn – dat je werk ‘alles mist wat je daarvan zou mogen verwachten: visie, avontuur, richting, kracht van argumenten’. Dit vraagt om nadere analyse natuurlijk, misschien ook eens onder de handen van mensen buiten de inner circle van hispanisten die al eerder iets op Voncks Lorca aan te merken hadden. Er zit iets prikkerigs aan deze kritiek, aan de mate van emotionaliteit, vergelijkbaar met de boosheid van Maarten ’t Hart jegens de gehele Perpetuareeks: ‘Ik vind het een miezer- en druilreeks. Een reeks zonder enige verrassing.’53 Emotie, boosheid en dan roekeloosheid, het laatste in het geval van Atte Jongstra, die zomaar een vertaling van Wim Scherpenisse de prullenbak in wenste te gooien tijdens iets wat ik graag de Vuurvogelaffaire zou willen noemen. In de NRC-leesclub van april 2009 werd als zesde boek in hun ‘AfriCanon’ gediscussieerd over de roman Vuurvlinder van Yvonne Vera (1964–2005), ooit door Anneriek de Jong de Nobelprijs waardig bevonden en reeds verschenen in 2003. Alles in de discussie verliep voorbeeldig controversieel, waarbij vooral de stijl van de Zimbabwiaanse schrijfster de ene keer geprezen werd en het de andere keer bitter ontgelden moest, totdat Atte Jongstra meende te weten dat de abominabele stijl te wijten moest zijn aan de vertaler: ‘In deze rubriek is al nadrukkelijk gewezen op de ellendige stijl van deze roman. Vuurvlinder bevat inderdaad effect najagende, pseudoliteraire kreupelstukken. “Het voorhoofd zet zich schrap tegen spijt vanwege een mogelijke inactiviteit.” [...] “Mist stijgt op als luxetranen.” [...] “In het centrum van deze ongelooflijke berg likken de vlammen aan de hemel als een vloeistof.” Ook goedemorgen. […] Kokhalzend heb ik de eerste hoofdstukken gelezen. Braakballenproza.’ Jongstra achtte de vertaler schuldig en zocht naar circumstantial evidence, zoals de website van Scherpenisse, maar hij liet na de evidente evidence te zoeken in een vergelijking met het origineel. In een curieus naschrift van Jongstra, na een uitgebreide discussie, zowel in de krant als op het net noemde de schrijver zijn recensie een ‘prikkelstuk’ en beval hij Vera’s Vuurvlinder aan als ‘een schitterende casus voor elke vertalersopleiding. Je hebt meteen leven in de brouwerij’.54
Van koningen en lonesome cowboys
In oktober 2009 hield Ellen van Wolde haar oratie in Nijmegen, waarin ze een verandering voorstelde in de vertaling van de eerste zin van Genesis: ‘In den beginne scheidde God hemel en aarde’ (zo zit die zin in mijn hoofd). Van Wolde baseerde zich op de Hebreeuwse grammatica, met het gevolg dat God de aarde niet uit het niets geschapen heeft. Aan de ruimte die er zo ontstond voor de evolutieleer, werd een nieuwe theologische ruimte toegevoegd, te vullen met nieuwe woorden, die er nog steeds eerder waren dan de schepping zelf. Of vergis ik me? Meer down to earth maar even massaal: vrijdag 30 oktober om één uur ’s nachts startte de verkoop van Het verloren symbool van Dan Brown, op dat moment al een bestseller zonder dat iemand het vertaalde boek gelezen had. Uitgeverij Luitingh had er een heel draaiboek voor aangelegd en een ploeg van achttien mensen maandenlang aan het werk gezet. Een teamproductie bij uitstek, met vertalers, redacteuren en productiemedewerkers, om maar op tijd te zijn en niets van de hype en het binnenstromende geld te missen. De oplage bedroeg 500.000 stuks, verschijningsdatum in de VS 15 september, 160.000 woorden: een spannend verhaal op zich.55 Hoe overleefden vertalers het, behielden ze hun identiteit, of is dat een al te westerse gedachte over het vertalen? ‘De vier vertalers werkten onder leiding van eindredacteur Anne Löhnberg, die probeerde iedereen gedurende een paar hectische weken op hetzelfde spoor te houden. Er gingen in twee weken (veertigduizend woorden de man) meer dan duizend mailtjes heen en weer. (…) Spannend, maar ook gezellig: de correctoren, die altijd als een poor lonesome cowboy door de tekst dwalen, vinden het ook wel eens prettig in teamverband te werken.’
Bij een andere gebeurtenis in 2009, de bekroning – ten paleize – van Cees Nooteboom met de Prijs der Nederlandse Letteren te Brussel, werd eveneens benadrukt dat de grootheid van een schrijver gedragen wordt door meerdere mensen. Als ergens het belang van vertalers benadrukt werd was het hier, zowel door de Belgische koning als door zijn Vlaamse minister-president. Z.M. Albert ii, op 18 november 2009: ‘Daar de globalisering op onze planeet almaar doorgaat is dit van betekenis want het geeft de burgers de gelegenheid meer kennis op te doen en een beter begrip te verwerven van andere culturen. Zodoende treden ze binnen in de wereld van de andere en kunnen ze zich vrijwaren van het fanatisme van het eigen gelijk.’ Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur Joke Schauvliege was verhinderd, maar wees ten overvloede op het belang van vertalers, de schrijver zelf citerend, die daar als geen ander van doordrongen is.56 Bij de viering van het tienjarig bestaan van het Vlaamse Fonds voor de Letteren bevestigde zij dit belang andermaal: ‘We moeten dus vertalers herwaarderen, alleen al om de ontsluiting en om de versterking van de internationale antennes die zij bewerkstelligen. Ons huidig vertaalniveau kan een duwtje gebruiken. Als we onze talenkennis willen valoriseren, moeten we meer en beter doen. Daar zijn we zeker toe in staat.’57 Als koningen en ministers dit al zeggen, wie ben ik dan om te verzoeken de woorden in daden om te zetten, bijvoorbeeld door de geldbuidels te trekken en vooral de jonge vertalers te verzekeren van een gouden toekomst?
Noten
1 Vertaling van Dagmar Jeurissen. Utrecht: Kosmos 2007.
2 Op 17 maart 2009 promoveerde Arjan van den Born in Utrecht op een proefschrift over hoogopgeleide zelfstandigen. De hoogst betaalde zijn zzp-ers die zich verhuren als interim-managers, de mensen die de laagste omzet halen zijn vertalers, het laagste van alle hoogopgeleide zelfstandigen, lager nog dan kunstenaars.
3 Geraadpleegd op 25 januari 2010. Martin de Haan is lovend en kritisch over Van Pinxteren en suggereerteen (inmiddels vierde) hervertaling: ‘Geen enkele andere vertaler zou Hans van Pinxteren deze vertaalprestatie kunnen nadoen in termen van absolute taalschoonheid, waarmee hij van Madame Bovary niets minder dan een twintigste-eeuwse Nederlandse klassieker heeft gemaakt. Maar het mes snijdt wel aan twee kanten: door zijn extreme esthetische parti-pris laat Van Pinxteren alle ruimte open voor een alternatieve vertaling, die misschien wat minder virtuoos zou zijn, maar meer aandacht zou hebben voor de structurerende vormelementen van Flauberts tekst. Suggestie voor de titel: Mevrouw Bovary.’
4 ‘De enigen van wie grondige, terzakekundige vertaalkritiek kan worden verwacht, zijn vertalers zelf, maar uit hoofde van hun onderlinge, al dan niet latente rivaliteit missen zij doorgaans de onafhankelijkheid die, zoals bekend, een voorwaarde is voor de geloofwaardigheid van een kritische stellingname.’ Rokus Hofstede, dereactor.org, raadpleging op 17 december 2009.
5 De Morgen, 13 mei 2009, vertaling van Martine Vosmaer en Karina van Santen voor De Bezige Bij.
6 In een recensie van Ger Leppers, Trouw van 12 september 2009.
7 guidovandewiel.blogspot.com – zie ook Filter, 16:2.
8 Het Parool, 13 januari 2010.
9 de Volkskrant, 4 december 2009. Ze bedoelt de Proust van Cornips.
10 de Volkskrant, 29 september 2009.
11 De Groene Amsterdammer, 1 mei 2009, p. 39.
12 Onder meer En la forêt de longue attente van 1991, Les seigneurs du thé van1996 en Les comptines de Robinson van 1997 (waarbij het gaat om het ons allen bekende beertje Pippeloentje).
13 Charles Baudelaire, De bloemen van den Boze, uitgegeven door Orion te Antwerpen en door F.G. Kroonder te Bussum.
14 ‘Waarschuwing’, in idem, p. 10.
15 ‘Zeker door onze presentatie van de Vlaamse strip in Angoulême begin dit jaar zijn al veel vertalingen in het Frans verschenen en nog een aantal in de pijplijn. Ook het Engels gaat in verhouding goed: er zijn drie vertalingen verkocht in een jaar tijd, waaronder de strips voor de workshop. Brecht Evens wil trouwens zijn strip zelf in het Engels vertalen. Ik heb hem dat afgeraden, en ik hoop dat hij door de workshop inziet dat dat moeilijker is dan hij denkt. Je moet toch minstens native speaker zijn om echt goed te kunnen vertalen,’ aldus Els Aerts van het Vlaams Fonds voor de Letteren voorafgaand aan de cursus. Brecht Evens, tekenaar van het alom geprezen Ergens waar je niet wilt zijn, werd in de laatste week van augustus met gemak overtuigd.
16 In de VPRO-Gids van de weken 22 en 26.
17 Waarna (p. 8) tussen haakjes vermeld wordt dat de Nijhoff Prijs in 1977 door Anneke Brassinga niet geaccepteerd werd. Odile Heynders, ‘Alsof de schoonheid iets heeft vastgelegd. Over het oeuvre van Anneke Brassinga’ in: Yra van Dijk, Koen Hilberdink ed., Jan Campert-prijzen 2009, Nijmegen: Vantilt 2009, p. 7-43.
18 Idem op p. 9. Op grond van de fameuze studie Correspondenties uit 2006 (Amsterdam University Press) waarin directe relaties worden gelegd tussen Nederlandse en buitenlandse, vertaalde poëzie en dat een apart hoofdstuk bevat over Anneke Brassinga en haar vertalende bemoeienis met het werk van Sylvia Plath.
19 Jan Campert-prijzen 2009, p. 26.
20 La maison de la mosque. Paris: Gallimard 2008.
21 Brochure uitgereikt tijdens de Literaire Vertaaldagen in Utrecht, 14 december 2009.
22 NRC Handelsblad, 24 december 2009.
23 Bij de receptie in Hasselt in februari werd druk gepraat over het ontbreken van een grote Vlaamse vertaalprijs voor vertalers in het Nederlands. Naar aanleiding van het tienjarig bestaan van het Vlaams Fonds voor de Letteren op 8 december 2009 maakte vervolgens Joke Schauvliege, Vlaams minister van Cultuur, bekend dat zo’n prijs er nu komt.
24 de Volkskrant, 5 juni 2009.
25 Op maandag 14 september 2009.
26 Filter, 16:4, p. 57.
27 Idem.
28 Wie stelt vast wat er staat? De vertaler toch zeker?
29 de Volkskrant, 13 februari 2009.
30 Arnold Heumakers in NRC Handelsblad, 22 mei 2009.
31 ‘…had beter gekund’, 11 april 2009.
32 NRC Handelsblad, 26 juni 2009.
33 ‘Over de openingszin “Zeker, ik zit in een inrichting”: die oplossing is nou het resultaat van de door De Jong genoemde ontmoetingen en besprekingen met de auteur, met collega-vertalers en Grassdeskundigen. Die Blechtrommel begint met de letter z en eindigt met de letter a. (…) Mijn vertaling moest dus ook, vond ik, met een z beginnen en met een a eindigen.’ NRC Handelsblad, 3 juli 2009. Overigens luidt de laatste zin in de vertaling: ‘Is de Zwarte Kokkin daar? Ja – ja – ja.’
34 In Trouw van 22 en in de Volkskrant van 31 augustus 2009, naar aanleiding van een opvoering in het Zeeuwse Serooskerke.
35 NRC Handelsblad, 5/6 september 2009.
36 NRC Handelsblad, 18 januari 2009.
37 De Groene Amsterdammer, 21 augustus 2009, p. 36/39.
38 Idem, p. 36, het interview heeft de fraaie titel ‘God als tuinman. Vertaler Henri Deluy en de kleur van woorden’.
39 Nop Maas, Gerard Reve. Kroniek van een schuldig leven. Deel 1. De vroege jaren 1923-1962. Van Oorschot, 2009, met name p. 379-386.
40 Idem, p. 381.
41 Idem, p. 384.
42 de Volkskrant van 20 februari 2009.
43 In dezelfde krant, een week eerder. Guus Middag is in NRC Handelsblad (12 juni 2009) allerminst te spreken over de vertaling in wat hij noemt ‘Vertaalderlands’: ‘rare verengelsingen, kromme zinnen, slecht lopende en onbegrijpelijke alinea’s, hompelige wartaal et cetera’ – stof voor een flink aantal discussies, zou ik zeggen.
44 De Standaard, 26 juni 2009.
45 Alice in Verbazië. Amsterdam: De Bezige Bij, 2009, p. 122.
46 NRC Handelsblad, 18 november 2009.
47 de Volkskrant, 10 maart 2009; NRC Handelsblad, 24 februari 2009.
48 NRC Handelsblad, 28 september 2009.
49 NOS Teletekst, 20 november 2009.
50 De Standaard, 5 juni 2009.
51 Aldus NRC Handelsblad, 22 april 2009 – het ging om het zogenaamd ‘racistisch’ zijn van Israël en om de vraag of de Holocaust een historisch feit is.
52 Geraadpleegd op 25 januari 2010.
53 Vrij Nederland, 14 november 2009: zoveel Nederlandse boeken bij de honderd beste ter wereld, zoveel clichématige keuzes etc.
54 Naar aanleiding van Yvonne Vera, Vuurvlinder [Butterfly Burning, 1998], vertaald door Wim Scherpenisse. Breda: De Geus, 2003, het makkelijkst terug te vinden op www.nrcboeken.nl/leesclub/yvonne-vera-vuurvlinder.
55 Het Parool, PS van de Week, 31 oktober 2009, p. 8–13.
56 ‘Zonet heeft u op het filmpje gezien hoe vertalers de prachtige teksten van Nooteboom omtoveren tot bijna net zo prachtige teksten in andere talen. Daardoor kunnen mensen er wereldwijd van genieten. Het interesseert mij des te meer omdat een van de taken van de Taalunie is om ervoor te zorgen dat er goede literaire vertalers worden opgeleid. Vertalers om werk uit andere talen en culturen voor ons toegankelijk te maken, maar ook om onze eigen taal en cultuur bekend te maken in de hele wereld. De vertalers delen mee in het grensoverschrijdend schrijverschap van Nooteboom en de Prijs die we vandaag vieren, straalt ook op hen af. Nooteboom zelf erkende ruimhartig hun verdienste. Ik ben zo vrij hem hier letterlijk te citeren, zodat u meteen van zijn prachtige pen kunt genieten:
“Een van de grootste vertalers uit de wereldgeschiedenis, de heilige Hieronymus, die de Vulgaat vertaalde, u weet wel, die uitgeteerde man in de woestijn met zijn rode kardinaalsmantel en zijn vriendelijke leeuw, zijn boek en zijn schedel, is de patroon en beschermheilige van alle vertalers. Minder zou niet goed genoeg zijn. Want in het beste geval zijn vertalers alchemisten die het goud van de ene taal in het goud van de andere veranderen, en alleen daarom al hun gewicht in goud waard...” Aldus Cees Nooteboom. En ik sluit me daar van harte bij aan.’
57 Antwerpen, 4 december 2009 – Schauvliege voegde nog toe: ‘Het uitwisselingsproject tussen de vertalersscholen in Antwerpen en Utrecht is al een stap in de goede richting.’