Juryrapport Martinus Nijhoffprijs 2007    69-72

Jury Martinus Nijhoffprijs

Ria van Hengel heeft een breed vertaaloeuvre op haar naam. Alleen al de laatste jaren heeft ze vertalingen gepubliceerd van zo verschillende schrijvers als W.G. Sebald en Elfriede Jelinek, twee auteurs die centraal staan in haar werk. Ze overbrugt ruim twee eeuwen en vertaalt zowel Novalis en de gebroeders Grimm, als onze tijdgenoten Helmut Krausser, Herta Müller en Martin Walser. Ze vertaalt proza, poëzie en essays. En ze doet dat niet alleen met grote inzet, uiterst vakkundig en met een opvallend constante kwaliteit, maar ook met bevlogenheid, creativiteit en passie.

Wie de sprookjes van Grimm in de recente vertaling van Ria van Hengel aan kinderen voorleest, merkt hoe soepel, hoe natuurlijk dat gaat. De voorlezer hoeft de verhalen niet meer al lezend van allerlei houterigheden te ontdoen: wat er staat is zonder meer rijp om verteld en genoten te worden. Vergelijking met de oorspronkelijke Kinder- und Hausmärchen van de Grimms laat ons tegelijk zien dat de vertaalster geen bewerking maakt – en al helemaal geen bewerking speciaal voor kinderen­ –, maar de tekst op de voet volgt. Niets is versimpeld, niets is verdonkeremaand, niets is minder eng gemaakt dan het was, en als een verhaal in de Grimmuitgave nog niet zo gepolijst was als wij gewend zijn, Assepoester bijvoorbeeld, dan is dat in deze uitgave zo gebleven. En daarmee hebben we in het kort de werkwijze van deze vertaalster gekarakteriseerd: terwijl ze inhoudelijk de brontekst helemaal in zijn waarde laat, schrijft ze een Nederlands dat, ook op momenten waarop interferentie op de loer ligt, geen enkele concessie doet aan het Duits en de lezer vaak verrast met typisch Nederlands idioom.

De Duitse auteur W.G. Sebald is bijna compleet door Ria van Hengel vertaald, waardoor onder andere werken als Austerlitz en De emigrés voorhanden zijn in voortreffelijke Nederlandse versies. Een van Sebalds hoofdthema’s is de herinnering, het voornaamste bezit dat zijn innerlijk eenzame personages rest, en die heel vaak verbonden is met concrete voorwerpen, waarvan zelfs foto’s in de tekst worden afgedrukt. Soms gaat het om de herinnering aan een vroegere herinnering, of wat iemand vertelt over wat een ander zich herinnert. Dat terugroepen van het verleden beschrijft Sebald in dikwijls monumentale, maar weerbarstige zinnen, waarin gegevens opeen worden gestapeld en vertellers op een rij worden gezet, in een steeds terugkerende formule: ‘zei A, zei B’. Karakteristiek voor dit alles is het volgende fragmentje uit Austerlitz, waarin verslag wordt gedaan van een eerste gesprek, lang geleden, tussen twee mensen die ooit gelieven hadden kunnen worden:

Das Gespräch in dem Arkadencafé, in dessen Verlauf Marie abwechslungsweise Pfefferminztee und Vanilleeis bestellte, drehte sich, nachdem wir unser gemeinsames Interesse entdeckt hatten, hauptsächlich um baugeschichtliche Dinge, so unter anderem, wie mir noch vollkommen gegenwärtig ist, sagte Austerlitz, um eine Papiermühle in der Charente, die Marie unlängst mit einem ihrer Vettern besucht hatte und die, so sagte sie, sagte Austerlitz, zu den geheimnisvollsten Orten gehörte, an denen sie je gewesen sei. (p. 369/370)

Het gesprek in het arcadecafé, waarbij Marie afwisselend pepermuntthee en vanilleijs bestelde, ging, nadat we onze gemeenschappelijke belangstelling hadden ontdekt, voornamelijk over bouwhistorische zaken, onder meer, zoals ik nog heel goed weet, zei Austerlitz, over een papiermolen in de Charente die Marie onlangs met een van haar neven had bezocht en die, zo zei ze, zei Austerlitz, een van de geheimzinnigste plekken was waar ze ooit was geweest. (p. 294)

Ria van Hengel volgt Sebalds stijl met respect, toegewijd, liefdevol zouden we zeggen, maar geenszins slaafs. Ze verliest nergens uit het oog dat het Nederlands – dat zo sterk van het Duits verschilt, terwijl het er zo dicht bij lijkt te liggen – zijn eigen eisen stelt, die ook gerespecteerd willen worden. Dat is bijvoorbeeld te zien in de volgende passage, een paar bladzijden verder in Austerlitz, waar in de Nederlandse versie bijna niets meer daar staat waar het in het Duits stond:

Wieder zu mir gekommen bin ich erst in der Salpêtrière, in die man mich eingeliefert hatte und wo ich nun, irgendwo in dem riesigen, über die Jahrhunderte sozusagen aus sich selber herausgewachsenen und zwischen dem Jardin des Plantes und der Gare d’Austerlitz ein eigenes Universum bildenden Gebäudekomplex, in welchem die Grenzen zwischen Heil- und Strafanstalt von jeher unsicher gewesen sind, in einem der oft mit vierzig Patienten und mehr belegten Männersäle lag. (p. 378)

Ik kwam pas weer bij in la Salpêtrière, waar men mij naar toe had gebracht en waar ik nu in een mannenzaal met dikwijls ruim veertig patiënten lag, ergens in het reusachtige, door de eeuwen heen als het ware buiten zichzelf uitgegroeide gebouwencomplex dat tussen de Jardin des Plantes en het Gare d’Austerlitz een eigen universum vormde waar de grenzen tussen ziekenhuis en gevangenis altijd onduidelijk zijn geweest. (p. 301/302)

Zeer speciale vermelding verdienen ook haar vertalingen van het werk van Nobelprijswinnares Elfriede Jelinek. De schrijfster zelf heeft haar De kinderen van de doden een prozagedicht genoemd, en velen, onder wie Ria van Hengel in haar nawoord bij die vertaling, hebben gewezen op de enorme dichtheid en gelaagdheid van dat boek. Wat de vertaling van dit boek vereist aan literaire en filosofische kennis, aan talent, moed en doorzettingsvermogen is vergelijkbaar met de eisen die een Ulysses-vertaling stelt. Het resultaat stemt tot grote bewondering.

In 2006 zijn er twee vertalingen van Ria van Hengel uitgekomen waarin de dichtkunst een grote rol speelt: Sebalds ontroerende eersteling, Naar de natuur, een drievoudige vertelling in poëzievorm, en van Novalis de roman Heinrich von Ofterdingen, die nog onvoltooid was toen hij in 1800 stierf. In De blauwe bloem, zoals dat laatste boek in het Nederlands heet, is de poëzie zelf een centraal thema, en er zijn veel gedichten in opgenomen. Alleen al de vergelijking van deze vertalingen geeft een indruk van de verscheidenheid waartoe Ria van Hengel in staat is: Sebalds gedicht krijgt een vloeiende Nederlandse versie die de Duitse op de voet volgt, en de gedichten van Novalis worden geheel herdicht tot Nederlandse pendanten van het origineel.

Ria van Hengel heeft zeer belangrijke werken uit de Duitstalige literatuur voor ons ontsloten in schitterende en uiterst verzorgde vertalingen. In haar oeuvre gaan zichtbare toewijding, deskundigheid en dienstbaarheid samen met durf, creativiteit en intelligentie. De jury heeft unaniem besloten het bestuur van het Prins Bernhard Cultuurfonds aan te bevelen haar de Martinus Nijhoff Prijs 2007 toe te kennen.


De jury van de Martinus Nijhoff Prijs 2007 bestond uit Harm-Jan van Dam, Ton Hoenselaers, Ronald de Rooij, Désirée Schyns, Miel Slager (voorzitter) en Willem Weststeijn.