De konst van het irriteeren    41-45

Cees Koster

Een traditie als de Top-2000 hebben we nog niet, maar in de vele jaren dat in het eerste nummer van een jaargang Filter aandacht wordt besteed aan de opvallendste vertalingen van het jaar daarvoor, zien we toch regelmatig dezelfde namen terug. Met dit stuk erbij is het het derde achtereenvolgende jaar dat Robbert-Jan Henkes en Erik Bindervoet worden bijgezet in Het vertaaljaar. Dat betekent in elk geval twee dingen: deze jongens zijn veelvertalers en tussen het vele dat zij vertalen zitten altijd dingen die de moeite waard zijn om het over te hebben. Twee jaar geleden trokken ze de aandacht met hun vertalingen van de liedjes van de Beatles en vorig jaar met hun vertaling van Nabokovs De kunst van het vertalen en vooral met het commentaar daarbij, waarin de halve vertaalwereld tegen de haren in werd gestreken. En dat lijkt wel het liefste wat ze doen: tegen de haren in strijken, tegendraads zijn. Wat hebben de jongens van de Rebellenclub afgelopen jaar weer uitgevreten?

Onder meer gaven zij twee monumentale vertalingen uit: het eerste deel van de verzamelde songteksten van Bob Dylan (de Dylan-puristen tegen de haren in gestreken, iedereen verder enthousiast, al blijkt Dylan toch van een andere gemeente te zijn dan de Beatles en zingt niet iedereen even hard mee) en de monumentale biografie van Shakespeare door de dikkeboekenschrijver Peter Ackroyd. Deze vertaling is op zichzelf redelijk ontvangen, maar zonder controverse is ook zij de openbaarheid niet ingetreden. In de biografie zijn talloze citaten opgenomen van Shakespeare en zijn tijdgenoten. Ackroyd heeft die weergegeven in hun oorspronkelijke, zeventiende-eeuwse spelling en Bindervoet & Henkes hebben hem daarin nagevolgd. De citaten, om de achterflap te citeren, ‘zyn vertaeldt op zeventiende-eeuwsche wys om den Shake-speare te doen clincken zoals hy ooyt hadde kunnen clincken in de tale van Hooft, Breero ende Vondel’. Daar nu zijn de recensenten en masse over gevallen.

Voor we op die discussie ingaan is het wellicht zinvol op te merken dat het al tamelijk opvallend is dat het boek überhaupt in het Nederlands is vertaald. Kennelijk is de belangstelling voor Shakespeare in Nederland groot genoeg om deze vertaling te rechtvaardigen, zo snel na de uitgave (in 2004) van de vertaling van de biografie door het nieuw-historistische kanon Stephen Greenblatt, Will in de wereld.

2006 was sowieso een rijk Shakespeare-jaar in Nederland, buiten de voorstellingen om. Er is een herdruk uitgekomen van T.A. Birrells handboek Shakespeare: stuk voor stuk, in een reeks heruitgaven door Het Spectrum van oude Aula-pockets. Bij uitgeverijen Lannoo en Atlas waren ze in de serie ‘De mooiste van’ vorig jaar ook bij Shakespeare aangekomen. Bovendien zijn er weer twee versies van Romeo en Julia aan het rijke arsenaal toegevoegd.

Dit is nog maar eens een bewijs van de bijzondere positie van Shakespeare in de Nederlandse canon (of het internationale segment daaruit, of het multiculturele, of het vertaaldeel… vul zelf maar in). Al jaren geldt hij als een van de meest (zo niet de meest) gespeelde auteur in het Nederlandse theater en vertalingen van veel van zijn stukken blijven permanent in druk. Dat kunnen we van Vondel, Hooft en Bredero niet zeggen. Of Shakespeare in vertaling is meer van onze tijd, zo zouden we kunnen speculeren, of Shakespeare is centraler in onze huidige cultuur dan het autochtone erfgoed dat dateert van het breukvlak van de zestiende eeuw en zeventiende eeuw. Die laatste mogelijkheid lijkt elke vorm van weldenkendheid te tarten. De discussie over deze vertaalkeuze kan daar misschien licht op werpen. Laten we eens kijken.

Een van de redenen wellicht waarom deze biografie in vertaling is verschenen zou de reputatie van Ackroyd kunnen zijn als schrijver van postmoderne historische fictie, van populaire geschiedenisboeken voor de jeugd, van biografische historische romans en historische biografieën van onder meer de schrijver Dickens, de filosoof Thomas More, de schilder William Turner en de stad Londen. In Nederlandse vertaling is Ackroyd de schrijver van populaire geschiedenisboeken voor de jeugd, van historische fictie en nu dus ook van een biografie over Shakespeare. De biografie is uitgegeven door de uitgever van zijn in het Nederlands vertaalde romans, Meulenhoff.

Zijn status als biograaf is min of meer onomstreden en het boek is dan ook over het algemeen als een aanwinst in de gigantische reeks biografieën van Shakespeare binnengehaald. Ackroyd wordt geprezen om zijn vermogen Shakespeare en zijn omgeving tot leven te wekken en met name dan de stad waar Shakespeare het grootste deel van zijn werkzame leven doorbracht, zoals hij ook in zijn London: the Biography heeft gedaan. Een groot deel van de biografie is gesteld in de modaliteit van het mogelijke, omdat er zo weinig feitelijkheden bekend zijn over de man die wij als Shakespeare kennen. Aan een auteur met veel historische verbeeldingskracht lijkt een dergelijk onderwerp wel besteed, al is er ook wel chagrijnig commentaar op de biografie gekomen, bijvoorbeeld van collega-romancier John Carey, die in The Times (18 september 2005) schreef: ‘Surely Shakespeare’s life cannot have been as boring as this.’ Bij ons thuis was Kees Fens ook niet helemaal overtuigd van de geslaagdheid van het werk: ‘Ackroyds briljante geest heeft deze stof niet kunnen bezielen’ (de Volkskrant, 23 juni 2006).

Een van de middelen die Ackroyd heeft gebruikt om Shakespeare en zijn tijd tot leven te wekken is de taal van Shakespeare en zijn tijdgenoten zelf. Overal waar hij de Bard en zijn tijdgenoten citeert, gebeurt dat in de oorspronkelijke zeventiende-eeuwse vorm. Behalve de vermelding van de bron die hij gebruikte voor de citaten van het werk van Shakespeare (The Complete Works, Original-Spelling Edition, Oxford University Press, 1986), geeft Ackroyd daar geen rechtvaardiging van. Voor hem was het dus kennelijk vanzelfsprekend dat te doen. Helemaal consequent is hij daarin niet, want de titels van de stukken worden in hedendaagse spelling gegeven, dus bijvoorbeeld Much Ado About Nothing en The Merry Wives of Windsor, en niet Much Adoe About Nothing en The Merry Wiues of Windfor, zoals ze in de First Folio, de eerste volledige uitgave van Shakespeares werk uit 1623, zijn gespeld.

Het effect van het gebruik van de oorspronkelijke spelling voor de hedendaagse lezer is dat de historische afstand tot de persoon Shakespeare expliciet in de tekst aanwezig is, waardoor ook de arbeid van de biograaf als overbrugger sterker in het licht komt te staan. Dat effect wordt nog eens versterkt doordat elk hoofdstuk een citaat in oorspronkelijke spelling uit een van de toneelstukken of gedichten van Shakespeare als titel heeft.

We weten allemaal dat het vertalen van citaten, zeker uit oudere teksten waar meerdere vertalingen van bestaan, een technisch vertaalprobleem is (zie ook elders in dit nummer). Zoals gezegd hebben Bindervoet en Henkes ervoor gekozen Ackroyd op dit punt te volgen. Ook bij hen vinden we dus de citaten in zes- of zeventiende-eeuwse vorm terug, maar dan in het Nederlands. Dat klinkt vanzelfsprekender dan het is, vooral wanneer we nagaan dat het werk van Shakespeare pas aan het eind van de negentiende eeuw voor het eerst integraal in het Nederlands is vertaald door L.E.J. Burgersdijk.

Bindervoet & Henkes (B&H) hebben hier het volgende op gevonden, zo wordt vermeld op de pagina met het colofon in de vertaling: ‘De vertaalde Shakespeare-citaten zijn van de hand van de vertalers op grond van de Burgersdijk-vertalingen, met gebruikmaking van onder andere het versierde woord, de Epitheta van Anthoni Smyters, hertaald door Nicoline van der Sijs (…).’ (De Epitheta is een zeventiende-eeuws combinatorisch woordenboek.) Het resultaat (voor de titels van achtereenvolgens hoofdstuk 1, 11 en 60) ziet er als volgt uit:

Ackroyd: There was a starre daunst, and vnder that was I borne (Much Ado About Nothing, II, 1, 347)
Burgersdijk: maar toen ging een ster aan ‘t dansen en onder dat gesternte ben ik geboren
B&H: Toen ging iuyst een sterre aan ‘t dansen, en onder dat ghesternte ben ick ghebooren 

Ackroyd: I sommon up remembrance of things past (sonnet 30, r. 2)
Burgersdijk: ‘t Verleden voor den stoel daag van mijn geest
B&H: Ik daghvaert het verleeden voor myn gheest

Ackroyd: Thou knowest my lodging, get me inke and paper (Romeo and Juliet, V,1, 25)
Burgersdijk: Gij weet mijn huis; haal mij papier en inkt
B&H: Gy weet myn huys, hael my pappyer en inkt

Het is een ongebruikelijke keuze van B&H, maar dat zijn we wel van ze gewend. Het is een keuze die de afstand tot Shakespeare groter maakt. Hun intenties maken ze, zoals eerder vermeld, duidelijk op de achterflap: de citaten zijn op deze manier ‘vertaeldt’ (‘overgeset’ zou, denk ik, idiomatischer zeventiende-eeuws geweest zijn) om Shakespeare te laten klinken zoals hij had kunnen klinken in de taal van ‘Hooft, Breero ende Vondel’. Geestig, maar wel veelzeggend, is dat zij hier, net als alle biografen van Shakespeare, ook hun toevlucht moeten nemen tot de modaliteit van het mogelijke.

Zij zullen deze keuze allicht gemaakt hebben met het oog op de intentie van de auteur, al is dat altijd een wankele basis. (Het concept van de auteur is een interpretatieve categorie, schreef de Franse filosoof en interpretatietheoreticus Paul Ricoeur hierover, en ik zeg het hem graag na.)

De heren recensenten waren het in elk geval in koor niet met de jongens eens. ‘Gruwelijke ongein,’ gromde Hans Oranje in Trouw (8 juli 2006). ‘Een onzinnig geintje,’ gruwde Frank Albers in NRC Handelsblad (23 juni 2006) en Kees Fens sprak op dezelfde dag in de Volkskrant van ‘oudbakken banketbakkerswerk’.

Alle drie deze eminente critici roemen de status van B&H als vertalers (‘terecht befaamde taalvirtuozen’ (HO), ‘de twee zijn grote vertalers’ (KF)), maar zijn unaniem in hun opvallend agressieve afwijzing van deze keuze. Maar wat is dan eigenlijk precies het probleem? Voor een deel zal de reputatie van B&H als een stelletje geinponems tegen hen hebben gewerkt. Als geen ander zijn zij bedreven in de kunst van het irriteren, met buitengewoon eerzame ideologische motieven, overigens. Zo vat ik dat althans op.

Fens ziet dat in het gebrek van het zeventiende-eeuws Nederlands: ‘Op hoog niveau kan modern Nederlands naar de taal van Shakespeare reiken. Oneindig veel meer dan het oudbakken banketbakkerswerk dat hier wordt opgediend.’ Volgens Albers ligt het probleem in het verschil in lezerspubliek: ‘Shakespeares Engels klonk voor Shakespeares tijdgenoten helemaal anders dan Vondels Nederlands voor lezers in de 21ste eeuw. Voor Shakespeares tijdgenoten was dat Engels namelijk hedendaags, wat Vondelnederlands voor de hedendaagse lezer uiteraard niet is.’

Ik vind de argumenten weinig overtuigend. Dat van Albers is zelfs ronduit onbegrijpelijk: de vergelijking zou toch niet tussen het hedendaagse Nederlandse lezerspubliek van Ackroyds biografie en de toenmalige lezers van Shakespeare moeten gaan, maar tussen de Nederlandse lezer en de Engelstalige lezer van Ackroyd.

Kan het effect van het zeventiende-eeuwse Nederlands in de Nederlandse vertaling hetzelfde zijn als het effect van het zeventiende-eeuwse Engels in de Engelse biografie? Het antwoord op die vraag moeten we, denk ik, zoeken in het verschil in status van Shakespeare in Nederland en Engeland en in het verschil in status van historische taalvarianten in Nederland en Engeland.

De status van Shakespeare in Engeland, en misschien bij uitbreiding de Angelsaksische, wereld is tamelijk gefixeerd. Hij is gecanoniseerd in het kwadraat tot een nationaal, en ook nationalistisch, icoon en zijn werk geldt als een monument van de Engelse taal. Tegen die status wordt ook wel aangeschopt, maar dat is uiteraard ook een bevestiging van die status. In Nederland is die status niet zo gefixeerd, maar veel meer aan verandering onderhevig. Hij is hier niet gecanoniseerd als een historisch icoon, maar als een auteur van grote stukken. Zijn taal is geen monument, omdat de taal van Shakespeare hier om de zoveel tijd vernieuwd wordt in de vertalingen en hervertalingen die er van zijn werk circuleren. In dat opzicht is Shakespeare hier inderdaad geen zeventiende-eeuwer, maar veeleer een tijdreiziger en misschien wel een tijdgenoot. Het bezwaar is dan dat een zeventiende-eeuwse Shakespeare in Nederland dus een anachronisme is, die heeft er in vertaling nooit bestaan en kan dus alleen maar virtueel zijn. Bijkomend argument tegen zo’n vertaling van de citaten is dan misschien dat eenentwintigste-eeuwse vertalers nooit authentiek zeventiende-eeuws Nederlands kunnen produceren, waar dan weer tegenover staat dat eenentwintigste-eeuwse lezers dat ook nooit zouden kunnen herkennen.

De vraag is dan ook of de reactie, als er wel een oorspronkelijk zeventiende-eeuwse vertaling had bestaan waar B&H gebruik van hadden kunnen maken, net zo agressief negatief zou zijn geweest. Ik vermoed van niet, want mijn indruk is dat het zeventiende-eeuwse Nederlands verder afstaat van de hedendaagse Nederlander (zelfs als we ons beperken tot de culturele elite) dan het zeventiende-eeuwse Engels van de hedendaagse Brit.

Het is lastig om die indruk te documenteren, maar dat zou bijvoorbeeld kunnen aan de hand van de discussie over het hertalen van Nederlandse klassieken, die onlangs (zij het kort) in de kolommen van NRC Handelsblad is gevoerd. Hoogleraar Nederlandse letterkunde Marita Mathijsen pleitte daar voor de inrichting van een hertaalwetenschap, die de normen vast zou kunnen stellen voor wat een verantwoorde overbrenging van het Nederlandse literaire erfgoed naar de huidige, levende taal zou kunnen zijn. De vraag is of dat nodig is, want hertalen is natuurlijk gewoon vertalen, maar dan verkeerd gespeld, en bovendien is zo’n doelstelling wetenschappelijk nogal naïef. Het feit dat twee hoogleraren Nederlandse letterkunde (moderne, dat wel) menen dat historische varianten van het Nederlands buiten beeld mogen verdwijnen zegt wel iets over de status van het Nederlands van voor de twintigste eeuw. Die is dus niet hoog – ouder Nederlands is kennelijk een soort Anton Pieck-taal.

De wijze van vertalen van de citaten is in dat licht een mooi tegendraads experiment en het meest opvallend is misschien nog dat B&H van de uitgever de ruimte hebben gekregen om die toe te passen in wat toch een niet heel bijzondere tekst is. ‘Het zou mooi zijn als de uitgever in een eventuele herdruk deze belachelijke ingreep van de vertalers ongedaan zou maken,’ sluit Albers zijn bespreking af. Het zou mooi zijn als er in Nederland wat meer waardering zou zijn voor tegendraadse vertaalopvattingen, die een andere kijk op een origineel, of een aspect daarvan, geven dan wat men toch al zelf kan verwachten, zou ik daar bij wijze van afsluiting tegenover willen stellen.
 

Peter Ackroyd, Shakespeare, de biografie. Vertaald uit het Engels door Erik Bindervoet & Robbert-Jan Henkes. Amsterdam: Meulenhoff, 2006.