In een essay van 1985 noemt de Belgische vertaalwetenschapper André Lefevere het Duitse woord ‘völkisch’ – kernbegrip bij uitstek van de nazi-ideologie – als voorbeeld van onvertaalbaarheid:
Universe of discourse features are those features particular to a given culture, and they are, almost by definition, untranslatable or at least very hard to translate. They can be things, like ‘bistro’ in French, or concepts, like ‘völkisch’ in German. They belong to a certain time, like ‘völkisch’ in German or ‘tunica’ in Latin, and they go under with their time as far as their language of origin is concerned. In translation, however, they need to be resuscitated, though nobody is quite sure in what form: loan translation, calque, footnote, a combination of the three? (Lefevere 1985: 235)
Het adjectief ‘völkisch’ mag dan al zijn ondergegaan met het nazisme, waardoor het van een hedendaagse vertaler enige creativiteit of zin voor historische reconstructie vereist, maar dat bovendien het Duitse woord ‘Volk’ in het Engels onvertaalbaar wordt verklaard, zoals de Amerikaanse antropologe Bettina Arnold oppert in een essay over de nazigenocide (‘The German word Volk, which is so difficult to translate into English’, 2002: 101–102), doet ongetwijfeld de wenkbrauwen fronsen. Wat is de precieze draagwijdte van dit oordeel? Welke factoren spelen een rol bij het vertalen en de vertaalbaarheid van het nazisme?
Ik zal op deze vraag een antwoord proberen te geven aan de hand van drie casestudies, gekozen uit verschillende culturele en taalkundige contexten. In elke case staat de stem van de dader centraal. Binnen de beperkte omvang van een artikel is het onmogelijk om een exhaustieve analyse te bieden van elke case en tot definitieve conclusies te komen. Eerder is het mijn bedoeling om enkele facetten te belichten van de vertaalproblematiek die hier aan de orde is. De gekozen casestudies maken deel uit van een lopend onderzoek naar het vertalen van het nazisme en de Holocaust. Een eerste deel van dit onderzoek is de basis geweest van een cultuurvergelijkende studie van nazi-Duitsland en het inquisitoriale Spanje. De bevindingen ervan zijn gepubliceerd in mijn boek Ni una gota de sangre impura. La España inquisitorial y la Alemania nazi cara a cara (Barcelona, 2006).
Het onvertaalbare vertaald: het begrip völkisch
Dat, zoals André Lefevere beweert, ‘völkisch’ een onvertaalbaar begrip zou zijn, wordt ten stelligste tegengesproken door de vertaalpraktijk zelf ten tijde van het nazisme. Dit sleutelwoord van het nazisme heeft de vertalers van Mein Kampf nauwelijks kopzorgen gebaard en met enige creativiteit werden zonder problemen aanvaardbare equivalenten voorgesteld in andere Europese talen. Het begrip ‘der völkische Staat’ wordt in 1939 door James Murphy, vertaler in dienst van het Duitse ministerie van Propaganda, vertaald als ‘the State that is grounded on the racial principle’. Enkele jaren later, in 1943, wordt datzelfde begrip door Ralph Manheim vertaald als ‘the folkish state’ of ook ‘the People’s State’ (Baumgarten 2001: 47). De eerste Franse vertaler van Mein Kampf gebruikt aanvankelijk ‘de race’, ‘ethnique’ of ‘issu du peuple’ als vertalingen van ‘völkisch’ en laat na 380 pagina’s definitief de keuze vallen op ‘raciste’ (Stallaert 2006: 41). De Spaanse vertaling van 1935 vertoont dezelfde tendens: ‘Volk’ en ‘völkisch’, aanvankelijk vertaald als ‘pueblo’ en ‘popular’, worden gaandeweg geassocieerd met de termen ‘raza’, ‘racial’ of ‘racista’ (voor een kritiek op deze betekenisvernauwing, zie Stallaert 2006: 39–49). Op één welbepaald moment verschijnt zowel in de Engelse, Franse als Spaanse vertaling van Mein Kampf de term ‘völkisch’ als onvertaalbaar, echter niet door toedoen van de vertaler, maar omwille van een taalkundige precisering van de auteur zelf, Adolf Hitler. In het tweede deel van Mein Kampf, nadat hij de term ‘völkisch’ reeds veelvuldig had gebruikt, voelt Hitler zich plots genoodzaakt te verduidelijken wat hij precies onder dit begrip verstaat. Hij schrijft: ‘Der Begriff völkisch erscheint so wenig klar abgesteckt, so vielseitig auslegbar und so unbeschränkt in der praktischen Anwendung wie etwa das Wort religiös’ (Hitler 1942: 415–416). Het is in deze context dat voor het eerst de vertalers het woord in het Duits laten staan, evenals de tweede term van de vergelijking ‘religiös’. De Spaanse vertaling van dit fragment luidt: ‘El concepto “völkisch” se presenta susceptible de una elástica interpretación y es ilimitado, tal como ocurre, por ejemplo, con el términio “religiös” (religioso)’ (Hitler 1935: 187). Het is trouwens niet toevallig dat ‘völkisch’ juist in combinatie met het adjectief ‘religiös’ tijdelijk de status van onvertaalbaar verwerft. Als kernbegrip van de politieke religie van nazi-Duitsland houdt de vertaalproblematiek van ‘völkisch’ eveneens verband met het vertalen van het ‘sacrale’. Dit aspect laat ik hier echter buiten beschouwing. Aan de hand van de geciteerde voorbeelden moge duidelijk zijn dat het nazidiscours door professionele vertalers ten tijde van het nazisme niet als onvertaalbaar werd ervaren. De vertalingen van Mein Kampf verschenen kort na de machtsovername door de nazi’s in 1933. Het was dan ook de bedoeling om via vertalingen in Europese talen het ideeëngoed van het nazisme internationaal kenbaar te maken. Voor de nazi’s zelf betekende het vertalen van Mein Kampf een daad van politieke propaganda, dé manier bij uitstek om hun stem te laten weerklinken op het internationale toneel. De promotoren van de vertaling hadden er belang bij dat de tekst zoveel mogelijk toegankelijk werd gemaakt voor het nieuwe lezerspubliek en gelet op deze doelstelling was het naturaliseren van het nazi-jargon in de doeltaal de beste optie. Dit belette niet dat ook de vertalers van Mein Kampf oog hadden voor de vertaalproblematiek van contextgevoelige politieke begrippen, zoals blijkt uit de inleidende noot bij de Engelse vertaling van Mein Kampf door James Murphy in 1939. Murphy vestigt de aandacht op de specificiteit van het begrip ‘völkisch’, maar zijn bedenkingen bij de begrippen ‘Weltanschauung’ en ‘Social Democracy’ maken het vertaalperspectief van Murphy duidelijk. Deze Britse vertaler spreekt met de stem van de daders:
There are a few points more that I wish to mention in this introductory note. For instance, I have let the word Weltanschauung stand in its original form very often. We have no one English word to convey the same meaning as the German word, and it would have burdened the text too much if I were to use a circumlocution each time the word occurs. Weltanschauung literally means ‘Outlook-on-the World’. But as generally used in German this outlook on the world means a whole system of ideas associated together in an organic unity – ideas of human life, human values, cultural and religious ideas, politics, economics, etc., in fact a totalitarian view of human existence. Thus Christianity could be called a Weltanschauung, and Mohammedanism could be called a Weltanschauung, and Socialism could be called a Weltanschauung, especially as preached in Russia. National Socialism claims definitely to be a Weltanschauung.
Another word I have often left standing in the original is völkisch. The basic word here is Volk, which is sometimes translated as People, but the German word, Volk, means the whole body of the people without any distinction of class or caste. It is a primary word also that suggests what might be called the basic national stock. Now, after the defeat in 1918, the downfall of the Monarchy and the destruction of the aristocracy and the upper classes, the concept of Das Volk, came into prominence as the unifying co-efficient which would embrace the whole German people. Hence the large number of völkisch societies that arose after the war and hence also the National Socialist concept of unification which is expressed by the word Volksgemeinschaft, or folk community. This is used in contradistinction to the Socialist concept of the nation as being divided into classes. Hitler’s ideal is the Völkische Staat, which I have translated as the People’s State.
Finally, I would point out that the term Social Democracy may be misleading in English, as it has not a democratic connotation in our sense. It was the name given to the Socialist Party in Germany. And that Party was purely Marxist; but it adopted the name Social Democrat in order to appeal to the democratic sections of the German people. (James Murphy, ‘Introductory note’, My Struggle [Mein Kampf], by Adolf Hitler, 1939)
‘Zelfportret van een beul’
Na jaren als SS’er te hebben gediend in de concentratiekampen van Dachau en Sachsenhausen, werd Rudolf Höss in 1940 aangesteld als commandant van Auschwitz. Hij zou er vanaf de zomer 1941 tot het najaar 1943 het bevel voeren over het vernietigingsprogramma van de joodse bevolking, de Endlösung der Judenfrage. Na drieënhalf jaar dienst in Auschwitz werd Höss in november 1943 aangesteld als chef van de inspectiedienst der concentratiekampen. De ineenstorting van het Derde Rijk leidde tot zijn arrestatie in Duitsland op 11 maart 1946. Na zijn getuigenis op het Neurenbergproces in de maand april, werd hij op 25 mei 1946 uitgeleverd aan Polen, waar zijn doodvonnis geveld werd op 2 april 1947. Tijdens zijn gevangenschap in Krakau schreef Rudolf Höss een autobiografisch verslag dat hij de titel meegaf van ‘Meine Psyche. Werden, Leben und Erleben’. Deze notities werden voor het eerst in een Poolse vertaling uitgegeven in 1951. In 1958 volgde een uitgave in de oorspronkelijke Duitse taal met als titel ‘Kommandant in Auschwitz, autobiografische Aufzeichnungen von Rudolf Höss’. Het is deze Duitse tekst die als brontekst zou dienen voor de Nederlandse vertaling van de hand van oud-verzetstrijdster, vertaalster en filmcritica Willy Wielek-Berg (1919–2004). De vertaling verscheen in 1960 bij Kruseman in Den Haag en werd heruitgegeven in 1980 door uitgeverij Elsevier. De titel van het boek luidt: ‘Commandant van Auschwitz’, gevolgd door de – voor een autobiografie – ongewone ondertitel ‘Zelfportret van een beul’. In een ‘Inleidend woord van de vertaalster’ neemt Wielek-Berg openlijk afstand van het door haar vertaalde werk door het nagenoeg onvertaalbaar te verklaren (een verklaring die uiteraard in schril contrast staat met de tekst die erop volgt). De redenen voor de onvertaalbaarheid zijn, aldus de vertaalster, het totale gebrek aan empathie met de auteur en de onverenigbaarheid van de Nederlandse taal met het nazi-jargon. Wielek-Berg stelt zich uitdrukkelijk ten doel om, via haar vertaling, een ‘ontmenselijkte’ Höss voor het Nederlandse lezerspubliek op te voeren. Het ‘inleidend woord van de vertaalster’ luidt als volgt:
Men kan bij de vertaling van de autobiografie van Höss op twee manieren te werk gaan. Men kan er, uitgaande van de op zichzelf juiste stelling dat dit pathetische en sentimentele Duits, doorspekt met SS-jargon, niet adequaat te vertalen is, eenvoudig een zo leesbaar mogelijk verslag van maken – zoals de Engelse vertaler deed. Men kan ook, gedachtig aan het woord van Schopenhauer: ‘Der Stil ist die Physiognomie des Geistes’ ten minste trachten de geest – of de on-geest – van de schrijver in de vertaling te laten doorklinken. Ik heb deze laatste – en moeilijkste – weg gevolgd. Het resultaat kan nooit helemaal bevredigend zijn. Want de eerste wet van de vertaler: zich inleven in de geest van de schrijver, vormde hier een onoverkomelijk obstakel. Wie kan zich inleven in de geest van deze holle man? En in de tweede plaats: veel van de taal van Höss, dit abominabele ‘Moffen’-Duits, kan – gelukkig – niet in het Nederlands worden overgebracht. Wij hebben geen equivalent voor deze kwasi-‘gebildete’ terminologie, voor deze huilerige kwasi-diepzinnigheden, voor dit afgebeten, hysterische plicht-jargon. Ik heb het desalniettemin geprobeerd, heb zelfs getracht de fouten die hij maakt te handhaven. Voorbeelden opnoemen heeft weinig zin: men vindt ze welhaast op elke bladzijde. Zoals gezegd: het resultaat kan de vertaler nooit helemaal bevredigen. Maar nog onbevredigender zou het zijn geweest, wanneer deze Höss uit de Nederlandse vertaling zou zijn te voorschijn getreden als een man, die zich bediende van een menselijke taal die de zijne niet was. Zoveel onverdiende eer mag men toch, dunkt mij, de miljoenen-moordenaar van Auschwitz niet laten. (‘Inleidend woord van de vertaalster’, Höss 1980: 5)
Nog vóór ze de lezer via haar vertaling toegang verleent tot de stem van de dader, wil Wielek-Berg haar eigen stem laten weerklinken. Het is met de stem van het slachtoffer dat zij zich als vertaalster wenst te positioneren en dit is de boodschap die ze in haar voorwoord aan de lezer meegeeft.
Het klinkt wellicht vreemd in de oren dat net in het Nederlands het nazidiscours onvertaalbaar zou zijn. De nazi’s zelf beschouwden de Nederlandse letteren als een variant van de eigen literatuur, een zijtak ontsproten aan de solide stam van de Duits-Germaanse letteren en vertalingen uit het Nederlands werden nauwelijks als vertalingen gepercipieerd (Sturge 1999). Wielek-Bergs oordeel over de taal van Höss wijkt overigens af van de indruk die de lezer krijgt, een indruk die niet toegeschreven kan worden aan mogelijke ingrepen van de vertaalster. De taal van Höss choqueert, niet omwille van een of ander onvertaalbaar jargon, maar precies door de nuchtere alledaagsheid, de trivialiteit van zijn woordkeuze, die haaks staat op de uitzonderlijkheid van de uitgedrukte feiten. Dit komt duidelijk naar voren in volgend citaat, afkomstig uit een passage waarin Höss de vernietigingsprocedure in Auschwitz toelicht: ‘In het voorjaar van 1942 gingen honderden bloeiende mensen onder de bloeiende vruchtbomen van de boerenhofstede, meestal niets vermoedend, in de gaskamers, in de dood’ (Höss 1980: 153). Het wrange, ongemakkelijke gevoel dat de kloof tussen woord en feit bij de lezer oproept, wordt bevestigd door lezers van de originele Duitse tekst. In zijn inleidende studie bij de autobiografie wijst de historicus Martin Broszat op de overwegend sobere stijl van Höss’ aantekeningen: ‘Vast staat evenwel, dat het hier in geen enkel opzicht twijfelachtige produkten van praat- of schrijflustige gewichtigdoenerij betreft, doch dat zij, ondanks menige vertekening en verfraaiing, over het algemeen juist opvallen door hun beknopte en exacte zakelijkheid’ (‘Inleiding’, Höss 1980: 8–9). Het is precies de triviale manier waarop Höss de gruwel van de concentratiekampen beschrijft die de vertaalster Wielek-Berg in haar voorwoord poogt te ontkennen. Ook al waarschuwt de Nederlandse titel dat het hier gaat om het ‘zelfportret van een beul’, toch zal de lezer de onthutsende confrontatie met de ‘banaliteit van het kwaad’ niet uit de weg kunnen gaan. Haar positionering als slachtoffer spoort de vertaalster echter aan om elke medeverantwoordelijkheid aan het blootleggen van deze ‘banaliteit’ bij voorbaat af te wijzen. Terwijl volgens de Duitse historicus Martin Broszat het geval Höss bewijst ‘dat massamoord niet met persoonlijke wreedheid, met demonisch sadisme, met brute ruwheid en zogenaamde “beestachtigheid” [...] gepaard behoeft te gaan’ (p. 14), streeft Wielek-Berg via haar Nederlandse vertaling zeer bewust het beeld na van een ‘ontmenselijkte’ Höss. De grenzen van het menselijke bepalen, voor deze vertaalster, de grenzen van het vertaalbare.
De herinnering aan de gruwelijke rol van Rudolf Höss als commandant van Auschwitz volgde in Frankrijk een andere weg dan in Nederland. Nog vóór de memoires van Höss in een Franse vertaling verschenen, had Robert Merle de stem van deze nazi aan bod laten komen in zijn roman La mort est mon métier uit 1952. Het boek vertelt het levensverhaal van een fictieve ik-figuur, Rudolf Lang die na een ongelukkige jeugd aan het hoofd komt te staan van het uitroeiingskamp Auschwitz. In zijn voorwoord bij de heruitgave van 1972 zocht Robert Merle een verklaring voor de matige receptie van het werk in het politieke klimaat van de jaren vijftig:
Vlak na 1945 verschenen er in Frankrijk talrijke aangrijpende getuigenissen over de kampen in Duitsland. Maar die bloei was kortstondig. De neergang in Europa van de literatuur over concentratiekampen kwam op gang toen Duitsland begon met herbewapening. Herinneringen aan de vernietigingskampen kwamen ongelegen voor westerse politici; ze werden dan ook vergeten.
Toen ik tussen 1950 en 1952 La mort est mon métier schreef, was ik me heel bewust van wat ik deed, ik schreef namelijk een boek tegen de stroom in. Sterker nog: mijn boek was nog niet eens af of het was al achterhaald.
Ik was dus helemaal niet verbaasd door de recensies. Zoiets had ik verwacht. De meest efficiënte taboes zijn naamloos. (Merle 1972: i; vertaling Désirée Schyns)
Pas in datzelfde voorwoord van 1972 doorbrak Robert Merle zelf het taboe dat zijn werk in de voorbije decennia getroffen had en onthulde hij onomwonden de identiteit van zijn personage: ‘Rudolf Lang a existé. Il s’appelait en réalité Rudolf Hoess et il était commandant du camp d’Auschwitz’ (Merle 1972: i). En aansluitend bij deze onthulling pleitte Robert Merle ervoor om zijn roman als een historisch document te lezen, met een groter waarheidsgehalte dan de authentieke stem van de dader:
Het wezenlijke van zijn leven [van Rudolf Höss] kennen we dankzij de Amerikaanse psycholoog Gilbert die hem in zijn cel ondervroeg tijdens het proces van Nürnberg. Het korte verslag van die gesprekken (waarvan Gilbert mij op de hoogte bracht) openbaart in zijn geheel oneindig veel meer dan de geschreven bekentenissen die Höss later in zijn Poolse cel schreef. Er is een verschil tussen het opschrijven van herinneringen via een bepaalde rangschikking en het beantwoorden van vragen van een psycholoog.
Het eerste deel van mijn boek is een gestoffeerde en imaginaire herschepping van het leven van Rudolf Höss gebaseerd op het verslag van Gilbert. Het tweede deel, waarin ik naar mijn smaak te werk ben gegaan als een historicus, beschrijft op basis van de documenten van het proces van Nürnberg, de langzame en tastende perfectionering van de doodsfabriek Auschwitz. (Merle 1972: i–ii; vertaling Désirée Schyns)
De chronologie met betrekking tot de publicatie, receptie en vertalingen van de memoires van Höss weerspiegelt de evolutie van de internationale politieke context in samenhang met de stand van het Holocaustonderzoek. De inleidende woorden van Martin Broszat bij Höss’ memoires, in schril contrast met de appreciatie van Wielek-Berg, waren een teken aan de wand. Vijfentwintig jaar later, in 1986, barstte de ‘Historikerstreit’ los, een jarenlange polemiek tussen voornamelijk West-Duitse historici en filosofen over de mogelijke ‘historisering’ van het nazisme. Veelbetekenend is, in dit opzicht, de publicatie in 1985, aan de vooravond van de Historikerstreit, van een nieuwe editie van de Italiaanse vertaling van Höss’ memoires. De Italiaanse vertaling van dit getuigenis was reeds in 1960 verschenen, net zoals de eerste Nederlandse vertaling. De heruitgave van 1985 werd ingeleid door Primo Levi, ’s werelds meest gehoorde stem als overlevende van het uitroeiingskamp. Primo Levi schildert Rudolf Höss in zijn voorwoord af als ‘a coarse, stupid, arrogant, long-winded scoundrel, who sometimes blatantly lies’ (Hoess 2000: 19), een oordeel dat Wielek-Berg ongetwijfeld zou hebben beaamd. Maar toch bevat Primo Levi’s beoordeling van Rudolf Höss, in tegenstelling tot die van Wielek-Berg, de kiem van een nieuwe interpretatie. Primo Levi erkent de menselijkheid van deze daderfiguur en beschouwt hem op zijn beurt als slachtoffer van een blind geloof in een ideologie (niet noodzakelijk het nazisme):
Rudolph Hoess may have been one of the worst criminals of all time, but his makeup was not dissimilar from that of any citizen of any country. His guilt, which was not inscribed in his genes or in his German birth, lay entirely in the fact that he was unable to resist the pressure exerted on him by a violent environment even before Hitler’s takeover. […] At present, when many tears are being shed over the end of the ideologies, it strikes me that this text reveals in an exemplary fashion how far an ideology can go when it is accepted as radically as by Hitler’s Germans, indeed by extremists in general. Ideologies can be good or bad, and it is good to know them, confront them, and attempt to evaluate them. But it is always bad to espouse an ideology even if it is cloaked with respectable words such as ‘Country’ and ‘Duty’. (Zie Hoess 2000: 20 en 25, ‘Introduction by Primo Levi’, March 1985).
Na drie jaar ‘Historikerstreit’ brak in 1989 een nieuwe wereldorde aan. Hoewel de strijd niet definitief was beslecht, had het debat tussen historici en filosofen ervoor gezorgd dat een aantal hardnekkige taboes van het Holocaust- en nazisme-onderzoek bespreekbaar waren gemaakt en nieuwe onderzoekspistes konden worden geëxploreerd. Deze vernieuwende inzichten hebben een positievere benadering van Höss’ memoires mogelijk gemaakt. Luisteren naar de stem van de dader is niet langer een taboe, maar, integendeel, een noodzakelijke oefening voor wie de mechanismen van genocidale ideologieën wil doorgronden. In een recente heruitgave van de Franse vertaling van 1959 benadrukt Geneviève Decrop in haar voorwoord het belang van Höss’ getuigenis juist omwille van de oprechtheid van dit document en de heldere én verhelderende taal waarin het geschreven is:
De SS-bureaucratie, die overigens bekend staat om haar maniakale drang naar cijfers en rapporten, had ervoor gezorgd dat de genocide uit de statistieken verdween en sterker nog uit het zorgvuldig gecodeerde taalgebruik zelf: het ging nooit om massamoorden, maar om ‘Endlösung’, ‘Sonderaktion’, ‘Sonderbehandlung’ . En dat is nog een reden waarom de bekentenissen van Höss van kapitaal belang zijn: ze beschrijven de feiten – en het gaat om veel feitenmateriaal – in een heldere taal. Los van de momenten van oprechtheid die uit zijn getuigenis spreekt, wordt het doorslaggevende argument voor het waarheidsgehalte ervan inderdaad gevormd door de kwantiteit en de kwaliteit van de gedocumenteerde informatie. Indertijd, en dat komt gedeeltelijk door dat verhullend taalgebruik, wist men nog maar heel weinig over de ‘Endlösung’. (Geneviève Decrop, ‘Préface à l’édition de 1995’, Hoess 2005: 7–8; vertaling Désirée Schyns).
‘It’s your funeral’ / ‘Vous l’aurez voulu’
De persoonlijke positionering van Wielek-Berg sluit aan bij de gevoeligheden van de joodse slachtoffers. Meer nog: haar standpunt als vertaalster is de vertolking van wat Raul Hilberg een ‘joodse traditie’ noemt, een traditie die weigert de dader een menselijk gelaat te geven en terug te voeren is op Deuteronomium. Een traditie waar hijzelf zich, als een van de pioniers van het Holocaustonderzoek, niet aan heeft gehouden, wat hem zuur is opgebroken.
The fadeout of the perpetrator is no accident. [...] This practice is the ultimate effect of an admonition in Deuteronomy, where one may find the words, ‘You shall blot out the remembrance of Amalek from under heaven’. [...] Modern Jews know, like their forebears, the hazard of giving the perpetrators a face, of endowing them with identity and thought, of allowing them a modicum of doubt or regret, of making them human. Remember only what they did. And what have I done? I insist on delving into forbidden territory and presenting Amalek with all his features as an aggregate of German functionaries. (Hilberg 1996: 131–132)
De recent overleden Raul Hilberg beschrijft in zijn werk The Politics of Memory (1996) de lijdensweg die voorafging aan de publicatie van zijn in 1954 voltooide studie The Destruction of the European Jews. De promotor van zijn proefschrift had hem tijdig gewaarschuwd voor de moeilijkheden die hem te wachten stonden. Toen Hilberg de definitieve titel van zijn onderzoek bekendmaakte, luidde het laconieke antwoord van zijn promotor: ‘It’s your funeral’ (Hilberg 1996: 66). In de Franse vertaling van The Politics of Memory, lezen we op dezelfde plek: ‘Vous l’aurez voulu’. Verrassende ‘translation shift’. De verschuiving van perspectief tussen origineel en vertaling vertolkt perfect waar het hier om gaat: in de Franse vertaling wordt Hilberg medeverantwoordelijk gesteld voor de slachtofferpositie waarin hij zou belanden met zijn onderzoek. De jarenlange miskenning van zijn werk was immers te wijten aan de innoverende verschuiving die Hilberg ingevoerd had in het onderzoeksperspectief. Hilberg had niet de slachtoffers van de Holocaust, maar de daders centraal gesteld en bovendien had hij kritische kanttekeningen geplaatst bij de rol van de joden zelf.
In Frankrijk was in 1951 Le bréviaire de la haine van Léon Poliakov verschenen, een gedocumenteerde studie over het uitroeiingsbeleid van de nazi’s. De stelling die Poliakov erin verdedigde leek Hilberg totaal achterhaald. Voor hem was duidelijk geworden dat haat niet de drijvende kracht was geweest achter het uitroeiingproces (Hilberg 1996: 70), een inzicht waarmee ook Hannah Arendt enkele jaren later zou worden geconfronteerd tijdens de verhoren op het Eichmann-proces. De resolute keuze voor het daderperspectief en de voor die tijd controversiële stellingen over de rol van de joden zelf in het hele vernietigingsproces leidden tot de afwijzing van Hilbergs manuscript door Yad Vashem in 1958. De toenmalige directeur van dit in 1953 opgerichte instituut voor de herdenking van de slachtoffers van de Shoah was dr. J. Melkman, een jood van Nederlandse origine, die dankzij zijn goede relaties in zionistische kringen tijdens de bezetting een geprivilegieerd statuut had verkregen dat hij bovendien ook na zijn deportatie naar Bergen-Belsen via Westerbork had weten te behouden (Hilberg 1996: 111). Melkman schreef de afwijzing toe aan twee ‘tekortkomingen’ van Hilbergs onderzoek. Hilberg had zich nagenoeg volledig gebaseerd op Duitse bronnen en de joodse historici van Yad Vashem hadden bezwaar aangetekend bij Hilbergs beoordeling van het joodse verzet. Kortom: ‘On the basis of what has been said, our foundation cannot appear as one of the publishers without running the risk that expert critics who know the history of the Nazi catastrophe thoroughly and possess a command of the languages of the occupied states in question, might express hostile criticism of the book’ (gecit. in Hilberg 1996: 110–111). Dit antwoord maakte meteen ook een einde aan Hilbergs illusie dat zijn werk vooral een joods lezerspubliek zou aantrekken. Enkele maanden later ontving Hilberg tevens een negatief advies van Columbia University Press, waaraan aanvankelijk een co-editie met Yad Vashem was voorgesteld. De toon van het boek was niet neutraal genoeg, de persoonlijkheid van de historicus was té zichtbaar en het geheel had de allure van een openbare aanklacht tegen Duitsland (Hilberg 1996: 112). Random House vond dan weer dat het werk met al zijn voetnoten en eruditie, ‘té Duits aanvoelde’ (Hilberg 1996: 117). Uiteindelijk zou het boek in 1961, en met het proces van de inmiddels aangehouden Adolf Eichmann in het vooruitzicht, verschijnen bij een Britse uitgeverij, dankzij fondsen die door Hilberg zelf waren geworven. Pas enkele decennia later begreep Hilberg de mechanismen die de publicatie en de receptie van zijn werk hadden bemoeilijkt:
In the prevailing atmosphere, which drew the attention of American Jews to Israel and the Arabs, and which directed the thinking of Americans as a whole to the cold war with the Soviet Union, my subject was relegated to the past. This was the time when those – like survivors – who were plagued by memories, were told to forget what had happened, and when the Nuremberg trials were conducted not so much to understand Germany’s history as to conclude unfinished business in order that Germany might be reconstituted with a clean slate in the North Atlantic community of nations confronted with the threat of communism. (Hilberg 1996: 69–70)
Topics may be suppressed or catapulted to public attention, but always for reasons that reflect the problems and needs of a society. In the United States the phenomenon now known as the Holocaust did not take root until after the agonies of the Vietnam War, when a new generation of Americans was searching for moral certainties, and when the Holocaust became a marker of an absolute evil against which all other transgressions in the conduct of nations could be measured and assessed. For Germany the time did not come until the 1980s, when the perpetrators were either dead or in old-age homes, and when for the first time their sons and daughters, grandsons and granddaughters, could openly ask questions about the activities of their elders during the Nazi era. In France, a complicated country where former resisters lived next door to former collaborators, time had to pass as well. In both Germany and France decades passed before my work was translated, but then the reception exceeded my expectations. (Hilberg 1996: 123–124)
Zijn studie was niet op het gepaste moment verschenen, de politieke en maatschappelijke tijdgeest was er nog niet rijp voor geweest. Het zou tot de jaren 1980–1990 duren vooraleer het werk ten volle naar waarde werd geschat en via vertalingen een ruimere weerklank kreeg. Een kwarteeuw na de eerste publicatie, verscheen in 1985 een tweede editie van het monumentale werk van Raul Hilberg. De Duitse vertaling was inmiddels verschenen in 1982. De Franse vertaling volgde in 1988, de Japanse in 1997, de Italiaanse in 1999 en de Spaanse vertaling verscheen in 2005 naar aanleiding van de zestigste herdenking van het einde van de Holocaust. In 2008 zal De vernietiging van de Europese Joden ook in het Nederlands verschijnen. Hoewel dr. Melkman de afwijzing van Hilbergs manuscript in 1995 nog als een juiste beslissing bestempelde (Hilberg 1996: 112), overweegt nu ook Yad Vashem een vertaling in het Hebreeuws. De grootste hinderpaal voor dit project is de hoge kostprijs van de vertaling in verhouding tot de beperkte afzetmarkt van deze taal (persoonlijke mededeling van prof. David Bankier).
De moeilijkheden die in 1982 rezen bij de Duitse vertaling zijn interessant. Hilberg had zijn studie in het Engels geschreven op basis van Duitse bronnen. De vertaling in het Duits veronderstelde dus een soort van ‘back translation’, met een verrassend resultaat:
The specific content of my text was given to me, of course, primarily by the records that the Germans had left behind, but there was a problem of rendition. Because these documents were in German, I could not embed them in my story without reproducing their substance in English. Languages are not the same. There are agglutinative words in German, as well as a great deal of heaviness, redundancy, and exclamation. One would think I did not have this difficulty when my books were later translated into German. But the German of the Nazi era is different from the German that emerged after the war. Extreme positions, and the absolute certainty with which they were stated in Nazi times, have been attenuated. Pristine German words have given way to a mélange of foreign and imported expressions. I was not fully aware of the extent of these changes until I received the drafts of the German translators. No, I would say, you cannot do that, a Beamter is not a Manager, a Niederschrift is not a Protokoll, misshandelt does not mean malträtiert. You are losing the original style and feeling. You are ignoring the fact that every German sentence that one finds in a document of the early 1940s incorporated the whole culture and atmosphere of that time. You are actually translating one kind of German into another German. (Hilberg 1996: 86–87)
Is het nazi-Duits in een hedendaagse Duitse context ‘onvertaalbaar’ geworden? De kloof tussen de taal van de daders en de hedendaagse Duitse vertalers is ongetwijfeld een feit. Maar anders dan bij Wielek-Berg is het niet langer de persoonlijke emotionele betrokkenheid van de vertaler die de vertaalbaarheid van het nazisme in de weg staat. De geciteerde passage van Hilberg doet eerder de afstandelijkheid vermoeden van een nieuwe generatie vertalers voor wie de Holocaust geschiedenis geworden is, een naoorlogse generatie die elke directe voeling met het onderwerp mist. Hilberg zelf kan hierbij als overgangsfiguur worden gezien. Bij een bezoek aan Wenen in 1992 kreeg Hilberg een brief in handen van H.G. Adler, historicus en overlevende van Theresienstadt. In deze brief uit 1962 schrijft Adler naar aanleiding van The Destruction of the European Jews:
What moves me in this book is the hopelessness of the author, who was born in 1926, and who came to the United States before the war, surely from Germany to which he returned at the end of the war with the US Army. In 1948 Hilberg began his work. Therefore he already has the viewpoint of a generation, which does not feel itself affected directly, but which looked at these events from afar, bewildered, bitter and embittered, accusing and critical, not only vis-à-vis the Germans (how else?), but also the Jews and all the nations which looked on. (gecit. in Hilberg 1996: 202–203)
De haast ‘sacrale’ aura van onvertaalbaarheid waarmee André Lefevere de ‘völkische’ ideologie in 1985 nog omhulde is inmiddels op de helling komen te staan. In Nederland is recent een publiek debat ontstaan rond de opheffing van het verbod op het verspreiden van Mein Kampf. De Duitse deelstaat Beieren, als naoorlogse erfgenaam van de auteursrechten, kan de gedrukte heruitgave van dit boek nog tegenhouden tot 2015. Geen enkele wettelijke bepaling is echter krachtig genoeg om de elektronische verspreiding van Mein Kampf tegen te gaan. Wie op het internet op zoek gaat naar de Franse, Engelse of Spaanse vertaling uit de jaren 1930–1940 zal bij zijn lectuur geen hinder ondervinden van de zogeheten onvertaalbare ‘universe of discourse features’ waar André Lefevere het over heeft. Het nazi-jargon was immers een Duitstalige aangelegenheid en de toenmalige vertalers hebben er via hun naturaliserende strategie voor gezorgd dat de tekst ook nu nog perfect verstaanbaar is in vertaling. Wellicht ondervinden vooral de Duitse lezers van Mein Kampf hinder van een aantal gedemodeerde woorden en begrippen die uit het actuele, ‘gedenazificeerde’ Duits zijn verdwenen. Maar dit is, per slot van rekening, het lot van alle lezers van historische klassiekers in de originele taal.
Aan de hand van drie casestudies, waarin telkens de stem van de dader centraal staat, heb ik gepoogd om de problematiek van het vertalen en de vertaalbaarheid van het nazisme in een ruimer perspectief te plaatsen. Tijdgebonden politieke en diplomatieke gevoeligheden, de emotionele betrokkenheid van de vertaler of de stand van zaken in het Holocaustonderzoek zijn minstens even belangrijk als culturele en/of taalkundige factoren. Op de puinhoop van het nazisme en de Holocaust zijn in de naoorlogse periode op wereldvlak nieuwe politieke verhoudingen ontstaan, die bepalend zijn geweest voor de manier waarop het nazisme en de Holocaust geschreven en vertaald konden worden. De jaren 1980–1990 hebben een scharniermoment betekend dat gekenmerkt wordt door de Historikerstreit, de Duitse ‘Wende’, het einde van de Koude Oorlog en het aantreden van een nieuwe generatie vertalers voor wie het nazisme en de Holocaust niet langer ‘herinnering’ is, maar eenvoudigweg geschiedenis is geworden.
Bibliografie
Arnold, Bettina. 2002. ‘Justifying Genocide. Archeology and the Construction of Difference’, in: Alexander Laban Hinton (ed.), Annihilating Difference. The Anthropology of Genocide. Berkeley/London: University of California Press, p. 95–116.
Baumgarten, Stefan. 2001. ‘Uncovering Ideology in Translation: An Analysis of English Translations of Hitler’s Mein Kampf’, CTIS Occasional Papers, vol. 1, p. 21–54.
Hilberg, Raul. 1994. La politique de la mémoire. Vert. Marie-France de Paloméra. Paris: Gallimard.
Hilberg, Raul. 1996. The Politics of Memory: the Journey of a Holocaust Historian. Chicago: Ivan R. Dee.
Hitler, Adolf. 1935. Mi lucha. Traducción directa del alemán. Barcelona: Araluce.
Hitler, Adolf. 1937. Mi Lucha. Facsimil de la primera edición editada en castellano por el Partido Nazi de Münich y repartida, desde Ávila, en la España llamada Nacional. Ávila: Epidauro.
Hitler, Adolf. 1939. My Struggle (Mein Kampf). http://freedom.orlingrabbe.com/lfetimes/mein_kampf, geraadpleegd op: 28/12/2003; Engelse vertaling door James Murphy.
Hitler, Adolf. 1942. Mein Kampf. Munich: Zentralverlag der NSDAP. (Erster Band: Eine Abrechnung, 1925. Zweiter Band: Die nationalsozialistische Bewegung, 1927).
Hitler, Adolf. 1943. Mein Kampf (Engelse vertaling). http://abbc.com/historia/hitler/mkampf/eng/index.htm, geraadpleegd op: 5/12/2003.
Hitler, Adolf. (s.d.) Mon combat. http://abbc.com/historia/hitler/mkampf/fra, geraadpleegd op: 5/12/2003.
Hoess, Rudolf. 1995, 2005. Le commandant d’Auschwitz parle. Préface et postface de Geneviève Decrop. Paris: La Découverte / Poche.
Hoess, Rudolf. 2000. Commandant of Auschwitz. Introduced by Primo Levi. London: Phoenix.
Höss, Rudolf. 1980. Commandant van Auschwitz. Zelfportret van een beul. Amsterdam/Brussel: Elsevier. [Kommandant in Auschwitz, autobiographische Aufzeichnungen von Rudolf Höss].
Höss, Rudolf. 1985. Comandante ad Auschwitz. Prefazione di Primo Levi. Trad. di G. Panzieri Saija. Torino: Ed. Einaudi.
Lefevere, André. 1985. ‘Why waste our time on rewrites? The Trouble with Interpretation and the Role of Rewriting in an Alternative Paradigm’, in: Theo Hermans (ed.), The Manipulation of Literature. London/Sidney: Croom Helm, p. 215–243.
Merle, Robert. 1972. La mort est mon métier. Paris: Gallimard / Folio.
Stallaert, Christiane. 2006. Ni una gota de sangre impura. La España inquisitorial y la Alemania nazi cara a cara. Barcelona: Galaxia Gutenberg / Círculo de Lectores.
Sturger, Kate. 1999. ‘Comment on Translation in the Nazi Literary Journal Bücherkunde’, in: Jeroen Vandaele (ed.), Translation and the ‘Re’Location of Meaning. Selected Papers of the CETRA Research Seminars in Translation Studies 1994–1996. Leuven: CETRA, p. 117–131.