De naam ‘pierre’ behoort tot de Franse taal, en zijn vertaling in een vreemde taal moet in principe zijn betekenis overdragen. Dat is niet meer het geval voor ‘Pierre’ waarvan het behoren tot de Franse taal niet is verzekerd en in elk geval niet van hetzelfde type is. Peter is in die zin geen vertaling van Pierre, Londres is geen vertaling van London, enz.
Jacques Derrida
Het motto van deze bijdrage is een citaat uit ‘Des tours de Babel’. Dat opstel is een commentaar bij ‘Die Aufgabe des Übersetzers’ van Walter Benjamin. Derrida maakt een onderscheid tussen de soortnaam pierre en de eigennaam Pierre: hun verhouding met de Franse taal is verschillend. In het citaat wordt vertaling verbonden met het overdragen, overbrengen van betekenis. Die verbinding is niet ongewoon; ze kenmerkt het denken over vertalen.
We stappen van ‘Des tours de Babel’ over op een andere tekst (en zijn vertaling): ‘La chambre’ van Jean-Paul Sartre. Hoewel de ene tekst beschouwend van aard is en de andere narratief, is de overstap niet arbitrair: de vertaler van Sartres tekst ziet zich concreet voor het door Derrida’s tekst aangehaalde vertaalprobleem geplaatst. Ève en Pierre zijn twee personages uit ‘La chambre’. Ève is de dochter van Jeannette en Charles Darbédat, Ève is de echtgenote van Pierre. We lezen een korte passage uit ‘La chambre’:
[…] [Ève] pensait simplement que d’énormes femmes glissaient tout contre elle, solennelles et grotesques, avec un air humain et l’entêtement compact de la pierre. « Elles se penchent sur Pierre. » (Sartre 1939: 74)
De Nederlandse vertaling luidt als volgt:
[…] [Eve] stelde zich alleen maar voor dat er enorme, statige en groteske vrouwengestalten langs haar heen gleden, menselijk en tegelijk met de massieve onverzettelijkheid van steen. ‘Zij buigen zich over naar Pierre.’ (Sartre 2005: 72)
De soortnaam pierre wordt steen en de eigennaam Pierre wordt onvertaald overgenomen. De oorspronkelijke gelijkenis tussen pierre en Pierre gaat in de vertaling verloren. Het is niet zeker dat de lezer van de vertaling dat zal merken.
Wat had de vertaler met de woorden pierre en Pierre nog meer kunnen doen? We geven enkele andere oplossingen:
De opmerking die we hebben gemaakt over de vertaling van een passage uit ‘La chambre’ van Sartre verbinden we met enkele passages uit Freuds ‘Rouw en melancholie’. Ook deze verbinding leggen we niet willekeurig. We hebben immers over de verschillen tussen origineel en vertaling gesproken in termen van verlies. In zijn beroemde opstel heeft Freud het over twee soorten reacties op een verlies. Hij maakt een onderscheid tussen rouw en melancholie. Hij definieert rouw als volgt:
Rouw is […] de reactie op het verlies van een geliefde persoon of van een voor deze in de plaats gekomen abstractie als vaderland, vrijheid, een ideaal enzovoort. […]. Het is […] zeer opmerkelijk dat het nooit bij ons opkomt rouw als een ziekelijke toestand te beschouwen en door een arts te laten behandelen, hoewel hij gepaard gaat met ernstige afwijkingen van het normale levenspatroon. Wij vertrouwen erop dat de rouw na een zekere spanne tijds zal zijn overwonnen, en achten ingrijpen ondoelmatig of zelfs schadelijk. (Freud 1985: 74)
In het citaat stippen we, voor later gebruik, de woordgroep na een zekere spanne tijds aan. Even later maakt Freud de volgende opmerking:
De realiteitstoetsing heeft duidelijk gemaakt dat het geliefde object niet meer bestaat, en decreteert nu dat alle libido moet worden teruggetrokken uit haar verbindingen met dit object. Hiertegen rijst een begrijpelijk verzet – men kan alom waarnemen dat de mens niet graag een libidopositie opgeeft, zelfs niet wanneer hem reeds een substituut wacht. […] Normaal is dat het ontzag voor de realiteit de overhand krijgt. Maar de door de realiteit opgelegde taak kan niet meteen worden vervuld. Ze wordt nu stap voor stap gerealiseerd ten koste van veel tijd en bezettingsenergie, en onderwijl wordt het bestaan van het verloren object in de psyche voortgezet. (Freud 1985: 75)
In ‘La chambre’ vertelt Charles Darbédat, de vader van Ève, het verhaal van een moeder die haar kind heeft verloren. Charles Darbédat deelt Freuds opvatting:
Il aurait bien mieux valu qu’elle [de moeder van het overleden kind] reconnaisse courageusement la vérité. Elle aurait souffert une bonne fois et puis le temps aurait passé l’éponge. (Sartre 1939: 55)
Het zou veel beter voor haar geweest zijn als ze de waarheid moedig onder ogen had gezien. Ze zou haar leed gedragen hebben en de tijd zou het dan hebben uitgewist. (Sartre 2005: 57)
De tijd heelt de wonde; het verlies wordt met de spons uitgeveegd. Tussen haakjes merken we op dat het beeld van de spons in de Nederlandse vertaling verloren gaat: de spons over de spons.
De andere reactie op een verlies is de melancholie. Voor Freud is melancholie een pathologische vorm van rouw:
Bij de rouw is het de wereld die arm en leeg is geworden, bij de melancholie het Ik zelf. (Freud 1985: 76)
Men zou bij de melancholicus [...] de [...] trek kunnen benadrukken van een opdringerige mededeelzaamheid die er bevrediging uit put zichzelf te blameren. (Freud 1985: 78)
Misschien is de vertaler die een noot aan zijn vertaling toevoegt waarin hij uitlegt dat de gelijkenis tussen pierre en Pierre in zijn vertaling verloren gaat een melancholische vertaler, een opdringerig mededeelzame vertaler die er bevrediging uit put zichzelf te blameren: ‘Kijk, lieve lezer, ik ben aan het afzien; kijk naar mijn tranen, kijk naar mijn wonde, mijn littekens’? Het verlies wordt veruitwendigd.
Freud zegt:
Het melancholie-complex gedraagt zich als een open wond, […]. (Freud 1985: 84)
Het denken over rouw en melancholie wordt gekenmerkt door retrospectiviteit: een achteruitkijken naar, een terugblikken op het normale levenspatroon. De rouwende en de melancholicus kijken naar het leven zoals het was voor het verlies; ze proberen het leven voor het verlies te herstellen, te restaureren. Freud wijst uitdrukkelijk op de duizendvoudige verbinding tussen het verloren object en de rouwende, de melancholicus:
Indien het object niet een zo grote, door duizenden associaties versterkte betekenis voor het Ik heeft, zal ook het verlies ervan niet gauw een rouw of een melancholie veroorzaken. (Freud 1985: 88, 89)
Wat die retrospectiviteit betreft is er een analogie tussen de rouw, de melancholie aan de ene kant en de vertaling aan de andere kant. De blik van de vertaler is gericht op het origineel, is naar achter gericht. De vertaler is gebonden aan het origineel; hij probeert de inhoud – en als het kan, ook de vorm – van het origineel te herstellen, te restaureren. Een vertaling geldt traditioneel als een re-productie of een weer-gave van het origineel: wat het origineel heeft gegeven wordt weergegeven, teruggegeven. Het denken over vertalen in termen van winst en verlies – zeggen we niet beter in volgorde van belangrijkheid: van verlies en winst? – is een retrospectief denken. Het retrospectieve denken verbant het vertalen in een structurele tweederangsheid. Het denken over vertalen in termen van verlies, winst en compensatie maakt het vertalen bovendien schatplichtig aan een kleinzerige economische calculatie.
De vraag is of een ander, een prospectief denken over de rouw en over vertalen mogelijk is. In zijn al genoemde tekst ‘Die Aufgabe des Übersetzers’ onderneemt Benjamin een poging om vertalen prospectief te denken. Het is een poging om het vertalen uit de dwang van de betekenisweergave, de gelijkenis met het origineel, de afbeelding, kortom: uit de treurige logica van hetzelfde te bevrijden.
Volgens Benjamin is een goede vertaling een getuigenis van een dynamiek die in de taal is aangelegd. Vertalingen leggen getuigenis af van een taalontwikkeling, een taalbeweging, die voor Benjamin eindigt in een convergentie van alle manieren van betekenen van alle talen. Het eindpunt van die convergentie is voor mensen onbereikbaar. In joodse termen: de taalbeweging eindigt met de komst van de messias. Niettemin leggen vertalingen niet zomaar getuigenis af van die voorwaartse dynamiek: het zijn volgens Benjamin de hoogste getuigenissen ervan.
In zijn tekst gebruikt Benjamin twee beelden die de mogelijkheid van een prospectief denken over vertalen proberen te beschrijven. Het eerste is het beeld van de kruik:
Zoals […] de scherven van een kruik in de kleinste details op elkaar moeten volgen om zich te laten samenvoegen, maar niet in dezelfde mate op elkaar moeten lijken, zo moet de vertaling in plaats van gelijkenis te zoeken met de zin van het origineel, veeleer met liefde en tot in het detail zich in haar eigen taal vormen naar de wijze van menen van het origineel om zo beide als brokstukken van een grotere taal herkenbaar te maken, zoals scherven de brokstukken van een kruik vormen. Precies daarom moet ze van de bedoeling iets mee te delen, moet ze van de zin in heel hoge mate afzien; het origineel is voor de vertaling in dat opzicht slechts in zover van wezenlijk belang als het de vertaler al heeft ontheven van de last en de ordening van de mee te delen inhoud. (Benjamin 2004: 65)
Het beeld van de gebroken kruik zou retrospectief kunnen worden geïnterpreteerd: de oorspronkelijke eenheid moet weer hersteld worden; er moet gelijmd worden. Maar dat is een foutieve interpretatie. De vertaling probeert de oorspronkelijke kruik immers niet te herstellen. Beide, origineel en vertaling, blijven ‘brokstukken van een grotere taal’. Er is nog geen oorspronkelijke kruik. De grotere taal is niet de restauratie van de verloren prebabylonische eenheidstaal. Die taal komt nog. De oorsprong is beloofd.
Het tweede beeld is dat van de tangens en de cirkel. Benjamin gebruikt het om te verwijzen naar de rol van de betekenisweergave:
Welke betekenis met betrekking tot de verhouding van vertaling en origineel dan voor de zin nog overblijft, kan in een vergelijking worden gevat. Zoals de tangente de cirkel vluchtig en slechts in één punt raakt en zoals wel de aanraking maar niet het punt haar de wet voorschrijft volgens dewelke ze haar rechte baan in het oneindige voortzet, zo raakt de vertaling vluchtig en alleen in dat oneindig kleine punt van de zin het origineel, om dan volgens de wet van de trouw in de vrijheid van de taalbeweging haar eigenste weg voort te zetten. (Benjamin 2004: 66)
Met die uiterste reductie van de rol van de betekenisweergave in de vertaling komt ook het denken over vertalen in termen van winst, verlies en compensatie onder druk te staan; eigenlijk wordt het overboord gegooid. In ieder geval worden de twee begrippen die tot nu toe de winst-verlies-economie van een vertaling regelden, trouw en vrijheid, radicaal geherinterpreteerd. De vertaling vervolgt, zonder omkijken, ‘haar eigenste weg’.
Noten
1 De lezer die de etymologie kent van de eigennaam Peter – petra betekent rots, steen in het Grieks – zal het verband tussen de eigennaam en de soortnaam kunnen leggen.
2 Misschien is de woordspeling pierre – Pierre een impliciete verwijzing naar de Bijbel:
Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. (Matt. 16:18; Statenvertaling)
En ik zeg je: jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen, en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet kunnen overweldigen. (Matt. 16:18; Nieuwe Bijbelvertaling)
Bibliografie
Benjamin, Walter. 2004. ‘De opgave van de vertaler’ (vert. Henri Bloemen), in: Ton Naaijkens e.a. (eds.), Denken over vertalen. Tekstboek vertaalwetenschap. Nijmegen: Vantilt, p. 59–67.
Derrida, Jacques. 1987. ‘Des tours de Babel’, in: id., Psyché. Inventions de l’autre. Paris: Galilée, p. 203–235.
Freud, Sigmund. 1985. ‘Rouw en melancholie’, in: id., Psychoanalytische theorie 1. Vertaald door Thomas Graftdijk & Wilfred Oranje. Meppel/Amsterdam: Boom, p. 65–91.
Sartre, Jean-Paul. 1939. ‘La chambre’, in: id., Le mur. Paris: Gallimard, p. 39–76.
Sartre, Jean-Paul. 2005. ‘De kamer’, in: id., De muur en ander proza. Vertaald door C.N. Lijsen. Amsterdam: De Bezige Bij, p. 43–74.
Tekst van een lezing gehouden tijdens een tweedaags colloquium over het thema vertaling en verlies, dat plaatsvond aan het Departement Vertaalkunde van de Hogeschool Gent en het Departement Toegepaste Taalkunde van de Lessius Hogeschool, op 22 maart 2007 in Gent en op 23 maart in Antwerpen. De auteurs dragen deze tekst op aan de organisator van dit colloquium, Christophe Halsberghe (* Berchem, 27 maart 1970), die op 26 april jl. overleed.