Wetenschap als verhaal    48-51

Over Das Tagebuch, The Diary, Le journal. Anne Franks 'Het Achterhuis' als Gegenstand eines kritischen Übersetzungsvergleichs van Simone Schroth

Els Snick

Simone Schroth, Das Tagebuch The Diary Le journal. Anne Franks ‘Het Achterhuis’ als Gegenstand eines kritischen Übersetzungsvergleichs. Münster: Waxmann, 2006, 350 p. ISBN 3 8309 1523 3
 

Het verhaal van Anne Frank neemt in ons collectief geheugen een prominente plaats in. Haar dagboek werd in 65 talen vertaald en er zijn ruim 30 miljoen exemplaren van verkocht. Daarom mag Het Achterhuis het meest succesvolle boek over de Tweede Wereldoorlog worden genoemd.

Het Achterhuis dankt zijn aantrekkelijkheid mede aan de verschillende manieren waarop het boek kan worden gelezen. Eerst en vooral is het natuurlijk een vooraanstaand historisch document, een pakkend ooggetuigenverslag over de Duitse bezetting in Nederland, een boek dat een tijdlang tot de jeugdliteratuur gerekend werd, maar volwassenen minstens evenzeer fascineert. Ik heb het ooit samen met mijn dertienjarige dochter gelezen en beveel het vrienden sindsdien als schitterend voorlichtingsboek aan. De oprechtheid en openheid waarmee Anne haar emoties en lichamelijkheid beschrijft, klinken in hedendaagse oren nog steeds verrassend modern. De laatste jaren wordt Het Achterhuis ook vooral omwille van zijn literaire kwaliteiten naar waarde geschat. Vast staat dat Anne Frank het talent en de ambitie bezat om een groot schrijfster te worden.

Een originele lezing van Het Achterhuis biedt ons Simone Schroth in haar studie over de Duitse, Franse en Engelse vertalingen van Anne Franks dagboeken. Het Achterhuis wordt hier onderwerp van een kritische vertaalvergelijking, waarbij zowel over de verschillen tussen twee tekstversies van eenzelfde taal als over de doelteksten in de verschillende talen gereflecteerd wordt.

Schroth gaat er terecht van uit dat een zuiver objectieve, zakelijke vertaalkritiek niet haalbaar is, omdat zowel de vertaling als de beoordeling ervan te sterk bepaald worden door subjectieve criteria als smaak en opvattingen over vertaling. Ze ontleent aan verschillende vertaaltheoretische werken elementen die haar in staat stellen criteria te formuleren om op een zinvolle manier over de vertalingen van Het Achterhuis te spreken. Schroth overschrijdt daarbij de grenzen van de vertaalwetenschap en bedient zich van verwante disciplines zoals de geschiedenis, de receptietheorie, de (vergelijkende) literatuurwetenschap en de linguïstiek. Een grondige formele en linguïstische analyse is voor een vertaalkritische bespreking uiteraard onontbeerlijk. Maar om de verschillende Achterhuis-vertalingen te beoordelen kan men bovendien niet om de ontstaansgeschiedenis van de brontekst heen en moet de receptie van het werk in binnen- en buitenland bij het onderzoek betrokken worden.

Anne Frank woonde al bijna twee jaar ondergedoken in het Achterhuis op de Amsterdamse Prinsengracht, toen ze in de lente van 1944 op Radio Oranje, die uitzond vanuit Londen, een oproep van de Nederlandse regering in ballingschap hoorde. Minister Bolkenstijn vroeg om zoveel mogelijk schriftelijke getuigenissen over de Duitse bezettingsperiode te bewaren, zodat ze na de oorlog openbaar konden worden gemaakt. Anne besloot het dagboek dat ze al sinds juni 1942 bijhield te bewerken, zodat het na de oorlog als roman zou kunnen worden gepubliceerd. Ze veranderde daarbij grondig de structuur van het boek, voegde verschillende aantekeningen samen, liet bepaalde gebeurtenissen weg en voegde andere toe. Voorts werden er linguïstische en stilistische aanpassingen doorgevoerd en verzon ze pseudoniemen voor de bewoners en de helpers van het Achterhuis. Intussen bleef Anne wel verder haar ‘klassieke’ dagboek bijhouden.

Het literaire werk dat ze voor ogen had, heeft ze niet kunnen afronden. Maar toen de Gestapo op 4 augustus 1944 het Achterhuis binnenviel, konden Annes geschriften gered worden. Miep Gies bezorgde ze na de oorlog aan Annes vader, Otto Frank, die als enige bewoner van het Achterhuis de oorlog overleefd had.

Otto Frank besloot in 1947 de wens van zijn overleden dochter te vervullen en publiceerde Het Achterhuis. Dagboekbrieven van 14 juni 1942 – 1 augustus 1944. Het boek was gebaseerd op een selectie en combinatie van teksten uit het originele dagboek (in het Anne Frank-onderzoek de a-versie genoemd) en de onafgewerkte roman-versie (versie b). Omdat Otto Frank zowel Annes testamentuitvoerder als haar redacteur en uitgever werd, had hij een groot aandeel in de totstandkoming van deze eerste drukversie (versie c) van Het Achterhuis. Het is algemeen bekend dat hij een aantal passages waarin Anne heftig puberend tegen haar moeder tekeer gaat of in haar vurigheid een ongenuanceerd beeld schetst van de andere onderduikers in het Achterhuis, uit piëteit voor de overledenen heeft weggelaten. Maar zijn ingrepen gingen verder dan dat. Hij selecteerde niet alleen de teksten en typte ze over, maar liet ze ook door lectoren nakijken. Daardoor werden bepaalde tekstgedeelten uitgebreid of ingekort en ook formele en taalkundige aanpassingen doorgevoerd. De eerste Duitse, Franse en Engelse vertaling van Het Achterhuis waren op deze eerste uitgave (versie c) gebaseerd. Otto Frank had ook in de totstandkoming van die vertalingen een veel groter aandeel dan tot dusver werd aangenomen, zo blijkt uit zijn nalatenschap. Vooral voor de beoordeling van de vaak bekritiseerde Duitse vertaling van Annelies Schütz uit 1950 levert dat belangrijke inzichten op, zoals we verder zullen zien. Otto Frank liet Annes boek in het Duits vertalen om het toegankelijk te maken voor verwanten en bekenden van de familie in het buitenland, die het Nederlands niet machtig waren. Ook al in 1950 volgde de Franse vertaling door Tylia Caren en Suzanne Lombard en in 1952 de Engelse door B.M. Mooyaaert-Doubleday.

Otto Frank overleed in 1980. De oorspronkelijke aantekeningen van zijn dochter vermaakte hij testamentair aan het Rijksinsituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) in Amsterdam, dat alle teksten aan een grondig onderzoek onderwierp. Het RIOD hoopte zo een einde te kunnen maken aan de talloze insinuaties dat de dagboeken vervalst zouden zijn. Het resultaat van dat onderzoek was een herziene, flink uitgebreide versie van Het Achterhuis, die onder redactie van schrijfster en vertaalster Mirjam Pressler in 1991 werd gepubliceerd. Ze selecteerde voor deze uitgave teksten uit de versies a, b en c. Er werden alleen teksten weggelaten als er sprake was van inhoudelijke overlapping of herhaling. Pressler vertaalde deze uitgave zelf in 1991 in het Duits, Philippe Noble en Isabelle Rosselin bezorgden in 1992 de Franse en Susan Massotty publiceerde in 1995 de Engelse vertaling. De ontstaansvoorwaarden voor deze tweede reeks vertalingen waren dus grondig gewijzigd ten opzichte van de eerste reeks. Niet alleen beschikten de vertalers nu over een uitgebreid corpus van geannoteerde teksten, bovendien was Anne Frank al een soort commercieel product geworden en wisten ze dat ze een bestseller vertaalden. Schroth toont in haar onderzoek aan dat de vertalers van deze ‘nieuwe’ Achterhuis-vertalingen duidelijk de intentie hebben gehad om met zowel de eigenheden van de oorspronkelijke teksten als de behoeften van de lezers rekening te houden.

Schroth put uit diverse theoretische modellen om een wetenschappelijk kader voor haar onderzoek te realiseren. De ontstaansomstandigheden, de specifieke historische, culturele en politieke achtergrond waartegen de vertalingen tot stand zijn gekomen en de linguïstische en stilistische kenmerken van de teksten nemen hierbij een prominente plaats in. Ook probeert ze de motivatie en de doelstellingen van de verschillende vertalers te achterhalen, om zo bepaalde vertaalbeslissingen te verklaren. In het geval van de eerste vertaalversie is dit problematisch, omdat over de vertalers weinig bekend is en ze zelf ook niet meer bevraagd kunnen worden. Maar ook bij de ‘jongere’ Achterhuis-vertalers, met wie Schroth mondeling of schriftelijk contact heeft gehad, blijven heel wat vertaalwetenschappelijke vragen onbeantwoord. De vertalers zijn zich over het algemeen niet bewust van de principes die ze hanteren en kunnen evenmin als de vertaalwetenschapper achterhalen waarom ze voor een bepaalde variant of constructie hebben gekozen. De auteur heeft dan ook geprobeerd een duidelijk onderscheid te maken tussen het vaststellen van strategieën en tendensen enerzijds en speculaties over mogelijke redenen voor bepaalde beslissingen anderzijds.

Als basis voor haar onderzoek is Schroth uitgegaan van de doeltekst, die ze als een op zichzelf staande tekst heeft gelezen. Waar passages in het oog sprongen vanwege positieve of negatieve kenmerken, is ze nagegaan of dezelfde opvallendheden ook in de brontekst terug te vinden waren. Ze heeft aan de hand van die passages een lijst van tien criteria samengesteld die als uitgangspunt voor een comparatistische vertaalkritiek van Het Achterhuis kunnen worden gebruikt.

Een eerste criterium is dat van het aantal fouten (1). Hoewel foutenanalyse bij een vertaalkritiek doorgaans niet echt interessante inzichten oplevert, beschouwt Schroth het in dit geval wel als relevant criterium. Voornamelijk de eerste Franse vertaling uit 1950 blijkt bijzonder veel fouten te bevatten, meer dan tachtig. Als addendum bij Schroths studie werd haar correspondentie met de vertaalsters van de laatste Achterhuis-uitgave en een interview met Philippe Noble, een van beide vertalers in het Frans, opgenomen. Volgens Noble ligt de oorzaak voor het grote foutenaantal in de eerste vertaling bij de manier van samenwerken tussen Tylia Caren, die een Nederlandse was en de eerste vertaalversie maakte, en de Française Suzanne Lombard, die Carens ‘letterlijke’ vertaling redigeerde. Beide vertaalsters beheersten wellicht in onvoldoende mate elkaars moedertaal, wat tot communicatiestoornissen heeft geleid. Voor de nieuwe Franse vertaling van 1992 hebben Noble en Rosselin een grondige studie gemaakt van de bronteksten en intensief commentaar geleverd op elkaars teksten. Net zoals voor de laatste Duitse en Engelse versie geldt hier dat de kwaliteit van de doeltekst veel hoger ligt dan bij de vertaling van Otto Franks uitgave van 1950.

Verdere beoordelingscriteria die Schroth hanteert zijn de Nederlandismen (2), de vertaling van spreekwoorden (3), beeldspraak (4) en neologismen (5). Ook het gebruik van historische achtergrondinformatie (6) laat Schroth als criterium gelden. Zo werd in de eerste Engelse vertaling een voetnoot opgenomen over de jodenster. De Verenigde Staten en Engeland kenden geen Duitse bezetting en de vertaler vond blijkbaar dat het gebruik van de jodenster moest worden toegelicht. Bij de tweede Engelse vertaling was de geschiedenis van de jodenvervolging blijkbaar voldoende bekend om de voetnoot te kunnen schrappen.

Voorts heeft Schroth gekeken hoe met de Duitse, Engelse of Franse woorden uit de brontekst (7) wordt omgegaan. Het gaat bijvoorbeeld over het Duits in de oorlogs- en bezettingswoordenschat en over het Duits-Nederlandse mengtaaltje, doorspekt met germanismen en gesproken met een stevig Duits accent, dat Anne de personages van het Achterhuis – vaak op een erg humoristische wijze – in de mond legt.

Ten slotte zijn ook andere – toch wel voor de hand liggende – criteria als weglatingen (8), toevoegingen (9) en register (10) van tel. Schroth illustreert hoe in de Duitse vertaling van 1950 de Duitsers ‘gespaard’ werden doordat de vertaalster anti-Duitse woorden of uitspraken afzwakte of wegliet. Zo luidt bij Anne Frank een van de geschreven richtlijnen voor de bewoners van het Achterhuis: ‘Vereist is te allen tijde zacht te spreken. Toegestaan zijn alle cultuurtalen, dus geen Duits.’ Anneliese Schütz maakt daarvan ‘sind alle Kultursprachen … aber leise!!!’, waarmee ze de anti-Duitse betekenislaag wegmoffelt. En wanneer Anne in de brief van 9 oktober 1942 haar afgrijzen uitdrukt over het lot van de gedeporteerde joden, worden noch de verwijzing naar de mensonterende omstandigheden in het doorgangskamp Westerbork, noch de zin we nemen aan dat de meesten vermoord worden in de Duitse vertaling opgenomen. Wellicht gebeurden dergelijke aanpassingen om de Duitse familie en vrienden van de familie Frank, voor wie de eerste vertaling bedoeld was, niet voor het hoofd te stoten.

Aangezien Het Achterhuis als een soort montage van teksten kan worden beschouwd, zijn in de brontekst verschillende stijlen en registers terug te vinden. Anne laat in haar werk niet alleen verschillende stemmen meeklinken, maar maakte tussen haar dertiende en vijftiende levensjaar als schrijfster ook zelf een evolutie door. In de eerste vertalingen gaan deze verschillen vaak verloren. Het criterium van de vervlakking beschouwt Schroth als een belangrijke factor, omdat hij bepalend is geweest voor de receptiegeschiedenis van Het Achterhuis. Doordat de eerste vertalingen duidelijk afgevlakt waren en de stijl genivelleerd werd, is namelijk lang aan de authenticiteit van Het Achterhuis getwijfeld. Zo schreef een uitgever in 1951 aan Otto Frank:

Immer wieder taucht hier, vor allem in Lehrerkreisen, der Verdacht auf, dass es sich bei dem Tagebuch um eine Fälschung handle; denn man will nicht wahrhaben, wie rasch dieser junge Mensch unter den ungewöhnlichen Verhältnissen zu solcher Reife kam. Ich schreibe Ihnen dies, weil sie vielleicht bei den jetzt in Frage kommenden Übersetzungen die Verleger darauf hinweisen müssen, dass man bei der Übersetzung doch nach Möglichkeit auch auf die Entwicklung des Stils achten soll, denn ich bin überzeugt, dass man im holländischen Original von dieser Stilentwicklung im Tagebuch selbst etwas merken wird, was bei den Übersetzungen sehr leicht unter den Tisch fällt.

Simone Schroth schreef met deze studie haar heel persoonlijke verhaal over Het Achterhuis van Anne Frank. Ze getuigt van respect voor zowel de vertaalwetenschap als voor het metier van de literaire vertaler. Haar boek verdient dan ook ruime belangstelling, niet alleen in academische kring, maar ook bij vertalers en bij iedereen die ooit door het verhaal van Anne Frank is geraakt. En wie is dat niet?