Marisha Pessl, Calamiteitenleer voor gevorderden. Vertaald door Otto Biersma en Paul Bruijn. Amsterdam: Anthos, 2006.
Tom Wolfe, Ik ben Charlotte Simmons. Vertaald door Wim Scherpenisse, Gerda Baardman en Ineke Lenting. Amsterdam: Prometheus, 2005.
In het onlangs verschenen manifest De uitkijkpost van de literatuur wordt gesteld dat Nederland door goed opgeleide literaire vertalers, vertaalbeurzen en nieuwsgierige en internationaal georiënteerde literaire uitgevers een uitstekende reputatie heeft op het gebied van vertaalde literatuur. Tegelijk wordt zorg uitgesproken over de diversiteit van het aanbod: in de huidige bestsellercultuur dreigt de Angelsaksische literatuur de dienst uit te maken; vertaling van een niet geheide bestseller dreigt al snel een te grote kostenpost te worden.
Wil dit zeggen dat in de huidige uitgeefcultuur de kwaliteit van de vertaling van bestsellers uit het Engelse taalgebied wél gewaarborgd is? Wordt ook daarbij de vertaling niet als sluitpost gezien? En belangrijker: dwingt de bestsellercultuur niet tot overgrote haast?
De belangstelling voor Angelsaksische literatuur is in Nederland groot. Dat komt in belangrijke mate doordat veel Nederlandse literatuurliefhebbers Engels (menen te) kunnen lezen. Dat maakt de haast bij de uitgevers eens zo groot. Niet alleen moeten ze aanhaken bij internationale hypes, als ze niet snel genoeg met hun vertaling op de markt komen, heeft iedereen het boek al in het Engels aangeschaft. Met sommige auteurs (Ian McEwan, bijvoorbeeld, en Jonathan Safran Foer met Extreem luid en ongelooflijk dichtbij) is zelfs overeengekomen dat de Nederlandse vertaling eerder in de boekhandel ligt dan het Engelse origineel.
Engelstalige beoogde bestsellers worden dus razendsnel vertaald. Er wordt veelal uit manuscript gewerkt, veelal door meerdere vertalers tegelijk. Heeft dat gevolgen voor zorgvuldigheid en kwaliteit? In de komende nummers van Filter zullen enkele vertalingen uit het Engels onder de loep worden genomen.
Een van de jongste ontdekkingen in de Amerikaanse literatuur is Marisha Pessl. Voor haar debuutroman ontving zij op voorschot naar verluidt een bedrag van de spreekwoordelijke zes cijfers. Dat geld moet natuurlijk worden terugverdiend, dus haar roman Special topics in calamity physics wordt flink gehypet. De Nederlandse vertaling Calamiteitenleer voor gevorderden verscheen binnen twee maanden. Of alle opgeklopte aanprijzingen terecht zijn, staat nog te bezien. De roman is gemengd ontvangen. Persoonlijk ben ik er niet erg van onder de indruk. Het boek zwalkt tussen Bildungsroman en detective maar komt ondanks de omvang van ruim 500 bladzijden niet tot diepgang of zelfs maar een ontknoping.
Vertelster en hoofdpersoon is de scholiere Blue. Toen zij een kleuter was, is haar moeder verongelukt, en sindsdien zwerft ze met haar vader door Amerika. Hij is politicoloog en neemt ongeveer elk semester elders een gastdocentschap aan. Hierdoor heeft Blue nergens tijd om aansluiting te vinden en is ze voor haar ontwikkeling volledig aangewezen op haar vader, die ze adoreert en die haar volgiet met boekenwijsheid. Voor haar eindexamenjaar heeft hij haar ingeschreven bij een prestigieuze high school. Daar wordt ze tot haar verbazing opgenomen in een elitegroepje, de Bluebloods, dat sterk onder invloed staat van lerares Hannah Schneider, en begint ze zich van haar vader los te maken. Tijdens een bergtocht met de Bluebloods verdwijnt Hannah en wordt later hangend aan een boom door Blue gevonden. Moord of zelfmoord? Blues vader en Hannah blijken in de jaren zeventig behoord te hebben tot een terroristische groepering. Heeft dat er iets mee te maken? Dat mag de lezer door middel van een schriftelijk tentamen aan het eind van het boek zelf uitmaken.
Er lijkt weinig distantie tussen vertelster Blue en de auteur. Blue schrijft in een lawine van deels echte, deels verzonnen citaten uit (wetenschappelijke) literatuur en films. Dit mag ironisch bedoeld zijn, er valt niet aan de indruk te ontkomen dat Pessl met haar eruditie wil epateren. Dat ze wel degelijk over schrijftalent beschikt, blijkt uit haar zeer oorspronkelijke beeldspraak. Het is alleen jammer dat ze ook hierin geen maat weet te houden.
Calamiteitenleer voor gevorderden wordt vanwege de inhoud en de beeldschone jonge schrijfster vergeleken met (of veroordeeld als replica van) De verborgen geschiedenis van Donna Tart. Mij deed het qua hoofdpersoon en setting bovendien sterk denken aan Ik ben Charlotte Simmons van Tom Wolfe. In literair opzicht is er echter een wereld van verschil. Waar Pessl nauwelijks boven de boekenwijsheid van haar zelfvoldane hoofdpersoon lijkt uit te stijgen, bekijkt Wolfe de wereld van de Amerikaanse elite-universiteiten met de afstandelijke nieuwsgierigheid van een antropoloog of etholoog. Zijn boek gaat over groepsgedrag en in zeer belangrijke mate ook over groepstaal. Anders dan Pessl beperkt hij zich niet tot één groepje maar zet hij verschillende typen en groepen studenten tegen elkaar af, elk met hun eigen gedragscodes, taalgebruik en ambities: de rijkeluisdochters bij wie alles draait om het uiterlijk en het scoren van begerenswaardige vriendjes c.q. toekomstige echtgenoten; corpsballen die aan hun rijkdom en afkomst allerlei voorrechten menen te kunnen ontlenen; de leden van het basketbalteam, in feite semiprofs, die als jonge goden worden vereerd en behandeld maar zich niettemin aan allerlei geschreven en ongeschreven regels hebben te houden − en binnen deze overwegend zwarte groep dan weer de ‘excuusblanken’ die zich in hun moeilijke positie dubbel waar moeten maken; de echte intellectuelen, vertegenwoordigd door de redactie van de campuskrant; en nog wat bijrollen voor groepjes alto’s, homo’s en lesbo’s en het docentencorps. Verbindende schakel tussen hen allen is de hyperintelligente maar naïeve Charlotte. Net als Blue in Calamiteitenleervoelt ze zich een buitenbeentje, maar terwijl Blue daaraan een gevoel van superioriteit ontleent, voelt Charlotte zich minderwaardig en wil niets liever dan erbij horen. Vanuit een onontwikkeld gezin van strenggelovige poor whites van over de bergen in North Carolina komt zij als beursstudente naar de fictieve Ivy League-universiteit Dupont en slaagt er na de nodige vernederingen uiteindelijk in toch zichzelf te blijven.
Waar de stijl van Pessl wordt gekenmerkt door hoogdravende citaten en oorspronkelijke beeldspraak, kenmerkt de stijl van Wolfe zich door taal- en groepsgebonden uitdrukkingen en clichés. Dat maakt I am Charlotte Simmons vele malen moeilijker te vertalen dan Calamity physics. Bij het vertalen van originele beeldspraak levert het overzetten van de elementen in de doeltaal over het algemeen een even oorspronkelijk en geslaagd beeld op. Calamiteitenleer is in dit opzicht dikwijls minstens zo verrassend en geestig als het origineel. Dialogen komen in Calamity physics beduidend minder voor dan in Charlotte Simmons, maar in die dialogen is het taalgebruik van hedendaagse Amerikaanse jongeren door Pessl − ook alweer bijna dertig inmiddels − goed getroffen. (Wie wil weten hoe het ongeveer klinkt hoeft maar een middagje mtv te kijken.) De Nederlandse jongerentaal leunt in veel opzichten tegen de Amerikaanse aan − opnieuw met dank aan mtv −, al zijn er met name syntactisch ook verschillen. De vertalers hebben hun oor goed te luisteren gelegd en inventieve, geloofwaardige oplossingen gevonden. Enkele voorbeelden: ‘It was ghetto’ werd ‘Het was zó ordi’ en ‘Well, everyone and their grandmother knows she’s still banging Charles after all these years−’ ‘Like a screen in a tornado, sure’ werd ‘Zelfs mijn grootje weet dat ze al jaren met die Charles ketst.’ ‘Als twee op hol geslagen biljartballen. Zeker weten.’
Hoewel jongerentaal razendsnel evolueert en Charlotte Simmons bijna twee jaar eerder verscheen dan Calamiteitenleer, vertoont de taal van de studenten op Dupont veel overeenkomsten met die van de scholieren op St. Gallway. Wolfe heeft zich hierbij blijkens de opdracht voor in het boek laten adviseren en redigeren door zijn studerende kinderen. Maar terwijl Pessl één idiolect gebruikt, differentieert Wolfe van groep tot groep. Wat in Charlotte Simmons ten eerste opvalt (en waar de verteller herhaaldelijk de aandacht op vestigt) is dat de taal van de meeste personages bijzonder beperkt en weinig precies is. De betrekkelijk geringe woordenschat wordt aangevuld met stopwoorden (bij voorkeur ‘fuck’ en afleidingen daarvan, door de verteller aangeduid als fuck patois) en vage bijwoorden als ‘like’ en ‘totally’. Uitdrukkingskracht wordt voornamelijk bereikt met intonatie, in de Engelse tekst weergegeven door middel van cursivering. De enigen die zich van een normaal gevarieerd vocabulaire bedienen zijn de redactieleden van de universiteitskrant (al deinzen ook zij niet terug voor een ‘fuck’ of ‘shit’ of zelfs een ‘like’ op zijn tijd) en Charlotte. Haar taal is kuis en ontwikkeld maar boekig; daar is zij zich evenals Blue in Calamiteitenleer van bewust maar anders dan Blue ervaart ze dit als een tekortkoming.
De vertaling van de jongerentaal in Ik ben Charlotte Simmons stelt teleur. Dat is spijtig, want dat taalgebruik is niet alleen stijlmiddel maar ook onderwerp van het boek. Toegegeven, het treffen van de juiste toon is razend moeilijk. Toegegeven, het Nederlands verdraagt minder ‘fucks’ dan het Amerikaans. Erop bezuinigen, zoals in beide vertalingen gebeurt, is een acceptabele oplossing. Vervangen door vloeken is een minder goed idee, want een vloek valt in het Amerikaans veel zwaarder dan in het Nederlands. (Charlotte protesteert steevast als ze er een hoort, terwijl ze van ‘fuck’ en ‘shit’ alleen maar moet blozen.) Het leidt ertoe dat de zin ‘Vance had managed to make an entire statement without using the word fuck or any of its derivatives’ moest worden vertaald als ‘Vance was er zowaar in geslaagd een hele zin uit te spreken zonder één keer het woord ‘fuck’, het tegenwoordig deelwoord daarvan of enigerlei godslastering in de mond te nemen.’ Waarom trouwens in geen van beide vertalingen gebruik gemaakt van ‘kut’, het hedendaagse Nederlandse stopwoord bij uitstek, of het werkwoord ‘fucken’ of ‘fokken’? Door bij alle groepen ‘fuck’ regelmatig te vervangen door ‘verdomd’, ‘verdorie’ of ‘godverdomme’ vervalt bovendien het contrast met de krantenredactie, waar in de brontekst wél wordt gevloekt.
Ronduit ongeloofwaardig is in de vertaling een dialoog tussen de blanke basketballers Jojo en Magnus, waarin de volgende zinsneden voorkomen: ‘I’m just gonna fucking kick his ass all over the fucking court.’ ‘Seems to me you’re the one who told me how you grew up taking no shit from−’ [Het streepje staat voor het onuitgesproken nigger.] ‘Seems to me you’re also the one who told me how you can’t dick around.’ ‘Every year I gotta lock assholes with one a these sneaker-camp hot dogs?’ In het Nederlands is dat geworden: ‘Fuck, ik ga ’m eens wat laten zien.’ ‘Nou en, jij had toch geleerd dat je nooit over je mag laten lopen door…?’ ‘Jij zegt toch altijd dat je er geen gras over moet laten groeien?’ ‘Moet ik dan elk jaar in de clinch met zo’n flapdrol uit een sportschoenenkamp?’ De vertaling is niet alleen netter, maar ook gevarieerder in woordkeus en al met al een stuk minder krachtig. Je zou haast mét Wolfe in zijn opdracht zeggen dat de vertaler ‘daarmee onder andere te kennen geeft dat hij van middelbare leeftijd of ouder is’. Bovendien valt door deze vertaalstrategie het verschil weg tussen de taal van de corpsballen, die hun dialogen ‘doorspekken’ met fuck patois, en de basketballers, die niets ánders spreken en verstaan. Jojo’s studiementor moet hem bijvoorbeeld uitleggen wat een catalyst is: ‘something that precipitates − something that helps set off something else’ (ten onrechte vertaald als ‘iets wat versnellend werkt − iets wat zorgt dat iets anders begint’; ‘precipitate’ is ook een moeilijk woord dat nadere uitleg behoeft, ‘versnellen’ niet).
Een andere opvallende misser is de behandeling van ‘like (totally)’. Wolfe stelt in zijn opdracht: ‘Students who load up conversations with likes and totallys, as in “like totally awesome”, are almost always females. The totallys now give off such whiffs of parody, they’re fading away, even as I write.’ In de vertaling: ‘Studenten die hun woordenstroom doorspekken met getsie en gétver en érg, zijn bijna altijd meisjes. Dat érg is zo uitentreure gebruikt dat het een parodie op zichzelf is geworden en alweer uit de mode begint te raken.’ Deze vertaling deugt niet omdat ‘getsie’ en ‘gétver’ emotieve tussenwerpsels zijn, en ‘like’ en ‘totally’ bijwoorden die te pas en te onpas overal tussendoor worden gegooid om je maar niet zorgvuldig te hoeven uitdrukken. ‘Like’ wordt overigens nog steeds gebruikt, zowel door meisjes als jongens, en het huidige Nederlands heeft er een perfect equivalent voor: ‘zeg maar’. Dat wordt noch in Charlotte Simmons, noch in Calamiteitenleer toegepast, maar anders dan in Charlotte Simmons, waar deze woordjes gewoon zijn genegeerd, zijn in Calamiteitenleer wel pogingen gedaan om de achteloze manier van formuleren weer te geven.
Soms zijn in de vertaling van Charlotte Simmons zelfs hele zinnen weggelaten. Vaak gaat het om moeilijk (onmogelijk?) te vertalen elementen en die strategie is goed te billijken: een mislukte vertaling zou meer afbreuk doen aan de tekst dan weglating, er blijft tenslotte nog meer dan genoeg over. In enkele gevallen lijken zinnetjes (inderhaast?) gewoonweg over het hoofd gezien. Dat komt ook in Calamiteitenleer voor. Beide vertalingen bevatten de nodige kleine slordigheidsfouten. Zo werd ‘She [Hannah] taught only the one class, Intro to Film’ uit Calamity physics in de vertaling: ‘ze gaf alleen les aan die ene klas, inleidingscursus Filmkunde’ (in plaats van: ze gaf alleen die ene cursus: Inleiding Filmkunde). Storender is echter het effect van de vergissing bij het afscheid tussen Charlotte en haar vader: ‘“I love you, Daddy. You don’t know how much I love you.” “We love you too,” said Daddy. He also didn’t know how much it would have meant to her if he could only have brought himself to say I.’ Dit is geworden: ‘“Ik hou van je, pap. Je hebt geen idéé hoeveel ik van je hou!” “Ik ook van jou,” zei haar vader. Hij had evenmin enig idee hoeveel het voor haar zou hebben betekend als hij voluit “ik hóu ook van jou” had gezegd.’ Elders merkt Charlotte over het magere uiterlijk van haar kamergenote Beverly op: ‘She looked sick’. Dat is vertaald met ‘Ze zag er vreemd uit’, maar gedoeld wordt op Beverly’s anorexia.
Een laatste punt. Opmerkelijk is bij deze Amerikaanse jongeren de gevoeligheid voor autoriteiten. Terwijl je in Nederland ongestraft ‘Fuck you!’ tegen een agent in functie mag roepen, deinst de stoerste jongen uit Charlottes woonplaats ervoor terug het woord ‘bullshit’ in de mond te nemen in bijzijn van de sheriff. Vele van de personages, hoe zelfbewust ze ook zijn, erkennen een of andere onbetwiste autoriteit. Voor Blue is dat ‘Dad’, consequent vertaald als ‘Pap’, voor Charlotte is het ‘Momma’, voor de basketballers is het ‘Coach’, voor de corpsballen is het hun fraternity, Saint Ray. Dit komt onder andere tot uitdrukking doordat deze personen en instanties consequent met deze naam worden aangeduid, niet alleen in de aanspreekvorm, maar ook in beschrijvingen. In de vertaling van Charlotte Simmons is dit verloren gegaan. ‘Momma’ en ‘Daddy’ worden in beschrijvingen, ook van Charlottes eigen gedachten, ‘haar moeder’ en ‘haar vader’, wat ten onrechte afstand en emotionele onafhankelijkheid suggereert (en waardoor het sociale verschil wegvalt met de ouders van haar kamergenote, die ‘Mummy’ en ‘Dad’ heten). Hetzelfde geldt voor ‘Coach’, die in de vertaling wordt beschreven als ‘de trainer’ of ‘Roth’ en wordt aangesproken met het in mindere mate respectvolle genegenheid uitdrukkende ‘meneer’. De corpsballen ontlenen hun status en identiteitsgevoel aan hun vereniging en noemen zichzelf ‘Saint Rays’, in de vertaling afgevlakt tot ‘leden van Saint Ray’.
I am Charlotte Simmons en Special topics in calamity physics spelen zich af in vergelijkbare milieus en maken deels gebruik van vergelijkbare stijlmiddelen. Literair en inhoudelijk is Charlotte Simmons veruit het interessantst. Het is ook het moeilijkst te vertalen. Maar ondanks dat verschil in moeilijkheidsgraad wint in mijn ogen de vertaling van Calamiteitenleer, omdat er met meer oog voor de literaire aspecten van de brontekst te werk is gegaan. De enige werkelijke bedenking die ik tegen deze vertaling heb, is dat ik niet kan achterhalen wat de vertalers ertoe heeft bewogen de (al dan niet verzonnen) aangehaalde titels nu eens wel en dan weer niet te vertalen.
Beide vertalingen zijn in betrekkelijk korte tijd gemaakt, door meer dan een vertaler. In hoeverre heeft dit invloed gehad op de kwaliteit? Beide vertalingen vertonen slordigheidsfoutjes die er in een extra redactieronde gewoon uit zouden zijn gehaald. Beide vertalingen lijken vertaalstrategisch en terminologisch goed op elkaar afgestemd. In geen van beide boeken is aan te wijzen waar de ene vertaler is opgehouden en de volgende is begonnen. Wel lijkt bij Charlotte Simmons vooraf minder aandacht te zijn besteed aan de literaire analyse van de brontekst, en dat is vermoedelijk de oorzaak van het mindere eindresultaat.