In 1990 verscheen het boekje De auto van Max van Barbro Lindgren, een vertaling uit het Zweeds van Max bil. Dit minidrama met happy end vertelt in dertien zinnen bij dertien plaatjes over een peuter van ongeveer anderhalf die met zijn grote zus Lisa ruzie maakt over een speelgoedauto. Een simpel, grappig verhaaltje dat direct aansluit bij de belevingswereld van het beoogde publiek (volgens de uitgever vanaf 18 maanden). Maar wat dit boekje zo bijzonder maakte was het taalgebruik. De oorspronkelijke tekst bestaat hoofdzakelijk uit tweewoordzinnen, te beginnen bij de titel: Max bil, letterlijk: Max auto.
Tweewoordzinnen zijn een universeel verschijnsel in de vroeg-linguale periode van taalontwikkeling. Na het brabbelen, de eerste taaluitingen van een kind, komen de zogenoemde eenwoordzinnen, waarin in één enkel woord een mededeling wordt uitgedrukt. Gemiddeld rond de achttiende maand beginnen kinderen woorden paarsgewijs te combineren in syntactische structuren, die gedefinieerd worden door een semantisch relatiemodel. Een combinatie van twee zelfstandige naamwoorden kan bezit uitdrukken (‘Max auto’) of een omstandigheid (‘Max pijn’). Een combinatie van een zelfstandig naamwoord en een werkwoord kan een relatie benoemen tussen handeling en subject (‘Lisa komt’) of tussen handeling en object (‘Pakken auto’). Door middel van deixis wordt de aandacht op een bepaald voorwerp of een bepaald feit gevestigd (‘Kijk auto’).1
Taalontwikkeling komt op gang doordat kinderen taal uit hun omgeving oppikken, vooral de taal die rechtstreeks tot hen wordt gericht. Hiervoor gebruiken ouders en verzorgers bijna onwillekeurig een vereenvoudigde manier van spreken in korte zinnetjes, vaak niet langer dan één, twee of drie woorden, met veel herhalingen. Dit wordt ‘babytaal’ of ‘moederstaal’ genoemd. Hoewel dit vroeger door pedagogen wel werd afgeraden omdat kinderen een ‘verkeerd’ voorbeeld zou worden voorgehouden, is men het er tegenwoordig over eens dat babytaal een specifieke functie heeft in de taalontwikkeling. Babytaal heeft een belangrijke affectieve waarde en bovendien vergemakkelijkt het vereenvoudigde taalaanbod, dat overeenkomsten vertoont met het eigen vroege taalgebruik van kinderen, het leerproces. Bij kinderen met een taalontwikkelingsstoornis heeft het bewust aanbieden van vereenvoudigde taal een aantoonbare positieve invloed op de taalverwerving.
(Voorlees)boekjes met tweewoordzinnen zijn een zeldzaamheid. Naast de boeken waarin objecten op plaatjes met één woord worden benoemd bestaan er eigenlijk alleen boeken met een correcte ‘volwassen’ syntaxis, hoe eenvoudig dan ook. De auto van Maxwas, net als de andere boekjes uit de Max-serie, vertaald in tweewoordzinnen of in zinnetjes met een vereenvoudigde structuur, die elementen van de tweewoordzinsyntaxis bevatte. Helaas was de serie al enkele jaren uitverkocht. Dit jaar verscheen de reeks opnieuw, bij een andere uitgever, onder andere titels en in een andere vertaling. In de nieuwe vertaling komen geen tweewoordzinnen voor. De zinnetjes zijn weliswaar nog steeds heel eenvoudig, maar volgen zonder uitzondering de correcte syntaxis met waar nodig onderwerp, gezegde en lijdend voorwerp en lidwoorden op de geëigende plaatsen.
Op de eerste bladzij gaat het al mis. De oude vertaling opent met ‘Kijk Max’, waarmee de aandacht van de lezer/luisteraar wordt gevestigd op de hoofdpersoon van het verhaal. De nieuwe vertaling heeft ‘Kijk eens – Max!’ met een leesteken dat zelfs de volwassen voorlezer in verwarring brengt. Als het liggende streepje moet worden gelezen als een komma, zoals gebruikelijk, dan wordt in de tekst een beroep gedaan op de aandacht van Max. Wanneer de aandacht van de luisteraar getrokken moet worden, wat eerder de bedoeling lijkt, had er beter een dubbele punt kunnen staan, of, in een normalere syntaxis: ‘Daar is Max’ (zie zin 3). De tweede zin luidt in de oude vertaling ‘Kijk Max auto.’ Door de herhaling van de structuur van het eerste zinnetje is duidelijk dat hier de aandacht wordt gevestigd op het object dat de twistappel zal worden in het verhaal. ‘Max auto’ drukt een bezitsrelatie uit (Max heeft een auto) en/of een handelingsrelatie tussen subject en object (Max speelt met een auto). In de nieuwe vertaling is dit geëxpliciteerd tot ‘Max heeft een auto.’ In de derde zin verschijnt de tegenpartij op het toneel. In de oude vertaling: ‘Lisa komt,’ in de nieuwe: ‘Daar komt Lisa.’ Lisa wil de auto van Max afpakken en er ontstaat een handgemeen. In beide vertalingen: ‘Lisa slaat Max. Au! Max slaat Lisa.’ Even verder is de tekst van de nieuwe vertaling natuurlijker: ‘Lisa huilt. Max huilt.’ De oude vertaling heeft hier ‘Moeten huilen,’ maar combinaties van werkwoorden schijnen niet tot de syntaxis van tweewoordzinnen te horen. Gelukkig voor Max en Lisa is de oplossing nabij: ‘Mamma geeft nog een auto’ (oude vertaling) – ‘Mamma haalt nog een auto’ (nieuwe vertaling). Beide zinnen hebben een normale zinsbouw, maar ‘geeft’ is concreter dan ‘haalt’ en past ook beter bij wat op het plaatje te zien is. In de slotzin van de oude vertaling zit een element van tweewoordzinsyntaxis: ‘Toet, toet, zegt Max auto,’ terwijl in de nieuwe vertaling weer de normale zinsbouw wordt gevolgd: ‘TOET TOET, zegt de auto van Max.’
Naar de motivatie voor de gewijzigde vertaalstrategie in de nieuwe uitgave valt slechts te gissen. Zou de uitgever het onverstandig hebben gevonden kinderen ‘incorrecte’ taal aan te bieden? Max beleeft nog steeds zijn grappige en aandoenlijke peuteravonturen, maar het unieke van deze reeks, het taalaanbod dat perfect aansluit bij dat van de ‘lezers’-groep, is in de nieuwe vertaling verloren gegaan.
Barbro Lindgren (tekst) en Eva Erikson (illustraties), De auto van Max, vert. Maydo van Markwijk Kooy, Amsterdam: Middernachtpers, 1990.
Barbro Lindgren (tekst) en Eva Erikson (illustraties), Max en de auto, vert. J.H. Gever, Amsterdam: Gottmer, 2005.
Noot
1 A.M. Schaerlaekens onderscheidt in De taalontwikkeling van het kind: een oriëntatie in het Nederlandstalig onderzoek, Groningen 19802, p. 107–130, in totaal negen zinstypen van tweewoordzinnen.