De (her)ontdekking van de vertaling    60-62

Over Cultural Translation in Early Modern Europe van Peter Burke en R. Po-chia Hsia (eds.)

Yolanda Rodríguez Pérez

Peter Burke & R. Po-chia Hsia (eds.), Cultural Translation in Early Modern Europe. Cambridge: Cambridge University Press, 2007. ISBN 978 0 521 86208 0

 
Op 26 april 2005 hield de baanbrekende cultuurhistoricus Peter Burke een publiekslezing in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, ter afronding van zijn KB-fellowship. De titel van zijn voordracht luidde ‘Lost (and Found) in Translation: Translators and Translations in Early Modern Europe’. De lezing werd in het Nederlands gepubliceerd onder een ongelukkige titel die de lading van het verhaal niet goed dekt, Ik vertaal, dus ik ben (Bert Bakker, 2005), een onhandige oplossing alleen al omdat het over vertalingen gaat. In zijn lezing onderstreepte Burke de centrale rol van vertalingen in de cultuurgeschiedenis en pleitte hij voor een plaats voor de geschiedenis in de vertaalwetenschap en voor de vertaalwetenschap in de geschiedenis. Een uitermate lovenswaardig streven. Hoewel het onderwerp voor de meeste historici hoogstwaarschijnlijk volkomen nieuw was, klonk een aantal van Burkes uitspraken historisch-letterkundig én vertaalwetenschappelijk onderlegde toehoorders bekend in de oren. Ook zijn hypothese over veranderingen in de vertaalpraktijk wekte bij hen weinig verbazing. Vóór 1500 was ‘letterlijk’ vertalen de gebruikelijke methode, terwijl na 1800 de tijd van de brontekstgerichte vertaling volgde. De periode daartussen, de vroegmoderne tijd, zou zich kenmerken door een streven naar integratie: de tekst diende relevant en begrijpelijk te zijn voor de lezer. De vertaler moest laveren tussen getrouwheid en verstaanbaarheid. Dankzij het werk van Theo Hermans, in de mooie vertaalhistorische reeks Nederlandse beschouwingen over vertalen, weten we allang dat de renaissance een periode van vernieuwend vertalen was, waarbij de relatie en de semantische nuances tussen termen als ‘vertalen’, ‘translateren’, ‘oversetten’ ‘overstellen’ of ‘verduytschen’ moeilijk te bepalen zijn. Hetzelfde geldt voor begrippen als ‘vrijelijk’ en ‘woordelijk’ vertalen. Na afloop van de lezing vroeg ik me af hoe Burke van plan was om zijn lovende pleidooi voor een huwelijk tussen geschiedenis en vertaalwetenschap op een zinvolle manier te laten uitkristalliseren.

Het antwoord op deze vraag verscheen afgelopen maart bij Cambridge University Press: Cultural Translation in Early Modern Europe, een bundel bestaande uit twaalf hoofdstukken onder redactie van Peter Burke en R. Po-chia Hsia, hoogleraar geschiedenis aan Pennsylvania State University. Hierin pleiten de samenstellers voor een zogenaamde ‘historical turn’ in de studie van vertalingen en willen ze een aanzet bieden voor een dialoog ‘between workers in translation studies and in cultural history’. De overkoepelende term in de titel,‘cultural translation’, heeft zijn oorsprong in de antropologische traditie waarin Burke goed thuis is. Het begrip werd gemunt door Edward Evans-Pritchard om aan te geven wat er gebeurt als culturen met elkaar in aanraking komen en beide kanten proberen te begrijpen wat de andere doet. In de vertaalcontext moet men dan denken aan aanpassingen die noodzakelijk zijn om tegemoet te komen aan behoeftes en vooroordelen, interesse en leespraktijk van de doelcultuur, of van een deel daarvan. De nadruk ligt op vertalingen van historische, politieke, religieuze en wetenschappelijke teksten. Er wordt aandacht geschonken aan de rol van vertalingen bij de christelijke missie en zending vanuit Europa naar China, aan vertalingen van devotieliteratuur en van politiek-theoretische werken (en de invloed op begrippen als natie en patria), aan de rol van tijdschriften zoals The Spectator aan het proces van ‘cultural transfer’, en aan het belang van vertalingen bij wetenschappelijke uitwisselingen. De geografische waaier beperkt zich dus niet tot West-Europa en reikt tot Rusland, Griekenland, Turkije en China.

Uitgangspunt van de bundel is het idee dat vertalingen essentieel zijn voor de verspreiding van kennis en dat ze ten grondslag liggen aan alle grote culturele stromingen van het vroegmoderne Europa, zoals de renaissance, de reformatie en de wetenschappelijke revolutie.

Om die vertalingen te kunnen bestuderen, moet men ze in hun culturele context plaatsen en de heersende vertaalnormen of strategieën proberen te decoderen. Drie van de twaalf hoofdstukken zijn van de hand van Burke en zijn programmatische benadering is ook duidelijk waarneembaar in de rest van het boek. Hij gaat uit van de voor vertaalwetenschappers bekende vragen: Wat werd er vertaald? Vanuit welke taal en in welke? Door wie? Met welke bedoeling? Op wat voor manier werden vertalingen gemaakt? In tegenstelling tot bij zijn lezing schenkt hij in de bundel nu ook aandacht aan de vraag ‘voor wie?’ Door deze vragen komt de lezer allerlei verrassende informatie op het spoor en wordt hij aan het denken gezet. Het levert een uitermate inspirerend en boeiend boek op.

Laten we kort stilstaan bij een aantal interessante punten. Zo beseffen we dat niet-literaire werken niet alleen vertaald werden om lacunes te dichten in de doelcultuur, maar ook om ideeën, veronderstellingen of vooroordelen in die doelcultuur te bevestigen. Ook veelzeggend is juist wat niet vertaald werd, zoals bijvoorbeeld het feit dat vertalingen van de Bijbel in het Spaans alleen buiten Spanje uitgegeven werden. Vanuit het perspectief van een vertaler uit de éénentwintigste eeuw is het bovendien interessant om te zien dat vertalers in de renaissance zich al duidelijk bewust waren van de keuze tussen ‘exotiseren’ of ‘naturaliseren’ bij het vertalen van cultuurgebonden elementen. Naast de keuze tussen de twee bovengenoemde begrippen, bestond er in die tijd nog een derde mogelijkheid, onbekend in onze eigen tijd: ‘classicizing’, waarbij men teruggreep naar het klassieke verleden. Zo werden bijvoorbeeld de Turken in Pietro Bembo’s Geschiedenis van Venetië in een klassiek jasje gestoken. 

Uiteraard komt ook het belang van het Latijn in de vertaalwereld van de vroegmoderne tijd aan bod. Behalve uit het Grieks en Latijn in de volkstaal, en vanuit een volkstaal in een andere volkstaal, werd er veel vanuit een volkstaal in het Latijn vertaald. De rol van deze laatste vertalingen was essentieel. In tegenstelling tot wat men zou kunnen denken, vervaardigde men namelijk, juist om boeken beter toegankelijk te maken, Latijnse vertalingen, aangezien de meerderheid van de ontwikkelde mensen geen vreemde volkstalen kon lezen. Zo werden bijvoorbeeld veel Spaanse auteurs buiten Spanje in het Latijn gelezen. Wetenschappelijke werken werden hoogst zelden van de ene volkstaal in een andere vertaald. Bovendien, wanneer er twee versies van eenzelfde werk circuleerden, een in het Latijn en de andere in een volkstaal, dan was de eerste vrijwel altijd ‘levendiger’, zoals Isabelle Pantin aangeeft. In het geval van de Geometrie van Descartes zien we hoe de Latijnse edities allerlei toevoegingen en veranderingen ondergingen, terwijl de Franse edities bijna onveranderd bleven. Verrassend om te bedenken dat onze huidige lingua franca, het Engels, geen bekendheid genoot op het continent tot aan het einde van de zeventiende eeuw. De eerste vertalingen van Shakespeare verschenen pas halverwege de achttiende eeuw, een paar uitzonderingen daargelaten. Verder bevat het boek veelvuldige verwijzingen naar de situatie in de Nederlanden, wat voor een Nederlandstalige lezer – of iemand geïnteresseerd in de Nederlandstalige cultuur – ook zijn meerwaarde heeft. Burkes verblijf in de Koninklijke Bibliotheek heeft duidelijk zijn vruchten afgeworpen.

Mooi aan dit boek is ook dat het allerlei lacunes signaleert in de braakliggende grond van de vertaalgeschiedenis. Enkele nodige stappen zijn, om meteen met de deur in huis te vallen, het opzetten van een inventaris van alle Europese vroegmoderne vertalingen (in de verschillende vertaalrichtingen), het opstellen van een biografisch woordenboek van vroegmoderne vertalers en bijvoorbeeld het bestuderen van bibliotheekcatalogi en inventarissen om de leescultuur betreffende werken in vertaling en in origineel te reconstrueren. Om nog maar niet te spreken van de vertaalvergelijkingen die daarna zullen moeten worden uitgevoerd. Letterkundigen en vertaalwetenschappers gespecialiseerd in de vroegmoderne tijd zullen de verschillen en overeenkomsten in de vertaalpraktijk tussen niet-literaire of literaire teksten kunnen gaan bestuderen.