Sodom twee maal, een eerste verkenning    23-30

Jeanne Holierhoek

Het heeft lang geduurd voordat er vertalingen van het werk van Proust in het Nederlands verschenen. In 1966 kwam de eerste: Een liefde van Swann, het deel waarmee A la recherche du temps perdu begint, vertaald door M. Veenis-Pieters. Dat was ruim zestig jaar nadat in Frankrijk Un amour de Swann was gepubliceerd. In Engeland, dat zich gewoonlijk vooral concentreert op de eigen literatuur, was Scott Moncrieff al in 1922 met de vertaling van dit eerste deel gekomen.1 Sinds 1999 is de volledige Recherche in het Nederlands beschikbaar onder de verzameltitel Op zoek naar de verloren tijd. Een paar delen ervan zijn vertaald door C.N. Lijsen, maar de meeste door Thérèse Cornips, die daarvoor werd bekroond met de Martinus Nijhoff Prijs.

En nu is er geen houden meer aan: de Recherche begint zich in het Nederlandse taalgebied te vermenigvuldigen. In Frankrijk is al een aantal delen bewerkt tot stripverhaal, en uitgeverij Atlas volgt de verschijning van die fraai geïllustreerde boeken op de voet. De uiteraard sterk ingekrompen tekst daarvan is vertaald door Jelle Noorman.2 In 2004 en 2005 bracht het ro theater een vierdelige Proustcyclus, waarbij werd geput uit de Recherche en in mindere mate uit Monsieur Proust, de memoires van Céleste Albaret, Prousts toegewijde huishoudster. Die vier voorstellingen waren niet gemakkelijk te volgen; het publiek kreeg lange monologen te verstouwen, die ten gehore werden gebracht in een onconventionele enscenering. De tekst van de Recherche werd ook hier uiteraard in ingekorte vorm gepresenteerd, maar er werden weinig concessies gedaan aan het gecompliceerde taalgebruik van dit oeuvre, waarin het gevoelsleven van de personages tot in de kleinste nuances wordt beschreven. Toch haakten niet veel toeschouwers af en bleef de zaal tot en met de vierde voorstelling goed gevuld. De tekst van deze toneelvoorstellingen is ook in boekvorm verschenen en in dit geval was de vertaling van de hand van Céline Linssen.3

Intussen wordt ook alweer gewerkt aan een stroomlijning van de bestaande Op zoek naar de verloren tijd. Het door Cornips vertaalde gedeelte is daarbij de norm waar de eerste delen aan zullen worden aangepast. Hoever die aanpassing zal gaan weet ik niet, maar het lijkt me zeer waarschijnlijk dat bijvoorbeeld de hertogin van Guermantes nu ook in de eerste delen ‘duchesse de Guermantes’ zal worden genoemd, dat er minder zal worden getutoyeerd, dat het ‘broodje met warme ham en kaas’ een ‘croque-monsieur’ gaat worden, dat er in de aangepaste uitgave niet meer zal worden geluncht maar nog uitsluitend gedejeuneerd, enzovoort. De Cornips-vertalingen zijn immers veel sterker op het Frans zijn georiënteerd dan die van Lijsen en Veenis-Pieters.

We kunnen voorts de vertaling tegemoet zien van Contre Sainte-Beuve, door sommigen wel aangeduid als ‘de oer-Recherche’. Pas in 1954, ver na de dood van Proust, werd deze tekstbundel gepubliceerd. Het is een literaire positiebepaling van de auteur, gecombineerd met de eerste aanzetten tot de Recherche. Aan de vertaling van Contre Sainte-Beuve wordt gewerkt door het vertaalcollectief Marjan Hof, bestaande uit Martin de Haan, Jan Pieter van der Sterre en Rokus Hofstede.

Marjan Hof voert al een jaar of vijf de redactie over de reeks Perlouses van uitgeverij Voetnoot. Het zijn dunne boekjes met kleine, fijne, vaak verrassende en meestal vrijwel onbekende teksten uit de Franse literatuur. Over het algemeen schrijft een van de leden van het collectief er een nawoord bij en er worden ook noten toegevoegd, alles om de tekst degelijk te ontsluiten. In principe is de reeks opgezet voor andere teksten dan romans, maar toch is er ook een vertaald fragment uit de Recherche in uitgekomen: Het vervloekte ras, vertaald door heel Marjan Hof (2004). Proust lokte kennelijk zo dat een uitzondering op de selectieregel werd gemaakt, en wie weet volgen er nog meer uitzonderingen, dat maakt Perlouses alleen maar interessanter. Misschien ook was de vertaling van dit fragment bedoeld als vingeroefening voor het veel omvangrijker Contre Sainte-Beuve. Met drie tegelijk een vertaling maken vergt nu eenmaal een andere aanpak dan solowerk, zeker als het gaat om een persoonlijke en ingewikkelde stijl als die van Proust.

Hervertalingen: het genoegen en het nut
Waarom maakt Proust vertalers zo begerig? Ik heb iemand gekend die zijn vertaling van Combray in eigen beheer en op eigen kosten heeft uitgegeven. Zelfs La confession d’une jeune fille, een tamelijk precieus jeugdwerk van Proust, is in minder dan tien jaar twee keer in het Nederlands vertaald.4

Geregeld wordt vertalen vergeleken met het optreden van een uitvoerend kunstenaar. Welke acteur droomt er niet van om de rol van Hamlet te spelen, welke sopraan om in Così fan tutte de duivels moeilijke partij van Fiordiligi te zingen? Welke vertaler, op zijn of haar beurt, droomt er niet van om een prestigieuze klassieke tekst te vertalen en zich aldus te meten met beroemde voorgangers? Vertalen is ook een beetje annexeren. In de intensieve omgang met een bewonderde roman lijkt het misschien even of je die tekst zelf geschreven hebt. Heel even maar, en dat mag ook niet lang duren, want een vertaler mag er niet met de tekst vandoor.

In de vorige Filter vroeg Hans Vandevoorde zich af waarom klassieke romans toch steeds weer opnieuw moeten worden vertaald, waarom niet kan worden volstaan met het opkalefateren en moderniseren van een reeds bestaande vertaling. Hij schreef: ‘er wordt te veel vertaald, er wordt onnodig geproduceerd om een legertje vertalers aan het werk te houden.’5 En daarmee doelde hij uitdrukkelijk op de situatie in Nederland. Misschien weet hij niet dat het Nederlandse Fonds voor de Letteren uitsluitend op grond van een uitvoerige en doortimmerde argumentatie subsidie toekent voor een hervertaling, en dat de drie vertalers van het vertaalcollectief echt geen werk tekortkomen. Het Fonds heeft zich kennelijk door goede argumenten laten overtuigen en een subsidie verstrekt aan zowel Thérèse Cornips en Anneke Brassinga, die de eerste delen van Op zoek naar de verloren tijd in de pas gaan brengen met de laatste delen,6 als aan Marjan Hof voor Het vervloekte ras, de vertaling van een fragment dat al eerder door Cornips was vertaald. Het is mijns inziens een verstandige investering in de vertaalkwaliteit van de complete Op zoek naar de verloren tijd en in die van Contre Sainte-Beuve.

‘Elke goede vertaling bevat een impliciet leesvoorstel,’ aldus Rokus Hofstede in juni 2005, toen hij de Elly Jaffé Prijs in ontvangst nam. En juist dat maakt het naast elkaar bestaan van verschillende vertalingen zo interessant. Veel boeken hoeven echt niet meer dan één keer te worden vertaald, maar van auteurs als bijvoorbeeld Proust, Baudelaire, Montaigne en Flaubert betekenen nieuwe vertalingen meestal een welkome verrijking. Ik herinner mij de twee vertalingen van Les fleurs du mal, die in de jaren negentig van de vorige eeuw bijna gelijktijdig verschenen en elkaar aanvulden: in de ene waren betekenisnuances geofferd aan de vorm, in de andere had de vorm licht geleden onder een verregaande trouw aan de betekenis. En de vertaling van Madame Bovary door Hans van Pinxteren bewonder ik zeer, maar de oude vertaling van C.J. Kelk brengt mij nog weer wat extra’s, bijvoorbeeld een vocabulaire dat terugvoert naar het verleden.

Op zoek naar de verschillen: een slecht gedicht en oneerbiedige taal
Vol nieuwsgierigheid heb ik dus de vertaling van Marjan Hof naast die van Cornips gelegd: zoek de verschillen! En dan zonder meteen per se een hiërarchie te willen aanbrengen door de ene vertaling in haar geheel als slechter en de andere als beter te kwalificeren. Dat zou een nauwkeuriger onderzoek vergen. Bij het vergelijken van vertalingen geldt vooral een absoluut geformuleerd criterium: een slechte – en niet een slechtere – vertaling kan maar het beste meteen opzij worden geschoven; vergelijken en zoeken naar de verschillen heeft in zo’n geval geen zin, dat wordt schoolmeesterwerk. En verder is een nieuwere, modernere vertaling niet per definitie beter. Waarom zou de vertaling van een tekst uit 1920 niet wat ouderwetse woorden en uitdrukkingen mogen bevatten? De lezers van het origineel zullen het ook met de taal van 1920 moeten doen. Op detailpunten kan ik het niet laten nu en dan mijn eigen voorkeur aan te duiden, maar mijn doel is het vinden van globale verschillen tussen beide vertalingen.

Het vertalen van een traditioneel gedicht nodigt meestal uit tot persoonlijker oplossingen dan het vertalen van proza. Zo’n gedicht is immers in een bepaalde vorm geschreven, met een rijm en een metrum. Wie in de vertaling die vormelementen wil handhaven, zal vaak het vocabulaire wat vrijer moeten vertalen. En warempel, in het te onderzoeken fragment staat een gedicht, althans een wat melig versje, dat in het origineel als volgt luidt:

Je n’aime que Chloé au monde,
Elle est divine, elle est blonde,
Et d’amour mon coeur s’inonde. (33)7

Het vervloekte ras, het eerste hoofdstuk uit Sodome et Gomorrhe, gaat over homoseksualiteit. De verteller ontdekt dat monsieur De Charlus, de temperamentvolle baron, een vurige ontmoeting heeft met Jupien, de vestenmaker. Het is voor de verteller aanleiding om uitvoerig te mijmeren over de eenzaamheid van homoseksuelen in het algemeen, die genoodzaakt zijn hun seksuele voorkeur verborgen te houden en bovendien maar moeilijk de juiste partner kunnen vinden. Soms proberen ze te doen geloven dat ze van vrouwen houden, bijvoorbeeld door een stuntelig gedichtje te schrijven. Cornips vertaalt het als volgt:

O Chloë, met uw zoete mond,
Uw golvend, glanzend haar zo blond,
Ik heb u lief te aller stond. (29)8

En dit is de vertaling van Marjan Hof:

Chloë heb ik mijn hart verpand,
Ze is heel blond en elegant,
Ik ben door liefde overmand. (56)

Rijm en metrum zijn gehandhaafd, de betekenis is wat veranderd maar de drakerigheid is gebleven. De woordkeus gaat twee kanten uit: in de Cornips-vertaling staan ouderwetse uitdrukkingen als ‘zoete mond’ en ‘te aller stond’, terwijl de Hof-vertaling veel moderner aandoet. Naast de eerste vertaling had een ouderwets poëzieplaatje kunnen worden geplakt, de tweede is strakker.

Ook het vertalen van spreektaal brengt vaak grotere verschillen aan het licht dan het vertalen van ongesproken proza. Daarom ook daarvan een voorbeeld: ‘Je vois que vous avez un coeur d’artichaut.’ Aldus Jupien (op p. 17) tegen de baron, wanneer die hem uithoort over jonge jongens uit de buurt. Ik citeer de vertalingen:

U bent een allemansvriend, zie ik. (Cornips, 15)
U bent een ouwe scharrelaar, zie ik. (Hof, 26) 

De tweede vertaling is beeldender, het register is lager. Dat lijkt mij meer in overeenstemming met het origineel.

Een adembenemende zin
Dit waren twee voorbeelden ter oriëntatie, maar nu komt het echte werk, dat wat Proust tot Proust maakt: de adembenemend lange en ingewikkelde zinnen. In de Recherche spelen heden en verleden door elkaar heen, worden de personages in hun handelen gedreven door een veelheid van soms tegenstrijdige motieven, waarvan ze een groot deel verborgen houden, worden gedragingen uitvoerig geanalyseerd en doet de verteller vaak aan introspectie. Deze complexiteit wordt gespiegeld in de syntaxis. In de proustiaanse zin wordt de spanning tot het uiterste opgevoerd, bijvoorbeeld met behulp van ondergeschikte en soms daaraan weer ondergeschikte zinnen, of met behulp van elementen die vooruitwijzen naar een ander element dat pas veel verder in de zin wordt genoemd. In het Nederlands geldt de ‘tangconstructie’ als onelegant, maar in het werk van Proust wemelt het van tangconstructies. Evenmin schuwde Proust een overvloedig gebruik van betrekkelijke voornaamwoorden als qui en que, door Flaubert juist zo verfoeid. In zijn eigen tijd werd wel gezegd dat Proust het Frans niet goed beheerste. ‘Fransen gaan er liever van uit dat een schrijver “niet kan schrijven” dan te veronderstellen dat hij op een bepaalde manier heeft willen schrijven,’ aldus Leo Spitzer in een essay over de stijl van Proust.9 We mogen alvast stellen dat deze persoonlijke, van het gangbare Frans afwijkende stijl niet mag uitmonden in een doorsnee-Nederlands.

Zoals ik graag een sopraan haar krachten hoor meten met Come scoglio immoto resta, zo ga ik nu kijken wat er in de twee vertalingen geworden is van zo’n karakteristieke Proust-zin, die in het origineel als volgt luidt:

Proféré d’un ton douloureux, glacial et maniéré, ce reproche fut sans doute sensible à M. de Charlus qui, pour effacer la mauvaise impression que sa curiosité avait produite, adressa à Jupien, trop bas pour que je distinguasse bien les mots, une prière qui nécessiterait sans doute qu’ils prolongeassent leur séjour dans la boutique et qui toucha assez le giletier pour effacer sa souffrance, car il considéra la figure du baron, grasse et congestionnée sous les cheveux gris, de l’air noyé de bonheur de quelqu’un dont on vient de flatter profondément l’amour-propre, et, se décidant à accorder à M. de Charlus ce que celui-ci venait de lui demander, Jupien, après des remarques dépourvues de distinction telles que: ‘Vous en avez un gros pétard!’, dit au baron d’un air souriant, ému, supérieur et reconnaissant: ‘Oui, va, grand gosse!’ (17)

Een aantal scharnieren in de zin is voor de duidelijkheid onderstreept. Halverwege, bij car, kan de lezer even op adem komen, want dan begint de tweede hoofdzin. Allerlei elementen dienen om vooruit te wijzen, bijvoorbeeld meteen al proféré, dat hoort bij ce reproche. Het einde komt als een soort ontspanning: na een elitair geconstrueerde analyse van gevarieerde en tegenstrijdige gevoelens zakken we een register en wordt ook het ritme eenvoudig, belanden we als het ware drie maal stuiterend op de grond: oui-va-grand gosse. En dat einde wordt subtiel voorbereid met een ander fragmentje spreektaal: ‘Vous en avez un gros pétard!’

Geuit op een gekwelde, kille, gemaniëreerde toon, trof het verwijt zeker doel bij M. de Charlus die, om de slechte indruk die zijn nieuwsgierigheid had gemaakt uit te wissen, Jupien een verzoek deed, te zacht dan dat ik zijn woorden goed kon onderscheiden, maar waarmee kennelijk een verlenging van hun verblijf in het atelier was gemoeid en dat de vestenmaker voldoende roerde om zijn leed ongedaan te maken, want deze, de baron in het pafferige, onder de grijze haren rood aangelopen gezicht kijkend met de gelukzalige uitdrukking van iemand wiens eigenliefde zojuist hooglijk is gestreeld, besloot, na enkele van alle beschaafdheid verstoken opmerkingen als: ‘Het is me wat met die dikke batterij van u!’, in te gaan op wat M. de Charlus hem had gevraagd, en zei tot de baron met een glimlach, aangedaan, toegeeflijk en erkentelijk: ‘Vooruit dan maar, groot kind!’ (Cornips, 15)

Uitgesproken op gekwelde, ijzige en gemaniëreerde toon trof dat verwijt waarschijnlijk doel bij monsieur De Charlus, die, om de slechte indruk uit te wissen die zijn nieuwsgierigheid had achtergelaten, Jupien een verzoek deed, te zacht voor mij om de woorden goed te onderscheiden, dat waarschijnlijk een langer verblijf in de werkplaats zou vereisen en dat de vestenmaker voldoende roerde om zijn gegriefdheid weg te nemen, want hij bekeek het mollige en onder het grijze haar rood aangelopen gezicht van de baron met de gelukzalige uitdrukking van iemand wiens eigenliefde zojuist hooglijk is gestreeld, en na een paar weinig gedistingeerde opmerkingen als ‘Wat heeft u me een dikke reet!’ besloot Jupien monsieur de Charlus toe te staan wat die hem net had gevraagd, en hij zei met een glimlachende, ontroerde, hooghartige en dankbare blik tegen de baron: ‘Toe dan maar, kwajongen!’ (Hof, 26)

Doorsnee-Nederlands mogen we geen van beide vertalingen noemen, gelukkig maar! De Cornips-vertaling is iets implicieter (het verwijtdat verwijt, had gevraagdnet had gevraagd, een glimlach – een glimlachende blik), iets ouderwetser ook (geuituitgesproken, zei tot de baronzei tegen de baron). Overigens zijn de vertalingen in hun woordkeus vaak verrassend identiek (gekweld, gemaniëreerd, trof doel, de slechte indruk uit te wissen, woorden goed onderscheiden, voldoende roerde, de gelukzalige uitdrukking van iemand wiens eigenliefde zojuist hooglijk is gestreeld, enz.), maar duidelijk niet in de spreektaal.

Samenvouwen of uitklappen? En andere onbeantwoorde vragen
In de Cornips-vertaling is de zin iets meer ineengedrongen dan in het origineel, in de Hof-vertaling is de zin juist iets meer opengebroken. Cornips heeft de spanning als het ware opgevoerd door na want deze het vervolg van de hoofdzin geruime tijd uit te stellen, terwijl dat in de Hof-vertaling niet gebeurt (want hij bekeek). Hof koppelt en hij zei wat duidelijker los van de rest, terwijl Cornips met en zeide band met het voorafgaande handhaaft.

De vergelijking nodigt uit tot nog veel meer detailopmerkingen: over de vertaling van sans doute bijvoorbeeld (bij Cornips is het herhalingselement verdwenen), over supérieur, waarin ikzelf eerder iets hooghartigs dan iets toegeeflijks zie, maar ik ken de verdere context niet, over de vier preciseringen van de blik in de Hof-vertaling; Proust stopt meestal bij drie, kan hij niet een handje worden geholpen? Maar dat zijn losse details, die ik vooralsnog nergens anders aan kan vastknopen. Liever wil ik stilstaan bij een kenmerkend verschil dat ook elders in de vertalingen opduikt, namelijk het compacter maken versus het openbreken van de zinsconstructie. In de Hof-vertaling is algemeen gesproken het aantal betrekkelijke bijzinnen in vergelijking met het origineel flink uitgebreid. Twee voorbeelden:

mais si importante en elle-même (7)
maar op zichzelf zo belangrijk (Cornips, 7)
maar die op zichzelf zo belangrijk was (Hof, 7)

appartenant au marquis de Frécourt (7)
toebehorend aan de Marquis de Frécourt (Cornips, 7)
dat toebehoort aan markies de Frécourt (Hof, 7)

Kan dit worden gezien als een aanpassing aan het opnamevermogen van de moderne lezer, of als een aanpassing aan het Nederlands? Een feit is dat in het Nederlands minder tegenwoordige deelwoorden en ook minder bijstellingen worden gebruikt dan in het Frans. Anderzijds is het Frans van Proust bepaald niet het Frans in het algemeen. En verder raakt door de toevoeging van veel betrekkelijke bijzinnen vooral het woord die wat overbelast, omdat het ook al moet dienen als aanwijzend voornaamwoord en dus allerlei verschillende Franse woordvormen erin samenkomen: qui, que, ce, ces enz.

Wat het vocabulaire betreft: ik heb al opgemerkt dat in de twee vertalingen opvallend vaak identieke woorden zijn gekozen. Naar aanleiding daarvan wil ik tot slot nog melding maken van onze ervaringen als Atelier de traduction d’Amsterdam, een groepje vertaalsters dat werkt aan een gemeenschappelijk project, maar ook nu en dan uitstapjes maakt naar andere interessante teksten. Ter voorbereiding van een bijeenkomst vertalen we dan allemaal hetzelfde fragment, om ter plaatse te bekijken hoe de anderen het hebben gedaan, om commentaar op elkaars vertaling te leveren en gezamenlijk te zoeken naar de optimale variant. Meestal waaieren onze probeersels alle kanten uit, zelden zijn er identieke zinnen, iedereen vindt altijd weer andere woorden. Maar toen we een keer een fragment uit de Recherche vertaalden, waren tot onze groeiende verbazing de onderlinge overeenkomsten veel groter dan anders. De stijl van Proust dwingt de vertaler misschien langs een smal pad. De vraag hoe dat dan te verklaren zou zijn, voeg ik voorlopig toe aan de andere vragen die in deze eerste verkenning onbeantwoord zijn gebleven en waarop ik nog een keer hoop terug te komen.

 

Noten
1 De vertaling van Scott Moncrieff is herzien door Terence Kilmartin en vervolgens door D.J. Enright. Op dit moment wordt de Recherche weer helemaal opnieuw in het Engels vertaald, per deel door een andere vertaler. De reacties zijn niet onverdeeld positief.
2 In het Nederlands zijn als stripverhaal verschenen: Combray, Een liefde van Swann, In de schaduw van de bloeiende meisjes (bewerking: Stanislas Brézet en Stéphane Heuet).
3 Een vierdelige uitgave van uitgeverij International Theatre & Film Books/ro theater, Amsterdam/Rotterdam, 2003–2005.
4 Door Joyce & Co (1973) en door Ernst van Altena (1985).
5 Jaargang 14, nr. 1, p. 53.
6 Zie het jaarverslag 2005 van de Stichting Fonds voor de Letteren, Amsterdam.
7 Hier en ook in het vervolg verwijzen de paginanummers bij het origineel naar Sodome et Gomorrhe, Gallimard, Folio, 1978.
8 De paginanummers van de Cornips-vertaling verwijzen naar Sodom en Gomorra I, Amsterdam, 1985.
9 Leo Spitzer, ‘Le style de Marcel Proust’, in Études de style, Gallimard, 1970, p. 431. (Volgens Spitzer is in Duitsland het omgekeerde het geval; daar zou de lezer niet gauw denken dat een auteur de Duitse taal niet goed beheerst.)