Over Terminologie van het tolken van Heide Salaets, Winibert Segers en Henri Bloemen    60-62

Hanneke Bot
José Olsthoorn

Heide Salaets, Winibert Segers & Henri Bloemen, Terminologie van het tolken, Nijmegen: Vantilt, 204 p. isbn 978 90 77503 96 6

Er verschijnt weinig literatuur over tolken, zeker niet in het Nederlandse taalgebied. Dit feit alleen al was voor ons reden genoeg om dit boek te willen lezen. De titel Terminologie van het Tolken is veelbelovend, evenals de begeleidende tekst: ‘één van de doelstellingen van de Terminologie van het tolken is zelfs om de band tussen opleidingen en tolkdiensten te versterken. Voor iedereen die op een heldere manier over het tolken wil spreken, zal de Terminologie van het tolken een handig hulpmiddel zijn.’ Dat klinkt alsof het bijna onmisbaar zou zijn voor eenieder die zich met ‘tolken’ bezighoudt. Het mag niet in je boekenkast ontbreken. Tegen deze verwachting bekeken, valt het boekje toch tegen. Het is een verklarende woordenlijst, niet meer en niet minder, maar dan wel één die erg chic is uitgegeven en waarop ook nog wel het een en ander is aan te merken. Wij richten ons daarbij vooral op termen die horen bij het tolken in het publieke domein (een term die we in het boekje overigens niet terugvinden).

Het boek begint zonder noemenswaardige inleiding en geeft vervolgens een honderdvijftigtal termen, één per pagina, met een korte definitie, keurig in alfabetische volgorde van ‘accuratesse’ tot ‘woord-voor-woord-tolken’. Meestal volgt er een opmerking waarin de term iets meer wordt uitgewerkt of met een voorbeeld wordt verhelderd, ook wordt bij de meeste termen aangegeven met welke andere termen in het boekje ze in verband staan. Daarna volgt, vaak, de vertaling van de term in het Duits, Engels, Frans, Italiaans en het Spaans.

Een bladzijde in het boek ziet er dan als volgt uit. We nemen als voorbeeld de term ‘telefoontolken’. Deze wordt gedefinieerd als ‘wat wordt gezegd via de telefoon mondeling overbrengen uit de ene taal in de andere taal’. De opmerkingen lichten toe dat telefoontolken een vorm van verbindingstolken is (trefwoord elders gedefinieerd als ‘persoon die tolkt in twee richtingen, A-taal en B-taal, om een gesprek tussen twee anderstalige personen mogelijk te maken’) en dat er een telefooncentrale moet zijn die dit technisch mogelijk maakt. De term wordt verder in verband gebracht met ‘afstandstolken’ en ‘tolkendienst’, vervolgens wordt de vertaling in de vijf talen gegeven.

Alle definities zijn, zoals in het voorbeeld hierboven, bijzonder beknopt, te vergelijken met die in een zakwoordenboek. Dat is natuurlijk soms handig, maar het geeft ook weinig inzicht in de wereld die achter de term schuilgaat. We vragen ons af wat een dergelijke definitie toevoegt aan het begrip van het tolken. Daarnaast krijgen we sterk de indruk dat de auteurs moeite hadden met het vinden van honderdvijftig termen en dat ze hier en daar slordig te werk zijn gegaan. Zo treffen we een aantal termen aan die weliswaar worden gebruikt in relatie tot het tolken, maar die tegelijkertijd zo algemeen van aard zijn dat we ons afvragen waarom ze in het boek zijn opgenomen. Voorbeelden hiervan zijn ‘accuratesse’, ‘matching’ en ‘tolkoefening’: je kunt voor elk zelfstandig naamwoord wel het woord ‘tolk’ plakken, maar daarmee wordt het nog geen specifieke vakterm. Daarnaast vinden we een definitie van ‘tolk’ en van ‘tolken’; hetzelfde gebeurt met de termen gerechtstolk(en), schrijftolk(en), simultaan tolk(en), sociaal tolk(en), telefoontolk(en). Dit imponeert toch vooral als bladvulling.

Hoewel op de achterkant en in de reclametekst van de uitgever wordt vermeld dat docenten en tolken uit zowel Vlaanderen als Nederland werden geraadpleegd en het boek bij een Nederlandse uitgever verschijnt, heeft het werk een sterk Vlaamse inslag, wat allicht te maken zal hebben met de achtergrond van de auteurs. Zo komt er een aantal termen in voor die in Nederland niet gebruikt worden, zoals ‘sociaal tolk’, ‘gemeenschapstolk’ en ‘verbindingstolk’. De termen ‘tolkendienst’ (een overheidsinstelling) en ‘tolkbureau’ (een privébedrijf) worden voor zover wij weten in Nederland niet op die manier gebruikt. De overheid heeft hier überhaupt geen ‘tolkendienst’. Nu is dit natuurlijk nog niet zo erg – hoewel het handig zou zijn geweest als werd vermeld in welke gebieden bepaalde termen gebruikelijk zijn. Lastiger is dat ook een aantal definities wordt gegeven die niet stroken met de in Nederland gehanteerde betekenis en die tot verwarring kunnen leiden. Zo is bijvoorbeeld de definitie van de term ‘tolkregister’ als ‘register waarin tolken worden ingeschreven met hun talencombinatie en hun contactgegevens’ tegen het licht van de recente Nederlandse wetgeving op dit gebied (Wet beëdigde tolken en vertalers) en de specifieke betekenis die de term ‘tolkregister’ hiermee in Nederland heeft gekregen, wel erg algemeen, karig en ook verwarrend. Eigenlijk kan het boekje niet zonder de term ‘Register beëdigd tolken en vertalers (Rbtv)’ waarbij in de definitie moet worden opgenomen dat dit een Nederlandse aangelegenheid is. Ook de in dit kader belangrijke term ‘uitwijklijst’ ontbreekt. En als er dan toch zulke algemene termen als ‘accuratesse’ in worden opgenomen, dan zouden in het kader van het Rbtv bijvoorbeeld termen als ‘bij- en nascholing’, ‘afnameplicht’ en ‘herregistratieplicht’ beslist niet mogen ontbreken. De ‘tolk ter plaatse’ wordt in Nederland in het algemeen aangeduid met ‘persoonlijke tolkdienst’, een term die we ook niet terugvinden. Het feit dat in Nederland de term ‘ad hoc-dienst’ wordt gebruikt voor een niet van tevoren gereserveerde telefonische tolkdienst door een professionele tolk, wordt in het boekje slechts zijdelings en niet erg duidelijk vermeld. Terwijl dit in internationaal verband, waar de term wordt gebruikt om een dienst door een niet-professionele tolk aan te duiden, tot veel verwarring leidt.

De hierboven beschreven opzet van de beschrijving van elke term wordt niet consequent doorgevoerd. Van een flink aantal lemma’s wordt geen vertaling gegeven. Soms betreft dit woorden die niet in het Nederlands worden gesteld, zoals ‘teamsheet’(134), ‘re-speaking’ (104) en ‘hőrverstehen’ (74), maar dit gebeurt ook bij ‘audio-tolk(en)’ (19, 20), ‘schrijftolk(en)’ (110, 111) en sociaal tolken (118). Het ontbreken van een vertaling wekt vooral bij dit laatste woord bevreemding: ‘community interpreting’ lijkt hier toch de voor de hand liggende vertaling voor. Ook de termen ‘tolklocatie’ (151) en ‘taptolk(en)’ (132,133) worden niet vertaald. Kent of hanteert men deze begrippen buiten het Nederlandse taalgebied niet? Onbegrijpelijk is voorts het lemma ‘turn taking’. Ten eerste is onduidelijk waarom hiervoor niet de gebruikelijke Nederlandse term ‘beurtwisseling’ wordt gebruikt. Ten tweede is de omschrijving, ‘wisselen van gesprekspartner’, zeer verwarrend. Gaat het gesprek ineens verder met andere gesprekspartners? Ten derde wordt er een voorbeeld gegeven waarin staat dat de tolk de turn taking moet opeisen wanneer één van de sprekers te lang aan de beurt is. Wij nemen toch aan dat bedoeld wordt dat de tolk de turn, dat wil zeggen: de beurt, opeist.

Ook de term ‘hospitolk’ (75) doet wat vreemd aan. De term is afkomstig uit het gelijknamige boekje dat door twee arts-assistenten van het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam in 2004 tijdens hun co-schappen werd opgesteld. Het is een vertaalgidsje voor de gezondheidszorg bedoeld om de eerste ‘taalnood’ met anderstaligen te overbruggen: in 13 talen worden 407 vragen behandeld, tevens bevat het een aantal afbeeldingen opdat patiënten kunnen aanwijzen wat er met hen aan de hand is. Het gaat hier dus niet om iets dat met tolken te maken heeft: het is een boekje met vertalingen, juist bedoeld om te gebruiken als er geen tolk beschikbaar is.

We konden de verleiding niet weerstaan het boekje te vergelijken met zijn tegenhanger, het al eerder bij dezelfde uitgever verschenen Terminologie van de Vertaling van Jean Delisle en anderen. Dit betreft een vertaling, uit het Frans, en bewerking door (de ook bij deze uitgave betrokken) Henri Bloemen en Winibert Segers uit 2003.

Terminologie van het Tolken volgt de structuur van dit werk, maar is daarbij vergeleken wat pover. Zo heeft de Terminologie van de Vertaling een uitgebreid ‘Woord vooraf’ en zijn de opmerkingen bij veel lemma’s een stuk uitgebreider en worden er vaker voorbeelden gegeven. In het ´Woord vooraf´ wordt duidelijk gesteld wat het doelpubliek is, wat de opzet en de relevantie. Zo wordt de motivatie achter de korte omschrijvingen aangegeven. De auteurs willen geen vertaalwetenschappelijk lexicon aanbieden en hebben er bewust voor gekozen om vooral zeer omstreden termen, zoals ‘equivalentie’, eenvoudig te definiëren. Er is dan wel vermeld dat er verschillende vormen van equivalentie zijn – welke die zijn, zal de lezer door verder zoekwerk in andere bronnen moeten achterhalen, is het idee. Het had voor de hand gelegen Terminologie van het Tolken van een soortgelijke inleiding te voorzien. Het is ons namelijk niet goed duidelijk voor wie dit werk is bedoeld. Voor een buitenstaander lijken de definities veel te kort en zijn er veel te weinig voorbeelden om de context van de termen duidelijk te maken. Voor ingewijden in het vak leveren de korte definities niet veel nieuws op. Heeft dit te maken met de stand van de professionalisering van het tolken – die toch nog in de kinderschoenen staat?

De uitgave van dit boek is een lovenswaardig initiatief. Maar de opzet vereist veel meer toelichting. Tevens zou de inhoud meer aanvulling en, wat oneerbiedig gezegd, opvulling kunnen gebruiken.