Op allerlei plekken is het roemruchte Vlaams-Nederlandse Vertaalpleidooi sinds mei 2008 genoemd, gezegend en ingezet. Op 20 april 2009 ging het ook publiekelijk Europa in, toen het een veelbesproken document was op een conferentie ‘over literaire vertaling en cultuur’, geopend door de voorzitter van de Europese Commissie, José Manuel Barroso. Maar gebeurt er eigenlijk echt iets, is de vraag. Matthijs Bakker schreef een getergd stuk op de onvolprezen website van de Boekvertalers (www.boekvertalers.nl, raadpleging 14 mei 2009), waarin hij stoom afblaast tegen Michael Zeeman en diens ‘monkelende’ weergave van de genoemde Europese discussiedag. Op de site vraagt hij zich verder af of de bij het pleidooi betrokken partijen wel iets doen aan de gesignaleerde noden – ‘dat is iets van lange adem, zeker. De lange weg door de instituties.’ Al met al een goede vraag. Het Comité van Ministers van Vlaanderen en Nederland van de Taalunie had op dat moment al een positieve reactie laten horen waarin ook boter bij de vis geleverd werd: ‘De eerste successen van dat pleidooi zijn al zichtbaar,’ aldus Karlijn Waterman namens de Taalunie (NTU). ‘Het Comité van Ministers heeft vrij kort nadat het stuk uitkwam, geld uitgetrokken om een aantal van de aanbevelingen uit het rapport te kunnen opvolgen. Zo heeft het een bedrag van bij elkaar 15.000 euro gereserveerd om een masterprogramma literair vertalen te kunnen voorbereiden en daarna in ieder geval nog drie jaar lang 100.000 euro per jaar als bijdrage in de structurele kosten. Verder is de Taalunie een groot voorstander van een doorgaande leerlijn voor wie zich in het vak wil bekwamen. Het Expertisecentrum Literair Vertalen heeft een voorstel gedaan voor extra voorzieningen voor begeleiding, bijscholing en verdieping om zo’n doorgaande leerlijn te verwezenlijken.’ Voor de doorlopende leerlijn trekt de Taalunie de komende jaren jaarlijks 25.000 euro uit. Dat zijn natuurlijk belangrijke stappen. Toch wilde Filter van de vijf instellingen die het Pleidooi schreven, graag precies weten hoe het een en het ander met elkaar in verband staan en of er inderdaad echte veranderingen aanstaande zijn.
IJveren voor de vertaler
In het pleidooi staat uitgebreid verwoord waarom het geschreven is, maar het kan geen kwaad nog eens na te vragen wat nu eigenlijk bij uitstek de noodzaak ervan was. Pieter Jan van der Veen van het Nederlandse Fonds voor de Letteren (FvdL) benadrukt de lange weg die afgelegd is: ‘Het FvdL heeft al in 1999 zijn zorg uitgesproken over het ontbreken van een vertaalopleiding en het dreigende verlies aan kwaliteit en potentieel van nieuwe literair vertalers. Het FvdL heeft zich sinds die tijd beijverd voor deskundigheidsbevordering en opleiding en daarvoor ook extra gelden vrijgemaakt, c.q. bij de overheid in beleidsplannen en dergelijke gepleit voor extra middelen. We investeren steeds meer middelen in subsidies voor beginnende vertalers, mentoraten, cursussen, vertaalprijzen en verblijven voor vertalers. Het breed gedragen Vertaalpleidooi bood de kans om in een kort bestek een bredere visie op de noodzaak van vertaalbeleid te ontvouwen en daar een aantal concrete maatregelen aan te verbinden. Kwaliteitszorg en zorg voor opleiding alleen zijn niet genoeg; die moeten ingebed zijn in aandacht en erkenning voor het maatschappelijke en culturele belang van vertalen en de positie van vertalers. Met dat bredere pleidooi, een visie op het belang van vertalen, hebben we bij organisaties als de Raad voor Cultuur, de minister van OCW en het Comité van Ministers – en nu ook op Europees niveau – het vertalen op de kaart gezet.’
Peter Bergsma van het Nederlandse Productie- en Vertalingenfonds verwijst naar ‘de inmiddels tot cliché afgesleten uitspraak van Umberto Eco dat “vertalen de taal van Europa” is’ om vervolgens te zeggen dat vertalen ook de taal van het NLPVF is. ‘Wij bestaan in de eerste plaats om Nederlandse auteurs een stem in het buitenland te geven, en die stem is alleen maar verstaanbaar na tussenkomst van een vertaler. In zijn Inleiding bij het NLPVF-jaarverslag van 2007 schreef Henk Pröpper al: “De vertaler is misschien wel de belangrijkste bemiddelaar tussen culturen. Om andere culturen te doorgronden en je ertoe te verhouden, loont het te investeren in vertalers, in ons geval in en uit het Nederlands. Nooit was er wellicht meer behoefte aan goede vertalers, zelden was er echter zo weinig aandacht en waardering voor het vak. Met een kleine investering win je een wereld, win je werelden.”’ Ook voor de NTU sluit het Pleidooi direct aan bij haar beleid: ‘Nederlands is een taal die mensen in alle domeinen van het leven kunnen gebruiken. Dus thuis, in de politiek, in de wetenschap, in het onderwijs, en zeker ook in de literatuur. En dat willen we als Taalunie zo houden. Een bloeiende literaire cultuur waarin op alle niveaus goed geschreven en veel gelezen wordt, is een graadmeter voor de waarde van een taal. Een voorwaarde voor die bloei is dat de literatuur niet in zichzelf gekeerd is maar meespeelt op het internationale podium. Wij Nederlandstaligen lezen wat buitenlandse schrijvers schreven, en buitenlanders lezen wat onze schrijvers schreven. En dat er heel goede literaire vertalers nodig zijn voor dat internationale verkeer, dat behoeft eigenlijk geen betoog. Het is de belangrijkste reden waarom de Taalunie ooit het ELV heeft opgericht, stelt Karlijn Waterman, ‘en het is ook de reden waarom wij van harte hebben meegewerkt aan het Pleidooi’.
Economische en culturele waarde
Op de Filter-vraag of het Vertaalpleidooi succesvol te noemen is antwoorden alle betrokken instellingen uitgesproken positief, met het expliciete voorbehoud dat we er nog lang niet zijn. Carlo van Baelen, directeur van het Vlaams Fonds voor de Letteren (VFvdL), noemt literair vertalen ‘een vorm van culturele bemiddeling met een lage economische waarde’, en dat terwijl literair vertalers culturele ambassadeurs zijn en bij uitstek gekwalificeerd om culturele tradities toegankelijk te maken. ‘Door hun vertalingen wordt het literair erfgoed van het eigen land verrijkt en het literair kapitaal van de auteur vergroot. Literair vertalen is een actieve handeling, er wordt een nieuwe tekst gecreëerd – een realiteit die overigens ook auteursrechterlijk erkend wordt. Zowel de onzichtbaarheid van de inspanning van de vertaler voor de lezer als de beperkte invloed van de vertaalkwaliteit op de verkoop, leidt tot een economische onderwaardering van het literair vertaalwerk door de uitgevers. In Nederland en Vlaanderen bestaat al decennialang een sterk ontwikkelde vertaalcultuur, mede dankzij de subsidies van de letterenfondsen. Zowel het aantal vertalingen uit het Nederlands als in het Nederlands blijft stijgen, maar de beroepsgroep van vertalers staat kwantitatief zowel als kwalitatief steeds meer onder druk. Het vertalersbestand vergrijst.’ Met behulp van een Europese vergelijking gaat Van Baelen in op het meest ambitieuze doel van het Vertaalpleidooi, om gezamenlijk te werken aan een versterking van de economische positie van professionele vertalers: ‘Niet alle landen (en taalgebieden) staan open voor de publicatie van vertalingen in boekvorm uit andere talen. Aan de zichzelf afschermende kant staat de Angelsaksische wereld. De Verenigde Staten met 3% en Groot Brittannië met 4% vertalingen in de globale titelproductie laten hun lezers het minst kennismaken met de culturele en wetenschappelijke boekproductie uit andere taalgebieden via vertalingen. Een kwestie van dimensie (meer gebruikers van de eigen taal) of ook een zekere vorm van cultuurprotectionisme? Ook in de muziekwereld en filmindustrie komt dezelfde kwantitatieve Angelsaksische dominantie voor, die gepaard gaat met een houding van meerderwaardigheid ten opzichte van “vreemde” culturele invloeden. Het is opvallend dat kleinere taalgebieden meer open staan voor vertalingen dan de grotere. In Zweden (45%), Finland (50%) en Denemarken (60%) gaat het om bijna de helft tot meer van de totale titelproductie. Frankrijk (14%) en Duitsland (7%) behoren tot de middengroep. Ook het aandeel van literatuurtitels in de totale productie is zeer verschillend. Van 20% in Frankrijk, naar 12% in Duitsland, tot slechts 10% in Kroatië. Dat vertalingen niet alleen betrekking hebben op wetenschappelijke werken of non-fictie, blijkt uit de aandelen van vertaalde titels in de totale literaire titelproductie: van 1 op 5 in Duitsland en 1 op 2 in Noorwegen en Zweden tot zelfs 2 op 3 in Finland. De aandacht voor vertalingen van uitgeverijen leidt blijkbaar ook tot extra waardering van het literair vertaalwerk. Juist in deze landen biedt de overheid steun aan vertalers in de vorm van werkbeurzen, bestaan bindende standaardcontracten tussen uitgevers en vertalers, leefbare minimumvoorwaarden en een faire leenrechtregeling ook voor vertalers. Het inkomen van de vertalers moet immers gebouwd worden op drie pijlers: 1) het basishonorarium dat de uitgeverij betaalt voor de vertaalopdracht, 2) een aanvullend honorarium in relatie tot de verkoop als vergoeding voor het auteursrechterlijk aspect en 3) beurzen en subsidies als waardering vanuit de overheid voor de cultureel waardevolle bijdrage van de vertalers. Een recente studie van de CEATL (Conseil Européen des Associations des Traducteurs Littéraires) gaf aan dat het gemiddeld inkomen van literaire vertalers 60% ten opzichte van PIS-normen (inkomen uit industriële productie en diensten) en 50% ten opzichte van SPA-normen (koopkrachtnormen) bedraagt. Waarmee vastgesteld moet worden dat de economische waardering voor het literair vertalen in een wanverhouding staat met de symbolische meerwaarde, de culturele betekenis voor een geciviliseerde maatschappij.’
‘Natuurlijk is de mate waarin het NLPVF kan investeren in vertalers uit het Nederlands beperkt: wij kunnen niet rechtstreeks invloed uitoefenen op de honoraria die aan “onze” vertalers worden betaald, maar wij verlangen in elk geval wel dat de vertaalhonoraria voor door ons gesubsidieerde boekvertalingen conform de plaatselijke markt zijn en zullen nooit nalaten in Europees verband te wijzen op de kwaliteitsimpuls die door middel van onze eigen vertaalsubsidies aan de Nederlandse vertaalcultuur wordt gegeven,’ aldus Peter Bergsma. ‘Met de globalisering is de behoefte aan nieuwe gekwalificeerde vertalers in veel landen gegroeid, als gevolg van de vlucht die de Nederlandse literatuur heeft genomen in de nieuwe lidstaten van Europa, in China, Turkije, en zelfs de Arabische wereld. Het NLPVF werkt met zo’n 550 vertalers en probeert zoveel mogelijk te voldoen aan de vraag naar opleiding en begeleiding van vertalers met de bedoeling dat het vertalen in andere landen evenzeer een vak wordt (met respect bejegend en goed gehonoreerd) als in sommige westerse landen.
Ook begint het langzaam tot “Brussel” door te dringen dat literair vertalen een vorm van culturele bemiddeling is, zoals in het Pleidooi wordt gesteld, en dat de tot nog toe geringe belangstelling die de Europese kiezers voor de Unie aan de dag leggen, misschien wel zou kunnen varen bij die bemiddeling omdat daardoor de belangstelling voor andere culturen wordt gewekt. Naar ons gevoel speelt vertalen, zeker het vertalen van belangrijke literaire teksten, een sleutelrol als het gaat om twee kernbegrippen van Europa: integratie en diversiteit. Literair vertalen is bij uitstek het middel om juist die beide Europese ambities te bevorderen.’
De kant van de uitgevers
Een belangrijke factor in het Vertaalpleidooi is de markt, zeg voor het gemak: de uitgevers. Is aan die kant nog een slag te winnen? Zou een liberaler klimaat waarin meer wordt gevraagd van het ondernemerschap van de vertaler, op den duur niet beter zijn? Volgens Pieter Jan van der Veen van het Nederlandse Fonds voor de Letteren is er bij uitgevers zeker nog een slag te winnen, ‘zeker als het om aandacht voor de kwaliteit van vertalen, de positie van vertalers en het culturele belang van vertalen gaat. In het debat over deze onderwerpen blijven uitgevers nog te veel buiten beeld. Dit moment – veel titels met een steeds groter aandeel Engelstalige (vertaalde) literatuur, lage oplages, druk op vertaalhonoraria en contracten – lijkt geen ideaal uitgangspunt voor dat ondernemerschap van de vertaler. Nieuwe initiatieven en een nieuwe verhouding tussen de partijen zullen noodzakelijk zijn om de kwaliteitsslag die het Vertaalpleidooi op alle niveaus voorstaat te bereiken. De letterenfondsen kunnen daar wellicht een stimulerende rol in spelen. Veel is op dit moment nog onduidelijk, maar we staan aan de vooravond van grote veranderingen in de markt en in de positie van de makers (i.c. schrijvers en vertalers) op die markt.’ Het Nederlandstalige taalgebied staat volgens Carlo van Baelen weliswaar open voor andere talen, maar ook hij vindt ‘de dominantie van het Angelsaksische disproportioneel groot’. Misschien ligt het grootste belang van het Pleidooi ook vooral in het eigen taalgebied.
Voor het NLPVF, dat zich op export richt, zijn de uigevers ‘het aangewezen instrument voor het bereiken van buitenlandse markten. Desondanks spelen ook vertalers dikwijls een belangrijke rol bij de totstandkoming van buitenlandse publicaties, bijvoorbeeld omdat ze in het Vertalershuis kennis hebben gemaakt met nieuwe titels die ze bij hun respectievelijke uitgevers voor vertaling voordragen. In die zin kan worden gesteld dat buitenlandse vertalers, dankzij hun deskundigheid, soms hun eigen markt creëren, maar het blijft natuurlijk de uitgever die de uiteindelijke beslissing neemt. Overigens is een liberaler klimaat voor vertalers ons inziens niet los te zien van een liberaler klimaat voor uitgevers. En liberalisering van de uitgeefmarkt, bijvoorbeeld door het loslaten van de vaste boekenprijs, is in een land als Zweden desastreus gebleken. Vertalers hebben, net als uitgevers, een culturele taak, die zich niet altijd laat verenigen met marktdenken.’
Hoogwaardige vertalingen
Wat zijn – gezien de thema’s van het Pleidooi – de perspectieven voor de komende jaren, zeg tot 2012, maar vooral ook: voor de jaren erna? Volgens de NTU hebben vooral twee groepen speciale aandacht nodig. ‘Dat zijn buitenlandse studenten Nederlands met literair vertaaltalent. Ten tweede zijn dat vertalers uit Vlaanderen. Nog maar al te vaak geven uitgevers de voorkeur aan Nederlandse vertalers boven Vlaamse vertalers, ongeacht de kwaliteit. Voor de Taalunie is deze discriminatie onaanvaardbaar en onbegrijpelijk. Dat de NTU in een tijd van schaarste geld vrijmaakt, komt alleen maar omdat de aanbevelingen zo goed aansluiten bij onze missie. Het beleidsplan van de Taalunie 2008–2012 draagt de titel “Nederlands zonder drempels”. En dat is ook wat deze aanbevelingen beogen: Nederlandstalige literatuur wordt toegankelijk voor wie geen Nederlands kent en buitenlandse literatuur wordt toegankelijk voor Nederlandstaligen. En dat alles in hoogwaardige vertalingen.’
Volgens Gea Schelhaas van het ELV gaat het Pleidooi bij uitstek over de taken van het Expertisecentrum zelf: ‘Ons doel is immers “een impuls te geven aan de kwaliteit van het literair vertalen in en uit het Nederlands door middel van opleiding en deskundigheidsbevordering”. Een grote opdracht voor een kleine instelling. We proberen met een flexibel programma zoveel mogelijk te bereiken, maar hoe hard we ook werken, we kunnen nooit alle potentiële literair vertalers bereiken, voor iedere gewenste vertaalrichting een cursus aanbieden, of voor iedere beginnende vertaler een mentoraat faciliteren. Onze wensen waren daarom: een permanente opleiding voor literair vertalers op een zo hoog mogelijk niveau en extra middelen om meer veelbelovende, talentvolle vertalers te bereiken met beurzen, workshops, cursussen en mentoraten. Daarnaast was het voor ons evident dat de omstandigheden voor literair vertalers ook zodanig moeten zijn dat de meest geschikte personen voor dit beroep kiezen. Dat betekent een passende waardering voor het vak, zowel professioneel als financieel. Een tweede heugelijk gevolg van het pleidooi is de toezegging van extra geld aan het ELV voor het aanboren van vertaaltalent in buitenlandse vakgroepen neerlandistiek en voor Nederlands-Vlaamse mentoraten en duovertalingen. De verruiming van de middelen geeft ons voor de komende jaren extra armslag en ik hoop en verwacht dat wij veel vertalers verder kunnen helpen in hun carrière en het niveau van hun vertalingen kunnen helpen verhogen. Want het is ons uiteindelijke doel dat de lezers van vertaalde boeken waar krijgen voor hun geld: topvertalingen door topvertalers. Bij de uitgevers is er voor het ELV nog een hoop te bereiken. Zij moeten allemaal weten dat de mentoraten die het ELV samen met de literaire fondsen aanbiedt hen in staat stellen om beginnende vertalers een kans te geven hun eerste opdracht bij hen uit te voeren. Het mentoraat garandeert dat er op de achtergrond deskundige begeleiding is, en het kost de uitgevers niets extra. De komende tijd zullen wij dus extra energie steken in het bereiken van deze groep. De vertalers zouden zichzelf misschien ook beter kunnen promoten en wij willen ze daar graag bij helpen. Degenen die bij ons een cursus of mentoraat hebben gevolgd, kunnen zich binnenkort presenteren via een eigen pagina op de site van het ELV. Daardoor raken zij beter zichtbaar en zien uitgevers dat dit de vertalers zijn die door onze strenge selectie zijn gekomen en een of meerdere van onze intensieve cursussen hebben gevolgd. Dat zal hun kans vergroten om geschikte opdrachten binnen te halen.’
Pieter Jan van der Veen (FvdL) vindt dat er ‘in termen van het Vertaalpleidooi verder gewerkt moet worden werken aan thema’s als (publieke) zichtbaarheid van de vertaler, erkenning van het belang van de vertaler als culturele bemiddelaar, ook in Europees perspectief, de sociaaleconomische positie van de vertaler en natuurlijk de vertaalopleiding’. Volgens hem moeten er ook meer verbindingen gelegd worden op Europees niveau. In diezelfde richting denkt het NLPVF: ‘Het Pleidooi stelt dat literair vertalen voor Europa niet zo maar een kunstvorm is, maar “de kunstvorm die de Europese culturele eenheid bij uitstek samenvat en mogelijk maakt”. En de Europese Unie zelf zegt de interculturele dialoog hoog in het vaandel te hebben, getuige het feit dat 2008 zelfs tot het jaar daarvan werd uitgeroepen. Desondanks hebben de Europese vertalershuizen de laatste jaren geen Europese subsidies meer ontvangen, in tegenstelling tot de jaren 1997–2007. Reden hiervoor is dat in het Europese cultuurprogramma 2007–2013 geen aparte plaats voor literatuur meer is ingeruimd. Het NLPVF zal er samen met RECIT en CEATL, de Europese netwerken van respectievelijk vertalershuizen en vertalersverenigingen, voor pleiten dat in het kader van het nieuwe Europese Cultuurprogramma 2014–2021 een soort “Erasmusprogramma” voor Europese literair vertalers in het leven wordt geroepen, dat hen door middel van reis- en verblijfsbeurzen in staat stelt vertalershuizen te bezoeken. De vertalershuizen zelf zullen daar in dat geval minder ruimte voor hoeven vrij te maken op hun begroting en de zo vrijgekomen gelden kunnen besteden aan hun eigen infrastructuur en het organiseren van educatieve en andersoortige programma’s. Een ander punt uit het Pleidooi is het bevorderen van de pluriformiteit van het literaire aanbod: het NLPVF zal hiertoe, samen met het Fonds voor de Letteren, een speciale website opzetten voor de ontsluiting van essentiële buitenlandse literatuur, met name literatuur in minder courante talen. Met ons netwerk van buitenlandse uitgevers, vertalers en docenten willen wij onze gezamenlijke geestdrift en nieuwsgierigheid productief maken en bijdragen aan de ontsluiting van minder bekende literaturen, in eerste instantie toegespitst op de klassiekers van de twintigste eeuw. Wel dient gezegd dat het geenszins onze bedoeling is om met deze nieuwe website, die inmiddels luistert naar de naam “Schwop”, de Nederlandse uitgevers in de toekomst hun fondslijst te dicteren.’
Het afgelopen decennium hebben de inspanningen en de systematische aanpak van het literair vertalen in Vlaanderen en Nederland volgens Carlo van Baelen zichtbaar resultaat opgeleverd – zowel kwantitatief als kwalitatief –, ‘en dat heeft Vlaanderen en Nederland in de top van de vertaalwereld gebracht. Deze positie veiligstellen is een werk van elke dag en de kernboodschap van de voorgestelde maatregelen in het manifest. Ook structureel is er nog werk aan de winkel: de leenrechtvergoeding moet fors verhoogd worden, ook voor de vertalers; een standaardcontract naar Nederlands model moet ingevoerd worden met een minimumtarief (en royalty’s bij verkoop boven 2.500 exemplaren; het sociaal statuut vergt verfijningen voor de specifieke positie van auteurs en vertalers; de pas goedgekeurde fiscale behandeling van auteursrechten (dus ook vertaalrechten) als roerende inkomsten wacht op werkbare uitvoeringsbesluiten; de positieversterking van uitgevers en boekhandels moet ook vertalers ten goede komen. Kortom: er is reeds een lange weg afgelegd voor de positie van vertalers en vertalingen, maar er is nog veel werk voor de boeg. De mondialisering blijft op mensenschaal zolang vertalers en vertalingen taal- en cultuurverschillen helpen overbruggen.’
En dan de master, maar wat voor een?
Het Vertaalpleidooi en de vijf betrokken instellingen zijn overduidelijk in hun wens naar een Vlaams-Nederlandse master voor literair vertalen, minder duidelijk misschien over wat nu de precieze verwachtingen zijn en wat de opleiding zich, cultureel gezien, vooral voor ogen zou moeten houden. Volgens Gea Schelhaas en het ELV is ‘het belangrijkste – en ook onverwacht snelle – resultaat van het pleidooi ongetwijfeld de toekenning van het Comité van Ministers van de Taalunie van een subsidie voor het starten van een master Literair Vertalen in Nederland en Vlaanderen’. Zij is erg benieuwd naar de invulling ervan. ‘Ik hoop dat het een opleiding met prestige wordt en dat de betrokken universiteiten precies het goede midden weten te vinden tussen reflectie en vertaalpraktijk.’ Het NLPVF dringt er wel graag op aan dat er ‘nu die financiële ruimte er eenmaal is, haast wordt gemaakt met de benutting ervan’. Peter Bergsma hoopt dat de masteropleiding ‘zich niet zal beperken tot vertalers in het Nederlands, maar ook plaats zal bieden aan vertalers uit het Nederlands, en in dat verband is de verbinding met de buitenlandse neerlandistiek en de neerlandici extra muros cruciaal. Speciale aandacht zal moeten worden besteed aan landen waar we met een tekort aan goede literair vertalers kampen, zoals China en Turkije. Daarnaast lijkt het ons zinnig om bij de vertaalcolleges in het Nederlands regelmatig buitenlandse vertalers te betrekken die in Nederland wonen of op dat moment in het Vertalershuis verblijven. Ten slotte achten wij het van groot belang dat de vertaalcolleges worden gegeven door beroepsvertalers met een grote literaire vertaalervaring.’ Volgens Pieter Jan van der Veen zou de masteropleiding literair vertalen ‘op termijn moeten zorgen voor een structureel aanbod van vertalers van een zeker niveau (met scholing in het vertalen en de reflectie daarop); door deze vertalers op te nemen in een “doorgaande leerlijn” (workshops, mentoraten, masterclasses) zou een potentieel aan goed geschoolde vertalers moeten ontstaan. Het is bovendien van (niet minder) belang dat binnen de muren van de universiteit structureel aandacht kan worden gegeven aan het literair vertalen, en dat er een kenniscentrum (theoretische reflectie, historische kennis) ontstaat dat ook een bredere maatschappelijke uitstraling kan hebben. Het oude Instituut voor Vertaalkunde aan de UvA heeft al aangetoond dat zo’n academische verankering een grote invloed heeft op de ontwikkeling van het “vak” vertalen en de wijze waarop vertalers zich in dat vak manifesteren.’ ‘Wat ons als ideaal voor ogen staat bij de nieuwe master literair vertalen,’ aldus Karlijn Waterman van de NTU, ‘is dat het een hoogwaardige academische opleiding wordt met een uitgesproken meertalig en multinationaal karakter. Het zou toch prachtig zijn als belangrijke universiteiten en hogescholen uit de Europese Unie – en liefst nog breder – elkaar vinden in een academische gemeenschap die zich achter het idee schaart van een meertalig Europa waarin mensen ongehinderd door nationale grenzen met elkaar kunnen communiceren door middel van literatuur en over literatuur? En nog mooier zou het zijn als dit Europese project bij uitstek vleugels krijgt en wordt nagevolgd in andere landen.’