Het vertaaljaar 2006    15-32

Ton Naaijkens

‘Verwar alsjeblieft nooit een simpele vertaler met de ware toptolk. Een tolk is een vertaler, dat klopt, maar andersom is dat zeker niet het geval. Een vertaler kan iedereen zijn met een greintje talenkennis en een woordenboek en een bureau om achter te zitten, terwijl hij tot in de kleine uurtjes voortploetert: gepensioneerde Poolse cavalerieofficieren, onderbetaalde buitenlandse studenten, snorders, deeltijdobers en invalleraren en verder iedereen die bereid is zijn ziel voor zeventig pond per duizend woorden te verkwanselen. Hij heeft niets gemeen met de simultaantolk die zich bij ingewikkelde onderhandelingen zes uur in het zweet werkt.’ Aan het woord is Bruno Salvo, kind van een Ierse missionaris en zijn Congolese minnares: de hoofdpersoon in John le Carré’s nieuwste boek The Mission Song. Uitgeverij Sijthoff bracht het boek vrijwel meteen uit in het Nederlands, als De luistervink (2006) in een vertaling van Rob van Moppes. Salvo is een tolk, een toptolk zoals hij zelf zegt, ingehuurd door de Britse inlichtingendienst: ‘De ware toptolk moet zo rap denken als een snelle jongen op de beursvloer. Soms is het beter als hij helemaal niet denkt, maar de draaiende radertjes aan weerszijden van zijn hoofd in elkaar laat grijpen en achteroverleunt en afwacht om te zien wat er uit zijn mond vloeit.’ Vertalers als loonslaven die hun ziel voor een grijpstuiver aan de duivel verkopen – klopt die kwalificatie nog voor het jaar 2006?

Tolk Salvo is actief in Afrika, waar hij de meedogenloze wetten van de wereldhandel aan het werk ziet. Tussendoor doet hij allerlei uitspraken, ook over het vak dat hij beoefent, hetgeen genoemde sneren naar vertalers oplevert. Het gaat om hardnekkige vooroordelen: de op houtjes bijtende doorsneevertaler met zijn ongecertificeerde beroep, dat op elke straathoek door een willekeurige voorbijganger kan worden uitgeoefend. Als je goed kijkt lijkt de status van de vertaler nog verder verslechterd. In het literaire bestel bijvoorbeeld gaat het steeds meer om de economie: machtige uitgevers, die de literaire molen steeds harder laten draaien en daarbij een pact hebben gesloten met de media. Vertalingen lijken er wel bij te varen, want ze worden talrijker en steeds meer gepromoot, maar het gaat steeds vaker alleen om die vertalingen die goed liggen en die verkocht moeten worden – die bestsellers zullen en moeten zijn. De aandacht voor de individuele vertaler en de bijzondere, langs oneconomische weg vervaardigde vertaling is verslapt of wordt bedolven onder verkooppraat. Zaak dus voor Filter om de aandacht te vestigen op professionele vertalers die zich onderscheiden en niet voldoen aan het beeld van de voortploeterende Poolse cavalerieofficieren die er van edeltolk Bruno Salvo zo van langs krijgen.

Met andermans veren
Laten we beginnen met de bekroonden. Het stond fraai in de Staatscourant 83A van vrijdag 28 april 2006, bijzondere editie: tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau werd benoemd W.G.F.L. Oranje, vertaler te Amsterdam. Hogere eer valt niet te behalen, tenzij het de grote prijzen zijn. En die zijn er meer dan andere jaren. H.C. ten Berge’s poëzie werd bekroond met de P.C. Hooftprijs – een groot deel van zijn poëzie is sterk verweven met zijn poëzievertalingen. De verzamelbundel Op een mat van gele veren bundelde deze vertalingen uit de periode 1968–2003 (Athenaeum–Polak & Van Gennep). In het woord vooraf zegt Ten Berge: ‘De vertaler kruipt niet alleen in andermans huid, hij draagt ook nog andermans veren. Met die laatste dient hij niet zozeer te pronken als wel zorgvuldig, vasthoudend en, waar nodig, met bezieling om te gaan. Endura (volharding) is een onmisbare deugd om onoverkomelijk geachte tekstobstakels uit de weg te ruimen, voordat deze een obsessie worden’ (p. 14). Diederik Grit en Edith Koenders werden de eerste winnaars van de Amy van Markenprijs voor literaire vertalingen uit Scandinavische talen, uitgereikt door de Stichting Leonora Christina, voor hun gezamenlijke vertaling van Thorkild Hansens Het gelukkige Arabië (De Geus). De Martinus Nijhoff Prijs 2006 werd toegekend aan Arthur Langeveld (zie Filter 13:4 voor het juryrapport). Langeveld promoveerde bij Karel van het Reve, die in zijn dankwoord voor de P.C. Hooftprijs 1981 de oer-Hollandse vertalersleus ‘je moet vertalen wat er staat’ lanceerde. ‘Dat leek me indertijd een mooi uitgangspunt voor mijn dissertatie. Ik had er eigenlijk een vraagteken bij moeten zetten of drie puntjes, maar dat wilde de uitgever niet,’ aldus Langeveld. ‘De titel is namelijk ironisch bedoeld. Een vertaler kan nu eenmaal niet precies vertalen wat er staat, al moet hij het natuurlijk wel proberen.’ De jaarlijkse vertaalprijzen van het Fonds voor de Letteren gingen in 2006 naar Ike Cialona en Harry Lemmens, allebei voor de kwaliteit van hun vertaalwerk en vanwege hun verdiensten als ambassadeur voor hun taalgebied, respectievelijk het Italiaanse en het Portugese. De sympathiekste en meest verrassende prijs was de toekenning van het Charlotte Köhler Stipendium aan Trijne Vermunt, een jonge vertaalster uit het Spaans, opgeleid aan het HIVT te Antwerpen en zeer aanwezig in diverse cursussen van het Steunpunt Literair Vertalen. ‘En ze kan het,’ schreef de jury, ‘ze is gretig, kundig én overtuigend. Het stinkt bij Vermunt nooit naar clichés, al weet ook zij dat taal, ook literaire taal, altijd voor 95% uit gewone taal bestaat.’

Ook in de andere richting werden weer verschillende prijzen toegekend. De Deense Vertalersprijs (‘Den danske oversætterpris’, toegekend door de literatuurcommissie van de Deense Kunstraad) ging in 2006 naar Gerard Kruisman, ‘wegens de grote rol die hij heeft gespeeld bij het introduceren van Deense literatuur’. Onder het pseudoniem Gerard Cruys publiceerde hij vertalingen van onder meer werk van Jens Christian Grondahl. De eerste Prix des Phares du Nord werd in 2006 toegekend aan Philippe Noble voor zijn vertalingen van Nederlandstalige literatuur in het Frans. Subtext Translations looft tweemaal per jaar een prijs uit voor de beste vertaling van een bekend Nederlands gedicht ter herinnering aan de vertaler David Reid (1929–1982); Paul Vincent won de David Reid Poetry Translation Prize voor zijn vertaling van Marsmans gedicht ‘Herinnering aan Holland’. De NLPVF Vertalersprijs 2006 werd op de Achtste Literaire Vertaaldagen uitgereikt aan Adam Bžoch voor het toegankelijk maken van de Nederlandse literatuur in Slowakije.

Rolf Erdorf ontving een derde van het prijzengeld van de Gustav-Heinemann-Vredesprijs 2006 voor kinder- en jeugdliteratuur: hij vertaalde Slaaf kindje slaaf van Dolf Verroen, die als de eigenlijke bekroonde geldt. Maar toch: in Duitsland kunnen ook vertaalde kinder- en jeugdboeken meedingen naar ‘inheemse’ prijzen, een verheugend iets. Waarom bij ons niet, nu we toch het aantal prijzen drastisch aan het uitbreiden zijn? Een dienovereenkomstig geluid in dezen liet Karel Berkhout horen toen hij de jury van de Gouden Zoen, de prijs voor het beste jeugdboek, opriep om ook oog te hebben voor vertaalde buitenlandse jeugdboeken, die volgens hem steeds meer op de markt komen en van bijzonder hoog niveau zijn: ‘Laat vertaalde boeken ook meedingen naar de hoofdprijs. (…) Met een volwaardige rol voor buitenlandse boeken weten de Nederlandse auteurs ook waar ze internationaal staan. Bovendien wordt recht gedaan aan de voortreffelijk vertaalde boeken die elk jaar ondanks lovende recensies snel in de vergetelheid raken’ (NRC Handelsblad, 7 april 2006).

An artist’s eye
Op 21 februari 2006 overleed de veelzijdige classicus Jan Pieter Guépin (1929–2006), die de Neolatijnse Kussen van Janus Secundus vertaalde en beroemd maakte. Rudi Kousbroek wees er in Vrij Nederland fijntjes op dat Guépin in zijn leven geen literaire prijs ten deel is gevallen (22 april 2006). Dit is weliswaar onjuist – hij ontving in 1968 de poëzieprijs van de Stad Amsterdam – maar buitensporig gewaardeerd werd hij niet. ‘Jan Pieter Guépin was een zeldzaam erudiet, veelzijdig, scherpzinnig en fijngevoelig mens, maar hij kon mensen en groepen ook pijnlijk op de tenen staan en tegen de schenen schoppen als hij zich miskend voelde,’ aldus Harm-Jan van Dam in een nieuwsbrief voor neolatinisten: ‘Voor zijn vrienden daarentegen, én voor hun hele sociale omgeving, waren weinig mensen zo voorkomend en aardig als hij, oude bekenden volgend en stimulerend, open voor nieuw talent, boordevol nieuwe ideeën, gul en onbekrompen in alles, tot en met het uitlenen van zijn sportauto, de befaamde Morgan.’ Een andere grootheid, de kerkhistoricus Gilles Quispel overleed op vakantie in Egypte (1916–2006, 2 maart). Het cement van zijn studies van het gnostisch christendom wordt gevormd door belangrijke vertalingen, vooral die van het Thomas-evangelie (2003), voorzien van rijk en intrigerend commentaar. Volksschrijver Gerard Reve (1923–2006) overleed op 8 april, ook hij behalve auteur ook vertaler (zie Filter 13:4). Minder bekend misschien, maar toch een belangrijke speler in het veld van de niet-literaire vertalers was Geert Reijns (1943–2006), die op 1 juni overleed. Reijns was jarenlang de gedreven voorzitter van de ATA, de belangrijkste, mede door hem opgerichte organisatie van vertaalbureaus in Nederland. Op de laatste dag van het jaar, vlak voor middernacht, overleed Ana Crespo (1961–2006), vertaalster in het Spaans van onder meer Tessa de Loo en Lieve Joris. Naar haar is inmiddels een (regelmatig terugkerende) workshop voor literair vertalers Nederlands-Spaans vernoemd.

Zoals gewoonlijk was de aandacht voor de persoonlijkheid van vertalers gering, schrijvers die vertalen uitgezonderd. Toch een paar bijzondere momenten: Hester Velmans wees in Vrij Nederland (18 maart 2006) op het grote probleem van een buitenlands boek: dat het vertaald moet worden, hetgeen tijd en geld kost en in de Verenigde Staten, haar werkterrein, steeds meer voorbehouden is aan kleinere uitgevers, ‘die het aandurven’. Nederland was volgens haar vijf jaar geleden hot, maar wel ‘vanwege Nederlands design, architectuur en fotografie’. Een uitspraak om over na te denken was haar verzekering dat een goede vertaler ‘an artist’s eye’ nodig heeft om ervoor te zorgen dat ‘de ziel in het boek blijft’. Een andere verregaande uitspraak, die daar haaks op staat, kwam van August Willemsen. In Trouw (25 februari 2006) vertelde hij hoe zijn boeken ontstaan waren en presenteerde hij zich als ‘schrijver van andermans werk’. Desondanks moet een vertaler, als het op vertalingen aankomt, volgens Willemsen ‘smaakloos, stijlloos, karakterloos, afwezig en onzichtbaar’ zijn – eveneens een bewering die aan het denken zet. Verder werden nog eens twee grootheden voor het voetlicht gehaald. Frans van Dooren (1934–2005) werd herdacht door de Società Dante Alighieri, de werkgroep Italië-Studies, en het tijdschrift Incontri kwam met een speciaal nummer over hem (2006/1). En er verscheen een biografie van de dichter Hendrik de Vries, geschreven door Jan van der Vegt (Meulenhoff). De Vries wordt daarin vooral geprezen om zijn copla’s, vertalingen en versies van vierregelige Spaanse gedichten. Zowel de auteur als een criticus (Piet Gerbrandy in de Volkskrant van 22 september 2006) suggereert dat juist daar het dichterlijke meesterschap van De Vries aanwezig is, waarna benadrukt wordt dat hij in zo’n geval eerder schrijft dan vertaalt – hetgeen je evengoed andersom kunt zeggen: juist daar vertaalt hij als een schrijver.

Eens te meer waren het wederom de schrijvers onder de vertalers die publiciteit kregen. Wim T. Schippers mocht op verschillende plaatsen vertellen over zijn familiebewerking van Egmont, het treurspel van Goethe dat vaderlandse geschiedenis behandelt. In zijn versie heeft Schippers er ‘nog wat poëzie tussendoor gejast’ (NRC Handelsblad, 4 september 2006). ‘Ik heb er niets bij verzonnen. Ik heb natuurlijk niet het hele epos vertaald, als verteller maak ik af en toe grote sprongen,’ voegde hij er in de Volkskrant (7 september 2006) aan toe. Ik noem verder Tom Lanoye, die volgens Knack (30 augustus 2006) met zijn NV telkens een mediaoffensief inzet als er een publicatie aankomt. Knack ging wat uitgebreider in op de controverses rond zijn vertalingen, uitgelokt onder meer door Paul Claes, die Lanoye inmiddels een ‘zotte’ vertaler en ‘knittelverzenschaver’ heeft genoemd. Vanuit Delft opende ook Kader Abdolah een mediaoffensief. Hij werkt gestaag aan een vertaling van de Koran, die in 2007 zal verschijnen onder zijn naam, in hoofdstukken voorafgegaan door een karakterschets van Mohammed, in een zo toegankelijk mogelijke versie ‘die leest als een Amerikaans supermarktromannetje’ (NRC Handelsblad, 4 augustus 2006). Toen in maart Een wandeling in de Perzische literatuur verscheen, een boek onder redactie van Marco Goud en Asghar Seyed-Gohrab over de receptie van Perzische poëzie in de Nederlandse literatuur, besteedde Abdolah er aandacht aan (de Volkskrant, 27 maart 2006). Nu waren (Perzische) klassiekers volgens hem ‘niet te vertalen. Iemand moet er zijn leven in stoppen om het mogelijk te maken. Tijdens de lezing kwam ik een jonge vrouw tegen, een Nederlandse. Ze wilde Shahname van Ferdosi vertalen. Ik kon het niet geloven, die taak lijkt onmogelijk. Hoe kun je een boek van duizend jaar geleden met zo’n 33 duizend strofen vertalen? Het is een verhalende gedichtenbundel die eeuwenlang in de theehuizen door vertellers is verteld. Het is de geest van de Perzen. Wat heeft een Nederlandse met dat boek? Waar zoekt ze naar?’ – twee maten?

I can be short from stuff
Een cliché wellicht, maar we leven intussen echt in een veeltalige cultuur, we zijn omringd door talen. Dat is niets bijzonders in vergelijking met de rest van de wereld, maar alles vraagt inmiddels om vertaling. Op 26 januari 2006 in de vroege ochtend hing Bart Moeyaert in zijn functie als stadsdichter – ter gelegenheid van gedichtendag – een gedicht van zijn hand in zes talen op aan voordeurknoppen bij hem in de buurt. De talen – Nederlands, Frans, Engels, Jiddisch, Arabisch en Pools – leken ingegeven door de wijk waar Moeyaert woont, die rond de Antwerpse statie. Maar in die veeltalige cultuur wordt soms meer, soms minder vertaald dan vroeger.

Twee voorbeelden: De Europese vertaaldienst verliet in 2006 het JECL-gebouw te Brussel, dat gesloopt gaat worden. De symboliek was niet ver te zoeken, want het gaat om het allereerste EEG-gebouw uit de pioniersjaren van de Europese beweging, waardoor impliciet verbeeld werd dat vertalers aan de wieg stonden van de eenwording van Europa. In de nieuwe realiteit, althans die van de EU, worden de vertalers steeds meer verdrongen door tolken en worden er steeds minder teksten vertaald. Vergelijk die tendens met een intrigerende uitspraak van Ayaan Hirsi Ali, die in 2006 Nederland verliet waar ze vaak geconfronteerd werd met het verwijt dat ze in debatten zo fel was vanwege religieuze traumatisering in haar jeugd: ‘Al zou ik een jeugdtrauma hebben van hier tot Tokio: dat de afgelopen duizend jaar in de hele Arabische wereld evenveel boeken zijn vertaald als in Spanje in een jaar is een feit. Dat al die islamitische landen geen democratie hebben is een feit. En dan heb ik een jeugdtrauma? Wat mij verbaast is dat dit in serieuze kranten en serieuze programma’s is beweerd. Een belediging voor het intellect van de lezer en de kijker’ (Volkskrant Magazine, 3 september 2006). Haar boek, Mijn vrijheid, verscheen overigens vrijwel meteen in tal van talen, volgens Harm Ede Botje ook in de hoop dat het ooit in het Arabisch, Urdu en vooral het Somalisch zal worden vertaald (Vrij Nederland, 21 oktober 2006). Veeltaligheid brengt ook de nodige spanning met zich mee, die op gepaste momenten gelukkig ook gerelativeerd kan worden. Toneelgroep Dood Paard voerde eind 2006 een stuk op, completely spoken in stonecoal English – naar verluidt om de Nederlandse vergadercultuur te parodiëren. Isabella Steenbergen recenseerde het stuk op gelijke voet: ‘Racistical and woman-unfriendly jokes are not from the air, the meeting walks spake in kissybissing about bankability and marketstrategies. There hangs a price-card on milieu-friendliness’ (NRC Handelsblad, 6 november 2006). 

China en Iran enteren
Vertalingen maken de wereld ook kleiner en worden in die zin steeds belangrijker. ‘Arjen Duinker entert Iran’, kopte de Volkskrant op 31 maart 2006, nadat bij uitgeverij Parang in Teheran een selectie van zijn poëzie verschenen was. Zo is Duinker internationaal flink aanwezig, iets dat in toenemende mate ook voor W.F. Hermans geldt. De Britten kregen eindelijk Nooit meer slapen te lezen: Beyond Sleep verscheen er in de positief ontvangen vertaling van Ina Rilke (Harvill Secker). In Frankrijk verscheen een nieuwe vertaling van een boek van Hermans: La chambre noire de Damoclès (bij Gallimard), van de hand van Daniel Cunin. Maar ook de Chinezen ontdekten Hermans en andere twintigste-eeuwse klassiekers. Het Nederlands Productiefonds merkte dat goed in 2006, waar een groeiende belangstelling voor Nederlandse literatuur in het buitenland vastgesteld werd en een grotere interesse in genres als non-fictie, jeugdliteratuur en poëzie (zie ook NRC Handelsblad, 5 januari 2006 en diverse persberichten in oktober). De meest succesvolle auteur voor het Vlaams Fonds voor de Letteren is Elsschot, van wie nu ook werk in het Fries verschijnt (Tsiis).

Maar ook binnenslands werden vertalingen opgelucht begroet. ‘Eindelijk vertaald’ verzuchtte Irena Rosenthal (in NRC Handelsblad, 12 mei), toen van de politieke filosoof John Rawls Een theorie van rechtvaardigheid verscheen (bij Lemniscaat, vertaald door Frank Bestebreurtje). Iets in dezelfde geest schreef Arnold Heumakers bij het verschijnen van een andere Lemniscaat-publicatie: De wereld gaat aan deugd ten onder, een vertaling door Arne C. Jansen van werk van Bernard Mandeville, auteur onder meer van The Fable of the Bees (uit 1714). Weer anderen betoonden zich eerder verheugd dat een vertaling nog niet verschenen was: Günter Grass publiceerde in augustus 2006 een geruchtmakend, autobiografisch boek en de pers eiste een snelle vertaling. Maar vertaler Jan Gielkens maakte geen haast en gelukkig koos zijn uitgever zijn zijde. Martin de Haan, een andere geen-haast-vertaler, viel Gielkens in een ingezonden brief bij (NRC Handelsblad, 24 augustus 2006). Wat opviel was het stille, maar aanhoudende pleidooi voor een vrijere Nederlandse titel voor het boek van Grass. Het heet Beim Häuten der Zwiebel en journalisten gebruikten steeds een letterlijke vertaling, iets als ‘bij het pellen van de ui’, maar Gielkens pusht De rokken van de ui en schrijver Grass, die ook dit jaar weer al zijn vertalers ter wereld bijeenriep (in december 2006 in Lübeck), blijkt gecharmeerd van deze Nederlandse metafoor.

Nergens wil ik nooit niet geen gezeik
Rond de Nederlandse boekenweek (met muziek als thema) kwam de Volkskrant met een bijzondere serie die ‘Lyriek op maat’ gedoopt werd. In de reeks kwamen vertalers aan het woord van teksten van opera’s, musicals en popmuziek, onder wie Coot van Doesburgh (Abba-songs), Janneke van der Meulen (Wagner-libretti) en Peter Koelewijn (covermaker van ‘Pappie loop toch niet zo snel’ en ‘Kom uit de bedstee mijn liefste’). Henkes & Bindervoet lichtten hun Bob Dylan-vertaling toe (‘Gaat het je goed / Door iedereen onterfd / Een boom waarin is gekerfd / Als een planeet die sterft / Als een kei die zwerft’, staat het in de uitgave van Nijgh & Van Ditmar). Ilja Pfeijffer recenseerde de liedteksten in NRC Handelsblad (10 maart 2006) positief, maar uit een ingezonden brief (van 24 maart) kon je opmaken dat niet iedereen kan wennen aan de manier waarop heiligen als Dylan genaturaliseerd worden (‘De opmars van het onbenul is misschien niet te stoppen’). Een andere prominente deelnemer in de reeks ‘Lyriek op maat’ was Jan Rot, die in 2006 de Matthäuspassion van Bach hertaalde. Rot publiceerde in eigen beheer een dagboek over deze vertaling, en er werd een cd van uitgebracht met de uitvoering door het Residentie Orkest (Deutsche Grammophon). De uitvoering deed veel stof opwaaien: ‘Eén ding staat voorop: ze bekt geweldig,’ vond Frits van der Waa in de Volkskrant (13 april 2006). De media reflecteerden zelfs over hun eigen functie en over het draaien van de publiciteitsmachine rond deze ook anderszins bekende Nederlander (‘Rot zal worden beschuldigd van aantasting van het werk van Bach en van aantasting van het evangelie. Daarom is hij bijzonder blij dat Deutsche Grammophon het heeft aangedurfd een cd met dit werk uit te brengen,’ aldus Trouw op 11 maart 2006 – alsof het een flaptekst betrof).

Nog meer publiciteit kwam los in de wondere wereld van de musical, waar het publiek massaal toestroomt en twee andere bekende Nederlanders bedolven werden onder lof. Martine Bijl maakte een vertaling van The Wiz voor Joop van den Ende Theaterproducties: ‘De Amerikaanse regisseur Glenn Casale en vertaalster Martine Bijl maakten een toegankelijke en frisse Wiz. Zo wurmde Bijl er een opmerking in over een Verdonk-uitzetting, en is een verrader bij haar een vuile NSB’er. Met het lekker allitererende “Nergens wil ik nooit niet geen gezeik” in een geweldig gospelachtig nummer van de kwaadaardige Sadista kan Bijl succesvol wedijveren met het origineel “Don’t nobody bring me no bad news”‘ (de Volkskrant, 12 september 2006). My fair Lady werd heropgevoerd, met nieuwe zangers en spelers, maar in de ‘oude’ vertaling van Seth Gaaikema, uit 1960. Henk van Gelder stelde zelfs (in NRC Handelsblad, 3 november) dat die ‘onverbeterlijk’ was en dat de vertaling in de opvoering het enige was dat niet veranderde – een compliment dat in onze wereld alleen originelen krijgen. 

Met samengeknepen billen vertaald
Het mag fraai zijn om, juist in een boek dat De schone Helena heet, de imperfectie van de vertaling te constateren op grond van een luttel detail (een foutief gespeld woord, zie Marjoleine de Vos in NRC Handelsblad, 17 februari 2006), maar als door de criticus aangebrachte tache de beauté zal het wel niet bedoeld zijn. Toch steekt die kleine kritiek in het jaar 2006 sterk af tegen het nagenoeg ontbreken van echte, fundamentele vertaalkritieken, zowel in de Vlaamse als in de Nederlandse dag- en weekbladpers. Dat mag een particuliere impressie zijn, maar mijn jaarstapel knipsels waarin vertalingen bewierookt werden was tientallen malen hoger dan het stapeltje afbrekende kritiek. Is het evenwicht zoek of zijn de vertalingen zo goed? Een van de verklaringen is gelegen in de grote inspanningen die uitgevers zich moeten getroosten om een uitgave rendabel te maken, hetgeen om positieve receptie smeekt, maar het zal ongetwijfeld complexer zijn. Misschien ontbreekt echte kritiek omdat het wereldje zo klein is. Jan Pieter van der Sterre moest een paar zure woorden van Kees Fens verbijten (de Volkskrant van 27 januari 2006) en Vincent Hunink kreeg van Allard Schröder te horen dat zijn Satyrica ‘met samengeknepen billen vertaald’ zou zijn, met een dosis ‘gymnasiaal Nederlands’ en ‘oubollige jongensboekentaal’ (Vrij Nederland, 9 december 2006). Maar zowel Van der Sterre als Hunink kreeg elders te horen dat het wel goed zat; Hunink, iemand met een enorme productie, kreeg in 2006 bovendien de publieksprijs van zijn onderzoeksschool (Oikos). De enige vertaling die echt onderuit werd gehaald was Geheime missie Jericho Rood, een jeugdboek van Joshua Mowll (De Harmonie), vertaald uit het Engels door Gerbrand Bakker, dezelfde die in 2006 met zijn romandebuut zowel de Debutantenprijs als het Gouden Ezelsoor gewonnen heeft. ‘Het allerslechtst vertaald,’ stelde Pjotr van Leeuwen simpelweg vast (in de Volkskrant van 8 december 2006), maar volgens hem was het boek zo spannend dat het net leek of de krampachtige zinnen erbij hoorden. In een moeite door kamde deze Van Leeuwen ook Ineke Lenting af, die een jeugdboek van Jeanette Winterson ‘gemakzuchtig’ vertaald zou hebben (De tijdhoeder, verschenen bij Pimento). Het derde boek dat de recensent besprak (De stormentemmer van Pearl Morrison, uitgegeven door De Fontein), was volgens hem door Mance Noordenbos ‘bloedeloos vertaald’. Van Leeuwen vatte zijn stellingname samen in de volgende zin: ‘Het saaie beroepsvertalers-Nederlands blijft bovendien zelfs onder een dik pak sneeuw overal even lauw.’ Dat is een handschoen om op te nemen, zou ik zeggen, en misschien is er meer van aan dan de andere critici, de fans van vertalingen, ons willen doen geloven. Filter gaat deze jaargang in ieder geval het aantal vertaalkritieken drastisch verhogen. Ook Jacq Vogelaar was van plan een beroep op de kritiek te doen, maar het in het blad Literatuur (2006, nr. IV) in de inhoudsopgave voor pagina 38 aangekondigde artikel met de veelbelovende titel ‘Waar is de literaire kritiek over de herdruk van vertalingen?’ bleek niet te zijn opgenomen. Vogelaar was al eerder in de aanval gegaan. Van hem kregen de uitgevers een veeg uit de pan. Hij greep de publicatie van Hondenkop (van Morten Ramsland, door Gerard Cruys vertaald voor De Arbeiderspers) aan om te stellen dat de eerste voorwaarde om vertaald te worden tegenwoordig niet de kwaliteit van een boek is, maar de mate waarin een boek succes kende in het oorsprongsland, Denemarken in dit geval (De Groene Amsterdammer, 8 september 2006). Goede vooruitzichten voor de verkoop zijn blijkbaar belangrijker dan inhoud.

Over uitgevers gesproken
Uitgeverij Atlas stond in 2006 stil bij haar belangrijke reeks vertalingen van klassiekers uit ‘De twintigste eeuw’. Deel 50, Niet als de anderen van André Gide, vertaald door Mirjam de Veth, werd goed ontvangen. De Bezige Bij organiseerde in september 2006 een Week van de Franse Literatuur. De Geus bracht herhaaldelijk zijn vele vertalingen voor het voetlicht, terecht natuurlijk. De Wereldbibliotheek leverde in zijn jubileumjaar (100-jarig bestaan) een nieuwe service: op verzoek werden getrouwe replica´s van de originele uitgaves gedrukt, daaronder veel oude vertalingen: van Van Suchtelen Goethes Zielsverwanten (1915), De Freelands van Galsworthy door Carry van Bruggen (1920) en van Geers De doorluchtige vatenspoelster (1921, een tekst van Cervantes).

De uitgevers die een pluim moeten krijgen voor hun uitgeefbeleid op het terrein van vertalingen voor 2006 zijn IJzer en Wagner & Van Santen voor hun moed om onbekende teksten te brengen (al moet van Wagner & Van Santen wel gezegd worden dat ze sommige vertalingen wel erg lang op de plank laten liggen of zelfs helemaal niet meer uitgeven). Van de grotere uitgeverijen kwamen Boom en SUN met grote en gewaagde projecten (Kant, Foucault, de Heliand en vooral: Freud) en gaf Athenaeum–Polak & Van Gennep blijk van waardering voor haar vertalers door hun namen steeds vaker op het omslag af te drukken. Waarom vermelden al die uitgevers die op vertalers drijven overigens de naam van hun vertalers niet bij de vertaalde titels op hun sites?

En ja, Freud. Freud is nu in het Nederlands in een majestueuze uitgave beschikbaar, dankzij uitgeverij Boom. Het is een complete editie in elf delen, niet thematisch maar chronologisch samengesteld en voorzien van zakenregisters waar Walter Schönau jarenlang aan werkte. Alles staat ook op een cd-rom, in totaal voor de ronde prijs van € 1000. De vertaling is uniform gemaakt door de revisie van bestaande vertalingen en de nieuwe vertaling van de resterende teksten in handen te geven van één persoon: Wilfred Oranje. Een bijzondere prestatie, ook gezien de geschiedenis van de Freud-vertalingen in Nederland. De onenigheid binnen de groep vertalers zorgde in de jaren zeventig voor grote vertragingen, en ze ligt nog vers in het geheugen. Elsbeth Greven, die het project bij Boom aanstuurde, schreef een boek over de vertaal- en receptiegeschiedenis: Freud uitgeven (Boom, 2006). Wilfred Oranje vertelde in NRC Handelsblad waarom hij de immense problemen van het vertalen van Freud in zijn eentje kon oplossen: ‘Zelfs de freudiaanse versprekingen zijn vertaalbaar. Ik heb, als het om hele subtiele dingen gaat, de Duitse tekst laten staan en in een voetnoot de letterlijke vertaling weergegeven, zodat een lezer een betrouwbare uitleg krijgt. Belangrijke dingen als “Besetzung” zijn ook goed te vertalen. Freud heeft het vaak over seksuele energie, de libido. Dan hanteert hij het begrip Besetzung: een liefdesobject wordt met libido besetzt. Dat kun je heel simpel vertalen met bezetting, omdat Freud dat woord bewust heeft ontleend aan het militaire jargon. Troepen komen een land binnen en bezetten dat land. Dat is een metafoor voor bijvoorbeeld seksuele energie in verliefdheid die je overdraagt op een liefdesobject’ (NRC Handelsblad 13 en 14 mei 2006; zie ook de Volkskrant van 5 mei 2006 voor een interview met Oranje aan de vooravond van Freuds 150ste geboortedag). Overigens wijden Laplanche en Pontalis in hun steeds herdrukte Vocabulaire de la Psychanalyse (1967) heel wat bladzijden aan de term, die zij ambigu noemen.

Danse Russe, daisy en andere poëzie
Jytte Kronig vertaalde de Deense dichteres Pia Tafdrup, Guus Luijters, Elisabeth Bishop en Kathelijne de Vuijst zowel Stevie Smith als Patti Smith voor Wagner & Van Santen. Huub Beurskens vertaalde William Carlos Williams (voor Meulenhoff) – intrigerend toegelicht en mooi besproken door Arnold Heumakers. Hij miste in zijn overigens positieve kritiek één gedicht in de selectie: ‘Danse Russe’, dat hij vervolgens maar zelf vertaalde en in de krant zette (15 december 2006). Peter de Boer noemde in Trouw de vertaling prachtig (6 januari 2007), Graa Boomsma was in De Groene Amsterdammer een stuk minder enthousiast (2 februari 2007). Beurskens verantwoordt zijn vertaling als volgt: ‘Ik beschouw mijn vertalingen als leesvoorstellen die voor wijzigingen en varianten openstaan.’ In een buitengewoon interessant nawoord licht hij zijn frisse kijk op Williams toe: ‘Toen ik eenmaal doorhad dat de gedichten van Pictures from Brueghel zich zowel baseerden op als losmaakten van hun aanleiding, keek ik ook anders aan tegen vragen en problemen die ik tegenkwam bij het vertalen van gedichten die in eerste instantie een betrouwbare beschrijving leken te zijn van een bepaalde plant of bloem. Williams schreef meerdere van zulke gedichten zoals “Daisy” en “Primrose”. Het erbij raadplegen van een wetenschappelijke flora bood tot op zekere hoogte houvast. Maar op een gegeven moment leek de taalplant een eigen leven te gaan leiden, buiten de biologie om, en zodoende van gedaante te veranderen. Alsof het gedicht niet van meet af aan een eigen leven leidde!’ (p. 130).

Hans van Pinxteren publiceerde Rimbaud, Ik is een ander. Zienersbrieven. Een seizoen in de hel. Illuminations (Veen) – een uitgebreid toegelichte herziening van vertalingen uit de jaren zeventig. Hij leverde een krachtmeting met zichzelf, maar ook met Paul Claes, die in 2006 eveneens met een herziene vertaling van Rimbaud op de proppen kwam (Gedichten. Een seizoen in de hel. Illuminations bij Athenaeum–Polak & Van Gennep). Ik is een ander is een bevlogen hervertaling, met soms grote, soms minieme veranderingen ten opzichte van de eerste versie uit 1975. Elk van de prozagedichten heeft hij in de loop der tijd acht à tien keer vertaald: ‘Telkens opnieuw, zonder terug te grijpen naar mijn eerdere versies: steeds weer alsof ik het gedicht voor het eerst onder ogen kreeg. Ik probeerde keer op keer tabula rasa te maken en eerdere impressies en oplossingen te vergeten’ (p. 207). Van Pinxterens gaat nu, dertig jaar na de eerste lectuur, uit van een veranderde beleving, van een ‘voortgeschreden inzicht, naar ik hoop’ (p. 208). Hij nodigt de lezer expliciet uit om zelf ook ontdekkingsreiziger te worden in de wereld van Rimbaud, ‘en de verbeelding niet te fixeren en te voeren langs de reeds gebaande wegen’ (p. 209) – net als bij Beurskens voel je bij Van Pinxteren sterk de koorts van de creativiteit.

Hafid Bouazza kwam met verschillende uitgaven van Arabische poëzie, bij De Slegte en bij Prometheus, soms goedkoop, soms peperduur. Piet Gerbrandy besprak de bundel van Ibn al-Mu’tazz, De zon kussen op dit nachtuur (Prometheus): ‘De vertaler heeft de neiging uitermate obscure woorden uit de Nederlandse taalschat op te diepen. Daar is niets tegen, als we er maar zeker van konden zijn dat ook het Arabisch zich hier van ongewone woorden bedient. Wat heeft het voor zin het woord “andoel” te gebruiken, dat niet in Van Dale staat en waarvan het WNT welgeteld één vindplaats vermeldt? Nog vreemder is het feit dat enkele gedichten tweemaal vertaald zijn zonder dat dit verklaard wordt. Kortom: een intrigerend boek dat niet of slecht geredigeerd is.’ 

Prijsgegeven of verraden
Een grote stapel met veel publiciteit omgeven vertalingen: dat is wat bijblijft van 2006. De publiciteit maakt een georkestreerde indruk – de kritieken vallen steeds preciezer samen met de korte periode waarin een boek verkocht moet worden (meteen in de eerste weken). Dat straalt er in de dag- en weekbladpers steeds meer vanaf, verweven als zij is met de uitgeverijen, die in een steeds kleiner aantal concerns verenigd zijn. Maar het aanbod blijft rijk, en wordt steeds rijker. Er verschenen heel wat filosofische werken en veel klassiekers en daarnaast tal van debutanten, vooral uit het Engels. Ik noem uit elke categorie die vertaling die mij het belangrijkst lijkt – zoals gebruikelijk geheel op persoonlijke titel en met voorbijgaan aan wat evengoed waardevol is.

Van de Russen noem ik de vertaling van Yolanda Bloemen en Marja Wiebes, die een nieuwe Oorlog en vrede presenteerden (Van Oorschot) – na een fors aantal eerdere vertalingen (ongeveer zeven en vorig jaar nog een oerversie) nu een die veel positieve publiciteit opleverde. Hier wordt de publieksactie goed geïllustreerd: persbericht dat op 11 januari 2006 de krant haalt (NRC Handelsblad); in de week voor verschijnen een groot artikel in een vooraanstaand weekblad (Vrij Nederland, 30 september 2006); vrijwel gelijktijdig besprekingen in de grotere kranten (NRC Handelsblad, 6 oktober, de Volkskrant, 13 oktober); met een beetje (afgedwongen) geluk een ingezonden brief, dit keer van een lezer die de recensenten om een vertaalvergelijking vroeg omdat hij al een Oorlog en vrede in de kast had staan (Vrij Nederland, 14 oktober 2006). Daarna zoemde het rond en stapelde de boekhandelketen het in folie verpakte boek op een prominente plaats op, met een buikbandje dat inspeelde op de simpelheid van de lezers: ‘Nieuwe vertaling, complete tekst, moet je gelezen hebben’ (gek genoeg staan er ‘1652 pagina’s’ aangekondigd, maar het zijn er zo´n veertig minder). De uitgave is overigens voorbeeldig: met landkaarten, aantekeningen, nawoord etc. Opvallend in het nawoord is de aandacht van de vertalers voor Tolstojs fouten: ‘Stilistische eigenaardigheden van Tolstoj, zoals veelvuldig voorkomende herhalingen en zijn soms wat merkwaardige Frans, hebben we ongewijzigd gelaten, evenals andere kleine vergissingen. Zo sluit Koetoezov, die slechts één oog heeft, ergens in de tekst “zijn ogen”. Kleine fouten in de datering hebben we eveneens ongemoeid gelaten. Om enkele voorbeelden te noemen: Natasja is in 1805 dertien jaar oud, in 1809 is ze zestien. Vera is zeventien in 1805 en vierentwintig in 1809. Nikolaj Rostov gaat in september 1805 in dienst en komt in februari 1806 thuis, na een afwezigheid van vijf maanden. In de beschrijving van zijn thuiskomst staat echter vermeld dat hij anderhalf jaar weg is geweest’ (p. 1589–90). Alleen De Groene Amsterdammer liet weer een andere stem horen, wederom van Vogelaar. ‘Het grote boek is al met al, dat had ik niet gedacht, een nogal dunne bestelling. Nu ik het allemaal gelezen heb, durf ik te zeggen dat je met één soiree het hele societyleven kent,’ stelde hij, ‘maar ook de oorlog had korter gekund.’ En nog venijniger: ‘Wat gebeuren moest, moest gebeuren – dit zinnetje is de kortst mogelijke samenvatting van Oorlog en vrede’ (1 december 2006).

Ria van Hengel leverde de eerste Nederlandse vertaling ooit van Heinrich von Ofterdingen, een roman van Novalis uit 1802. Het boek heet hier naar het symbool voor de romantiek dat erin werd geïntroduceerd: De blauwe bloem (Athenaeum–Polak & Van Gennep). In de kritieken weinig aandacht voor het literaire van de roman, veel aandacht voor het ideeëngoed dat erin verspreid werd. Het werd niet voor niets besproken door essayisten: Piet Meeuse in NRC Handelsblad op 1 september, Carel Peeters in Vrij Nederland van 7 oktober en Maarten Doorman in de Volkskrant op 15 september. Een rol speelt misschien het (goede) nawoord dat Arnold Heumakers bij de vertaling schreef en dat ook een poging doet de nog niet eerder vertaalde roman te plaatsen in de Nederlandse context, een context die tot op heden in het geval van Novalis behoorlijk antroposofisch gekleurd is geweest.

Voor het Franse taalgebied wil ik nadrukkelijk Jeanne Holierhoek noemen. Haar Over de geest van de wetten (van Montesquieu, bij Boom) kreeg veel aandacht, en het was meegenomen dat in de advertenties kon worden ingespeeld op de actualiteit (‘Kabinetsformateur, lees Montesquieu’). Jeanne Holierhoek, die eerder al de Perzische brieven vertaalde, leverde een bijzondere prestatie met deze intregrale weergave van een Franse klassieker (de vorige integrale vertaling was van 1785, van de hand van mr. Dirk Hoola van Nooten). In het bulletin van de VvL (2006, nr. 3) lichtte Jeanne Holierhoek haar werk toe (twintig maanden werk met een begeleidingscommissie van drie hoogleraren, weliswaar reizend naar de historisch belangrijke plekken, maar toch vooral aan het werk in een soort ‘eenpersoonsklooster’). Op 30 november 2006 werd het boek in de oude vergaderzaal van de Tweede Kamer aangeboden aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, de vice-voorzitter van de Raad van State en de president van de Hoge Raad. Drie vooraanstaande critici, die filosofische boeken voor een groter publiek toegankelijk maken, (Ger Groot in NRC Handelsblad van 29 december, Jabik Veenbaas in Trouw van 25 november en Luuk van Middelaar in de Volkskrant van 8 december) wezen op het belang van de tekst. Rob Hartmans sprak in De Groene Amsterdammer van een door de vertaler op voorbeeldige wijze geklaarde klus (30 november 2006). Ook hier veel orkestratie dus. Ard Posthuma, die eerst in en toen uit het Duits vertaalde, kwam nu met een vertaling uit het Oudfrans. Een werk van Chrétien de Troyes (1135–1183), Li contes del graal, werd in de uitgave van Athenaeum–Polak & Van Gennep De graal gedoopt. Het verhaal van Perceval werd door Posthuma zo gemanipuleerd dat er toch nog een afgerond (zeg happy) einde aan de zoektocht komt. Posthuma schrijft een uitgebreid voorwoord, waarin hij ook de eerste Nederlandse vertaling vermeldt uit de vroege dertiende eeuw. Zijn keuze voor rijm in de vertaling is ondubbelzinnig, ‘aan het rijm dankt het werk zijn body, het is het cement dat de stenen van het literair bouwsel op hun plaats houdt’ (p. 22). Als je op rijm vertaalt denkt men bij ons al snel dat er trouw vertaald is, maar ‘in werkelijkheid pleegt de vertaling helemaal geen “verraad” aan de originele tekst, maar dient zijn regeneratie,’ zegt Posthuma. Door de vlotte cadans en het dominerende rijm raak ik de middeleeuwse ernst vaak kwijt, moet ik zeggen.

Voor het Italiaans twijfelde ik tussen Antonie Kees vertaling van een boek van Dino Buzatti (De woestijn van de Tartaren, uit 1938, voor de Wereldbibliotheek) en Ike Cialona’s De droom van Poliphilus (van de auteur Colonna, voor Athenaeum–Polak & Van Gennep) – de laatste zelfs vergezeld van een tentoonstelling in het Museum Meermanno. Ik kies voor Cialona, overal bejubeld, behalve door Hans W. Bakx, die wel bewondering voelt voor de vertaalster, ‘die zich volhardend een weg kapte door dit woud van woorden. Maar het is bewondering voor iemand die de Notre Dame heeft nagebouwd met luciferhoutjes. Wat een werk, maar waarvoor?’ (Vrij Nederland, 27 mei 2006). Het boek van Colonna verscheen in twee delen, het tweede is geheel gereserveerd voor toelichting en aantekeningen. ‘In mijn tekstgetrouwe vertaling zijn de woordenrijkdom en de meanderende zinsbouw behouden gebleven. De eigenheid van Colonna’s taal [‘een mengelmoes van soms zelfverzonnen Latijnse woorden, Toscaans, wat Grieks en een vleugje Venetiaans’] is uiteraard niet te vertalen. Elke poging daartoe zou niet alleen lelijk en onleesbaar maar ook onnodig burlesk proza opleveren,’ zegt ze (op p. 21), maar welke Colonna hebben we nu eigenlijk voorgeschoteld gekregen?

Voor de religieuze teksten kies ik voor prof. dr. J. van Oort – van het bestaan van Het evangelie van Judas (Ten Have) werd in 2005 voor het eerst op de voorpagina’s van de kranten melding gemaakt, toen de Codex Tchaos ergens in Midden-Egypte aan de oevers van de Nijl gevonden werd. De officiële editie verschijnt binnenkort, maar de Nijmeegse hoogleraar Van Oort kreeg foto’s ter beschikking van de National Geographic en ging snel tot vertaling en publicatie over. Het gaat om een vertaling van de Koptische tekst, in het Nederlands uitgegeven met inleiding, nawoord en aantekeningen bij elke bladzij, zodat je het interpreteer- en vertaalproces kunt volgen. Van Oort zegt dat het niet gaat om een wetenschappelijke editie en noemt zijn vertaling wel ‘de eerste’ en ook ‘een eerste proeve’. ‘Het geheime verslag van de openbaring die Jezus eens openbaarde in een gesprek met Judas Iskariot,’ zo luidt het begin, en het verslag van de volgeling, die bij ons bekend staat als verrader, eindigt met de zin ‘En hij gaf hem aan hen over.’ De ingrijpendste vertaalkeuze staat dus helemaal aan het eind. Van Oort licht hem als volgt toe: ‘Evenals de oudste lagen in de canonieke evangeliën en het heel oude bericht bij Paulus (Brief aan de Romeinen 4:25: “Hij die werd prijsgegeven/overgegeven”) gebruikt het Evangelie van Judas het Griekse werkwoord paradidonai: “overgeven”, “prijsgeven”. Er staat niet: verraden’ (p. 184). Even de Nieuwe Bijbelvertaling opslaan: ‘prijsgegeven’, de Naardense Bijbel idem, Statenvertaling ‘overgeleverd’, Einheitsübersetzung ‘hingegeben’ – wat is er nu eigenlijk aan de hand?

Voor de categorie filosofie is het gezien de hoeveelheid vertalingen moeilijk kiezen – Walter van der Stars De woorden en de dingen van Foucault, Kants Kritiek van de praktische rede van Jabik Veenbaas (allebei bij Boom), de nieuwe Derrida-versie van Ger Groot (SUN, zie vorige Filter) of Macchiavelli’s Il principe en andere geschriften in een nieuwe uitgave bij Ambo, ingeleid en toegelicht door Paul van Heck. Ik kies bezijden de canon voor de twaalfde-eeuwse islamitische filosoof Averroes (Ibn Roesjd of Averroes, levend in het Spaanse Andalusië) van wie een verzameling van zijn belangrijkste teksten verscheen onder de titel Geloof en wetenschap in de islam, vertaald en ingeleid door Remke Kruk (Klement). In een groot interview (NRC Handelsblad, 11 en 12 februari 2006) lichtte ze dit werk toe, en in een moeite door een tweede vertaling van haar, die ze in 2006 herzag: Havy Ibn Yaqzan, een filosofische allegorie uit Moors Spanje van Abu Bakr Muhammas ibn Tufayl, ook twaalfde-eeuws (voor Bulaacq). In de dertiende eeuw werd het boek al snel in het Latijn vertaald en de eerste Nederlandse vertaling is van 1672 (Het leeven van Hai Ebn Yokdan), gevolgd in 1721 door Het wonderlyk en zeldzaam levensgeval van Hai Ebn Jokdan, waar in getoont wort, hoe iemand buiten eenig ommegang met menschen ofte onderwijsinge kan komen tot de kennisse van zich zelven en van God. De titel vertelt het boek, en is het geen fraaie naam voor een filosoof, Jokdan?

De vraag of echte literatuur dezer dagen nog wel een kans krijgt in onze bestsellercultuur werd overigens ook door Xandra Schutte gesteld (in Trouw van 30 december 2006). Xandra Schutte, uitgeefster intussen, schaart zich niet onder de cultuurpessimisten en noemt positieve ontwikkelingen: ‘Naast de overstelpende hoeveelheid heel behoorlijke middelmaat worden er tegenwoordig ook meer meesterlijke boeken uitgegeven dan ooit. Literatuur uit de antieke oudheid, vuistdikke klassieke meesterwerken in splinternieuwe vertalingen (Dante! Tolstoj! Joyce! Tsjechov!), en ook het beste uit de hedendaagse wereldliteratuur is in vertaling beschikbaar.’ Schutte denkt kosmopolitisch en eindigt haar betoog met de verzekering ‘dat zich een nieuwe, kosmopolitische canon begint af te tekenen’.

De vloed van stampotloze literatuur
De vertaalwereld hield zich in 2006 opvallend veel met beleid en manifesten bezig, wat de vraag actueel maakt naar het culturele klimaat waarin we ons bevinden. In ieder geval wordt er meer gediscussieerd, meer vergaderd, en worden de machthebbers ook meer aangevallen, ook al gaat het om welwillende fondsen. Een felle stellingname was er te horen van Niala Maharaj, een in Trinidad geboren schrijfster die sinds 1990 in Nederland woont en in het Engels publiceert (bij Random House). Maharaj vond dat het Fonds voor de Letteren Nederlandse schrijvers bevoordeelt en daarmee bijdraagt aan een provinciaals literair klimaat.‘Gezien de overheidssubsidie zou Holland het Walhalla van de wereldliteratuur moeten zijn. Maar helaas, wij steken onze vinger liever in de dijk om de vloed van stampotloze literatuur te stuiten. En we zadelen onszelf zo op met een karige burgerlijke canon,’ stelde ze (in de Volkskrant van 17 juni 2006). Het Fonds wees de eis om ook schrijvers in andere talen dan het Nederlands te subsidiëren af. Tekenend was de veeg uit de pan die vertalers kregen van Maharaj: ‘Je kunt zelfs werkbeurzen krijgen als je zelf niet schrijft. Je hoeft alleen maar andermans werk te vertalen. En als je niet kunt vertalen? Dan betaalt het Fonds voor de Letteren toch gewoon een vertaalcursusje voor je – uit het multiculturele potje.’ Het Nederlandse Fonds lag dus flink onder vuur – ook illustratoren, die in Vlaanderen wel gesteund worden door het Vlaamse Fonds, wilden werk- en reisbeurzen, en in december voegden detectiveschrijvers zich bij de roependen om subsidie door de definitie van wat literatuur eigenlijk is aan te vallen en uit te breiden in eigen richting. Ook de eerder genoemde Bouazza sloeg druk om zich heen om zijn Arabische boeken gesubsidieerd te krijgen, en onder meer het Productiefonds ondervond hoe het is om met modder besmeurd te worden. Bouazza maakte zich kwaad om het niet-subsidiëren van zijn vertalingen van Arabische poëzie en verlangde (zowel in de krant als in het voorwoord van zijn te dure pornografievertaling) naar ‘vier kameelhengsten’ om ‘de instanties’ te verkrachten. Directeur Henk Pröpper reageerde kalmpjes met de mededeling dat hij wel gewoon een aanvraag moet indienen: ‘Die kamelen helpen hem geen stap verder. Wat wel zou helpen, is als uitgever en auteur hun werk zouden doen’ (de kleine ruzie is terug te vinden in Vrij Nederland, 21 en 28 oktober en 4 november 2006). Al met al ontspon zich niet echt een debat over de rol van de fondsen in het vertaalbestel. Toch werden er verwoede pogingen gedaan het belang van het vertalen te onderstrepen.

Op een symposium van de Stichting Koninklijk Paleis Amsterdam, Nederlands buitengaats geheten (19 mei 2006, Paleis Noordeinde, in aanwezigheid van de koningin), noemde Frida Balk-Smit Duyzentkunst het vertalen van Nederlandse boeken ‘een hoge kunst’ en vertalen op zich ‘de grootste uitdaging voor de gealfabetiseerde mens’. Centraal stond de vraag wat vandaag de Nederlandse taal eigenlijk is en er waren veel bijdragen over het Zuid-Afrikaans en over Suriname en zijn talen. Philippe Noble hield een toespraak als ‘nomadische immigrant’, met een speciale alinea over wat het betekent als spreker van het Randstads in Vlaanderen te wonen. Hij stelde in zijn betoog een benadeling van Vlaamse vertalers vast die bij Nederlandse uitgevers niet aan de bak komen, ondanks het grote aantal Vlaamse vertaalopleidingen.

Het Boekenoverleg publiceerde in het najaar een belangwekkend manifest uit de wereld van boek en letteren dat de pakkende titel De uitkijkpost van de literatuur kreeg. In het manifest wordt gereageerd op de laatste letterennota van Medy van der Laan, waarin in het geheel niet gepleit werd voor het investeren in een krachtige literaire cultuur, laat staan in vertalingen. In een paragraaf getiteld ‘naar een vitale vertaalcultuur’, wordt in het manifest stevig gepleit voor meer steun aan vertalers, zowel qua status en inkomen als op het gebied van opleiding. Vooral wordt gewezen op de steun die aankomende vertalers moeten krijgen – niet alleen met stimuleringssubsidies, maar ook met mentoraten en andere vormen van deskundigheidsbevordering. De overheid moet vertalers ‘een noodzakelijke basis voor de toekomst’ bieden. Een ander belangwekkend punt in het manifest is het verzoek de fondsen te steunen bij projectsubsidies voor ‘belangwekkende, niet aanstonds rendabele uitgaven’ – misschien is er een systeem te bedenken dat die subsidies, als ze komen, belanden bij uitgevers die hun vertalers hoog hebben zitten en dienovereenkomstig betalen.

Eind januari 2006 belegde het Steunpunt Literair Vertalen in het Rotterdamse hotel New York een beleidsdag met alle partners en betrokkenen, om te komen tot een beleid voor de komende jaren. Nagenoeg op hetzelfde moment schreef Aleid Truijens in de Volkskrant (27 januari 2006) een reportage over de stand van zaken van het vertalen in het Nederlands: ‘Talen worden op school nog maar mondjesmaat gegeven. De belangstelling voor universitaire taalopleidingen loopt terug. Een schrikbarend tekort aan literair vertalers is het gevolg,’ werd er doemdenkerig gesteld, ‘maar er is nog hoop.’ Wat terugblikkend opvalt is de optimistische toon van de fondsen, de Werkgroep Vertalers en – eerlijk is eerlijk – ook van mijzelf namens de Utrechtse master en het Steunpunt Literair Vertalen: alsof de journaliste alle betrokkenen het onheil als een rode lap voorhield, waarop we allemaal terugsloegen met onze successen. Toch is de reportage in die zin van belang dat nu van alle kanten meer nagedacht wordt over de toekomst – met een veranderend literair bestel en een veranderend universitair bestel. Na de klap van de NMa (Nederlandse Mededingingssautoriteit, zie volgende alinea) en het manifest van het boekenoverleg is het zaak de ambities voor het vertalen in (en ook uit) het Nederlands in gezamenlijkheid ter hand te nemen en regie te voeren tegen ontwikkelingen die gedomineerd worden door economische wetten (die zich, in marxistische termen, van oudsher weinig gelegen laten liggen aan de ontwikkelingen van de culturele bovenlaag).

Wellicht kan lering getrokken worden uit de situatie in Duitsland. Daar steeg de spanning tussen uitgevers en vertalers ten top in een uitgebreide discussie over betaling (zie hiervoor ook Filter 13:2). Daarmee vergeleken werd in Nederland nogal lauw gereageerd op de mededeling van de NMa dat er geen normtarief meer door de vakvereniging gehanteerd mag worden. De Vereniging van Letterkundigen moest vanaf medio november al haar prijsadviezen aan schrijvers, vertalers en scenaristen staken. Voor vertalers betekende dit dat de richtlijnen voor prijzen uit de veelgebruikte modelcontracten moesten worden verwijderd. Volgens de NMa staan de prijsadviezen eerlijke concurrentie in de weg. De effecten van de maatregel zijn nog niet geheel te overzien, maar men vreest vooral voor de positie van de beginnende vertaler. De vertalers zullen naar verwachting een andere houding gaan innemen jegens uitgevers, wier onderhandelingsruimte toeneemt. Men zal zich ondernemender opstellen en steeds meer gaan beantwoorden aan het beeld dat naar voren kwam in een door het Steunpunt Literair Vertalen en de Nederlandse Taalunie geïnitieerde studie naar de situatie van literair vertalers in ons taalgebied (rapport Kris Humbeeck over de situatie van de literaire vertaler in het Nederlandse taalgebied: Informatie uitwisseling in het literaire veld in Vlaanderen en Nederland. Nederlandse Taalunie 2006; zie ook Filter 13:2). Uit dat rapport komt een nieuw type vertaler naar voren dat niet alleen literatuur vertaalt maar zich in verschillende sectoren van de markt beweegt en, uit nood geboren maar toch, een steeds professioneler opstelling kiest. Van belang is de positie van de fondsen in dezen, die in hun streven naar kwaliteitsbehoud literatuur die het moeilijk heeft moeten koesteren, en meer concreet: de makers van die literatuur moeten beschermen. Van belang lijkt mij dat de fondsen in deze spannende concurrentieslag nadrukkelijk de kant van vertalers en schrijvers kiezen zonder de uitgevers af te vallen. Dat uitgevers vrij spel krijgen is niet erg, maar men zal per definitie de grenzen opzoeken, iets dat economisch hoort. De fondsen kunnen een belangrijke rol spelen, waardoor volledige vrije marktwerking in de literaire sector nog niet gegeven is.

Tot slot, en voor de duidelijkheid, eens te meer het volgende: het bovenstaande verhaal is een volstrekt persoonlijke terugblik op het vertaaljaar 2006, met keuzes en accenten die geheel voor mijn rekening komen – zoals die in de hiernavolgende stukken voor rekening komen van de auteurs. Alle uitspraken die ik doe, geven niet veel meer dan impressies weer. Wat ik goed vind zal een ander slecht vinden, en dat is maar goed ook. Waar het om beleid gaat zou ik wel graag een forsere discussie begroeten, bijvoorbeeld van de zijde van de Vlaamse vertalers, die zich steeds meer aangesproken voelen en uitgaan van een steeds marginaler positie. Verder dienen ook mijn uitspraken over vertalingen en vertalers te worden gerelativeerd: elk jaar hoor ik van deze of gene dat hij zich gepasseerd voelt of onheus bejegend. Hij is welkom met zijn commentaar, luidt mijn antwoord. En ook in deze (achtste) aflevering van de rubriek Het vertaaljaar worden mensen aangesproken op hun reputatie. Kritiek moet, zou ik willen zeggen, zeker in een vertaalcultuur die zich vitaal acht. Maar kritiek is altijd moeilijk, ook als ze onabsoluut of terloops wordt verwoord. Filter zal ook in zijn veertiende jaargang zijn pagina’s blijven openstellen voor al wie weerwoord wil geven. Want niet in stilte worden kinderen geboren, maar in de schreeuw van een vechtende moeder.