Laat de boeken tot ons komen    30-39

Vertaalstromen in het titelaanbod kinder- en jeugdboeken 1931-1995

Cees Koster

Is vertaling in de wereld van het kinder- en jeugdboek wel een relevant verschijnsel? Voor de lezers vast niet, die zijn zich er vaak nauwelijks van bewust een vertaling te lezen wanneer dat het geval is (al is dat bij volwassenenliteratuur vaak net zozeer het geval). Wie er de egodocumenten op naleest, waarin bepalende leeservaringen zijn geboekstaafd door Nederlandse cultuurdragers (neem bijvoorbeeld de door Querido uitgegeven boekjes Dat was nog eens lezen!), zal ook licht tot de conclusie komen dat dat niet het geval is: die bepalende leeservaringen betreffen even vaak vertaalde boeken als oorspronkelijk Nederlandstalige jeugdboeken. Vanuit het gezichtspunt van de Nederlandse cultuur gezien, zo kun je dan stellen, maken Remy Barbarin, Harry Potter en Knorretje net zo goed onderdeel uit van het collectieve geheugen als Madelief, de Kleine Kapitein en Kruimeltje. Je zou daar misschien de conclusie uit kunnen trekken dat in de wereld van het kinder- en jeugdboek vertaling cultureel meer geïntegreerd is, meer ingeburgerd.1

Betekent dit dat er in dit segment van de boekenmarkt dan ook meer wordt vertaald? In dit artikel wordt verslag gedaan van een kwantitatief onderzoek2 naar het aandeel vertaling in het veld van het kinder- en jeugdboek in de twintigste eeuw. In eerste instantie is het doel in kaart te brengen welke selectiemechanismen werkzaam zijn in dit veld, waarbij de aandacht uitgaat naar de relatie met de boekproductie in zijn totaliteit en naar de interne gelaagdheid van het veld zelf (zie ook de analyse naar leeftijdscategorie elders in dit nummer). Op verschillende punten zal ook een vergelijking gemaakt worden tussen segmenten uit dit veld en dat van de volwassenenliteratuur.

Voor dit onderzoek is een inventarisatie gemaakt van de rubriek kinder- en jeugdboeken uit Brinkmans Cumulatieve Catalogus voor de ijkperiodes 1931–1935, 1951–1955, 1971–1975 en 1991–1995. In eerste instantie ging de aandacht daarbij uit naar de verhouding tussen vertaalde en oorspronkelijke boeken en de verdeling over de verschillende brontalen. In de Brinkman voor de periode 1991–1995 wordt voor het eerst van een meer verfijnde rubrieksindeling gebruik gemaakt, zodat er ook naar de interne gelaagdheid van dit segment kan worden gekeken.

Brinkman lijkt voor dit soort onderzoek de meest geëigende bron, hoewel niet perfect. Uit steekproeven blijkt dat in de Nederlandse Centrale Catalogus soms titels vermeld staan die in de Brinkman niet voorkomen. Bij ander onderzoek (zie Heilbron 1995) wordt gebruik gemaakt van de gegevens van de Stichting Speurwerk betreffende het Nederlandse boek.3 Voor historisch gericht onderzoek blijft Brinkman echter de meest geschikte bron, eenvoudig omdat deze het langst teruggaat. De resulterende cijfers zullen dan wel met enige omzichtigheid geduid moeten worden, empirische nauwkeurigheid is een illusie, maar we zullen vooral kijken naar de verhoudingen en de trends als een indicatie kunnen beschouwen van hoe de dynamiek binnen het veld werkt.

Bij de indeling in periodes, die als ijkpunten kunnen worden beschouwd, is de voornaamste redenering geweest dat op een of andere manier de bijzondere omstandigheden die tijdens en na de Tweede Wereldoorlog heersten de cijfers niet al te zeer mochten beïnvloeden. Met deze indeling kon de periode 1940–1950 buiten beschouwing blijven.

Historische ontwikkeling
In tabel 1 en onderstaand diagram is de ontwikkeling te zien van het aandeel vertaalde titels in het titelaanbod kinder- en jeugdliteratuur voor de periode 1931–1995. 

12:4_Koster_figuur1
Figuur 1: Aandeel vertaalde titels in kinder- en jeugdboeken 1931–1995

We kunnen zien dat de grootste toename ligt tussen 1951–1955 en 1971–1975. Hiermee volgt dit veld de algemene trend. Tussen 1960 en 1970 vindt in Nederland de grote welvaartsexplosie plaats, die tot andere consumptiepatronen leidt en ook tot een explosieve groei van het aantal uitgegeven boektitels (Van Voorst 1997: 21), waarin bovendien de toename van het aantal vertalingen opvalt.

Wanneer we de verhouding vertaald-oorspronkelijk zoals die geldt voor het totale titelaanbod vergelijken met die van het segment kinder- en jeugdboeken (zie figuur 2 en tabel 2), dan blijkt echter dat het aandeel bij het kinder- en jeugdboek structureel hoger ligt.

12:4_Koster_figuur2
Figuur 2: Aandeel vertalingen in totaal titelaanbod 1951–1990

Hiermee wordt bevestigd dat er dus meer vertaald wordt dan gemiddeld en dat in dit veld van een sterkere internationale oriëntering sprake is. Helemaal vergelijkbaar zijn de cijfers niet, omdat er in beide gevallen van een andere periode-indeling sprake is, maar de algemene trend is duidelijk zichtbaar. Opvallend is dat de groei van het aandeel vertaling in de periode 1972–1990 voor de totale titelproductie tot stilstand komt, terwijl in het aandeel vertaling in de kinder- en jeugdtitels in de periode 1991–1995 nog verder doorgroeit. Die groei is dus relatief sterker gedurende de gehele periode. De groei van de import van kinder- en jeugdboeken heeft op twee manieren invloed: niet alleen neemt de groei toe wanneer je het veld op zich bekijkt, ook neemt het aantal vertaalde kinder- en jeugdboeken naar het eind van de twintigste eeuw een groter deel van het geheel aan import in beslag. De markt wordt dus groter en de internationale oriëntering wordt dus relatief gezien sterker. In puur kwantitatief opzicht zou je kunnen concluderen dat het subsysteem van het vertaalde kinder- en jeugdboek in de loop van de twintigste eeuw aan invloed wint. Dat geldt overigens ook voor het kinder- en jeugdboek in zijn algemeenheid gemeten naar het aandeel in de totale titelproductie. Een vergelijking van de gemiddelden over de periodes 51–55, 71–75 en 91–95 met relevante gegevens uit het onderzoek van Heilbron 1995 geeft aan dat het aandeel kinder- en jeugdboeken in het totale titelaanbod in de loop van de tweede helft van de twintigste eeuw fluctueert. De cijfers geven aan dat dat aandeel in de periode 1951–1955 8,7% besloeg (gemiddeld jaarlijks 590 kinderboeken op 6760 titels), in 1971–1975 6,9% (794 op 11466) en in 1991–1995 10,5% (1441 op 13691).4 

Brontalen
De blik op de uitsplitsing naar brontalen zal zich op twee zaken moeten richten: de dominantie van import uit Engelstalige landen, die we als een gegeven mogen aannemen (zie Heilbron 1995 en Koster 1996 en 1999) en de verdeling naar regio’s. Voortbouwend op de indeling van Göte Klingberg5, die gebaseerd is op brede culturele verbanden, zou je voor de internationale uitwisseling van kinder- en jeugdliteratuur de volgende regio’s van elkaar kunnen onderscheiden: een westerse regio (Frankrijk, Duitsland, Engeland, Nederland en de Scandinavische landen; Klingberg plaatst de Verenigde Staten hier ook bij), een oostelijke regio (Oost-Europa en Rusland), een Zuid-Europese en een Aziatische regio. Aan deze indeling verbindt Klingberg de stelling dat er veel meer uitwisseling plaatsvindt binnen regio’s dan tussen regio’s.

Beide aspecten worden bevestigd door de cijfers (zie tabel 3). In alle periodes nemen titels uit de westerse regio ruim 95 procent van het totaal in beslag. Daarvan komt weer het overgrote deel uit het Engels, met het Duits en het Frans op ruime afstand op de tweede en derde plaats.

Wanneer we de blik richten op het verzamelde aandeel van de import uit Engels-, Duits- en Franstalige landen en de vergelijking trekken met het titelaanbod als geheel (dit gaat alleen op voor de periode vanaf 1951), dan zijn er wel opvallende verschillen waar te nemen (zie figuur 3 en 4 en tabel 3 en 4).

12:4_Koster_figuur3
Figuur 3: Aandeel, Duits, Engels en Frans in titelaanbod kinder- en jeugdliteratuur 1931–1995

12:4_Koster_figuur4
Figuur 4: Aandeel Duits, Engels en Frans in totale titelaanbod 1951–1990

Bij het totale titelaanbod is de verdeling relatief stabiel over een periode van veertig jaar, waar bij het kinder- en jeugdsegment sprake is van een grotere dynamiek. Het aandeel Engels groeit van 43,2% in 1931–1935 tot 67,1% in 1991–1995. Dat betekent dat het aandeel eerst onder het gemiddelde over het hele aanbod lag en daar pas in de laatste periode overheen is gegaan. Bij het Duits is het omgekeerde het geval. Waar het aandeel in de eerste periode bijna van hetzelfde niveau is als het Engels, vindt er een scherpe daling plaats, met een lichte stijging aan het eind, tot onder het niveau van het totale aanbod. Ook het aandeel Frans toont een grotere dynamiek in het kinder- en jeugdsegment: tot 1971–1975 is er sprake van een stijging, waarna het aandeel daalt tot ongeveer hetzelfde niveau als dat van het totale aanbod. Opvallend daarbij is dat het niveau aan het einde van de lijnen voor alle drie de talen voor zowel het totale aanbod als het kinder- en jeugdaanbod op ongeveer hetzelfde niveau ligt. 

De periode 1991–1995
Van deze periode is een gedetailleerder beeld te construeren door de meer verfijnde rubrieksindeling in Brinkman. In tabel 5 zijn de verhoudingen tussen het aandeel oorspronkelijk en vertaalde titels weergegeven per door Brinkman onderscheiden rubriek. Opvallend is dat het aandeel vertaling bij de non-fictierubrieken aanzienlijk hoger ligt (49,3%) dan bij de fictierubrieken (37,2%). Voor fictie (getalsmatig, maar waarschijnlijk ook qua functie, verreweg de belangrijkste rubriek, zij vertegenwoordigt 71% van het titelaanbod van kinder- en jeugdboeken) gelden dus andere selectienormen dan voor non-fictie. Voor informatieve boeken wordt een groter beroep gedaan op import uit andere culturen. Dat geldt echter niet in gelijke mate voor alle non-fictierubrieken. De rubrieken met het hoogste aandeel vertaling (rond de zestig procent of meer) zijn veelal de klassieke schoolonderwerpen: aardrijkskunde, biologie, geschiedenis, landen en volken, natuurwetenschap.

Ook op het gebied van de verdeling over de verschillende brontalen (zie tabel 6) is er een gemarkeerd verschil tussen het fictiesegment (althans het deel verhalend proza daarvan, de rubriek gedichten is met 1,7% marginaal te noemen) en het non-fictiesegment. In beide segmenten is Engels weliswaar geheel naar verwachting de taal waaruit het meest vertaald wordt, maar het percentage ligt voor het non-fictiesegment aanzienlijk hoger (75,3 tegenover 62,5). Opvallend is tevens dat bij non-fictie het aandeel Frans (14,5%) twee keer zo hoog is als het aandeel Duits (7%) en bovendien ruim boven het aandeel voor de gehele periode ligt (8,3%). In de rubriek verhalend proza geldt hetzelfde voor het aandeel Duits (20,5% tegenover 15,7%).

Een ander opvallend verschil tussen beide segmenten betreft het aantal brontalen waaruit wordt vertaald. Het aantal brontalen met een aandeel van meer dan 1% ligt bij verhalend proza op zeven en bij non-fictie op vijf. Het aantal talen met een aandeel van minder dan 1% (die zijn samengenomen in de categorie ‘overige’) is bij de rubriek verhalend proza aanzienlijk groter. Voor de rubriek verhalend proza wordt dus uit een aanzienlijk gevarieerder spectrum van bronculturen geput. In termen van de door Klingberg onderscheiden regio’s is opmerkelijk dat vertaling uit Scandinavische talen in het segment non-fictie zo goed als ontbreekt: alleen het Zweeds is met 1,3% vertegenwoordigd.

De dynamiek binnen het segment verhalend proza (dat we, zo is eerder geconstateerd, als belangrijkste rubriek mogen beschouwen) is dus wezenlijk anders dan die van het segment non-fictie: een minder geprononceerde dominantie van het Engels en een grotere variatie aan brontalen. Die variatie wordt nog groter wanneer we de rubriek Engels als taal verder uitsplitsen naar land van herkomst van de vertaling (zie tabel 7). Het aandeel van uit Groot-Brittannië vertaalde kinderliteratuur is met 58% dominant ten opzichte van dat van uit de Verenigde Staten vertaalde boeken. In absolute aantallen bekeken is het aantal uit de VS geïmporteerde romans en verhalen (422) nauwelijks significant hoger dan de uit het Duits vertaalde titels (388; die voornamelijk Duitsland als land van herkomst hebben).

Om een beter beeld te krijgen van de dynamiek binnen de rubriek verhalend proza, is het interessant om een vergelijking te maken met het beeld van verhalend proza voor volwassenen. Daarover zijn gegevens bekend uit het jaar 19866, dat voldoende dicht bij de periode 1991–1995 ligt om een vergelijking relevant te maken.

Bij het proza7 voor volwassenen is de verhouding oorspronkelijk–vertaald 45,7 tegenover 54,3, terwijl dat voor de kinder- en jeugdliteratuur 62,4 tegenover 37,6 is. Dit leidt ons tot de conclusie dat in de rubriek verhalend proza het aandeel vertaling bij kinder- en jeugdboeken significant lager is. Dit is een geheel ander beeld dan bij de eerdere vergelijking tussen het totale titelaanbod en het gehele aanbod kinder- en jeugdboeken, waar de verhouding precies andersom ligt.

De verdeling naar brontalen ligt bij het proza voor volwassenen als volgt: Engels 64,0%, Frans 12,7%, Duits 9,1%, Spaans 2,7%, Russisch 2,5%, Italiaans 2,1% en overige talen 6,8%. Het percentage voor Engels is dus ongeveer even hoog, maar Frans komt bij het proza voor volwassenen vóór Duits, terwijl dat bij de kinder- en jeugdliteratuur andersom is.

Besluit
Aan de hand van deze cijfers kunnen we de volgende conclusies trekken. Het aandeel vertaalde boeken in het aanbod kinder- en jeugdboeken neemt in de loop van de twintigste eeuw toe en die groei is sterker dan de totale groei van kinder- en jeugdboeken. Het segment vertaald neemt dus ook in belang toe.

Het aandeel vertaalde kinder- en jeugdboeken ligt ruim boven dat van het aandeel vertaling in de totale titelproductie, hetgeen wijst op een sterkere internationale oriëntering, die dan wel bijna uitsluitend is gericht op de eigen (Noord- en West-Europese) regio.

Het aandeel Engels onder de vertalingen neemt in de loop van de tijd toe en dat van Duits neemt naar het eind van de twintigste eeuw sterk af, terwijl het aandeel Frans min of meer stabiel blijft. Het aantal brontalen waaruit wordt vertaald neemt ook toe naar het eind van de eeuw, maar dat gaat dus niet ten koste van het Engels.

De gegevens over de periode 1991–1995 laten toe een blik te krijgen op de interne gelaagdheid van het segment kinder- en jeugdboeken. Bij het segment non-fictie ligt het aandeel vertaalde boeken aanzienlijk hoger dan bij het segment fictie. Ook de verdeling over brontalen is per segment verschillend: bij non-fictie is het aandeel uit het Engels vertaalde boeken hoger en bij fictie is het aandeel Duits hoger dan bij het totale aanbod en Frans beduidend lager. Bij fictie is het aantal brontalen waaruit wordt vertaald aanzienlijk hoger dan bij non-fictie.

De vergelijking tussen verhalend kinder- en jeugdproza en proza voor volwassenen geeft aan dat het aantal bij het eerste segment lager is.

Het beeld dat hieruit naar voren komt is uiterst interessant. Het antwoord op de vraag of er ook meer vertaald wordt in de wereld van het kinder- en jeugdboek is niet eenduidig, maar dat viel ook niet te verwachten. Wel wordt duidelijk dat de dynamiek binnen de verschillende subsystemen die binnen het veld van het kinder- en jeugdboek kunnen worden onderscheiden verschillend van aard is en het is nu zaak om de interne gelaagdheid verder te onderzoeken, waar met name het verhalend proza een interessant gebied voor verdere studie vormt.

Tabel 1: Verhouding oorspronkelijk-vertaald kinder- en jeugdboeken:

Periode Tot.   O.   V.  
    n % n %
1931-1935  2000 1764  88,2  236  11,8
1951-1955  2954 2508  84,9  446  15,1
1971-1975  3969 2701  68,1  1268  31,9
1991-1995  7209 4277  59,3  2932  40,7


Tabel 2: Verhouding oorspronkelijk-vertaald totale titelproductie (gemiddeld per decennium):

Periode Tot.  O.   V.  
    n % n %
1951-1960  7531  6498  86,3  1033  13,7
1961-1970  10523  8574  81,5  1949  18,5
1971-1980  12756  9767  76,7  2989  23,4
1981-1990  13592  10407  76,6  3185  23,4


Tabel 3: Aandeel per brontaal kinder- en jeugdboeken:

   1931- 1935    1951- 1955    1971- 1975    1991- 1995
  n % n % n % n %
Engels  102 43,2 241

54

750 59,1 1967 67,1
Duits  93 39,4 94 21,1 180 14,2 461 15,7
Frans  12 5,1 39 8,7 192 15,1 245 8,3
Deens  12 5,1 21 4,7 40 3,2 43 1,4
Zweeds  6 2,5 10 2,2 58 4,6 93 3,2
Noors  -   16 3,6 3 0,2 13 0,4
IJslands  -   8 1,8 -   -  
Spaans  -   6 1,3 4 0,3 25 0,9
Italiaans  4 1,7 4 0,9 25 2 32 1,1
Russisch  1 0,4 3 0,7 4 0,3 3 0,1
Tsjechisch  4 1,7 -   6 0,5 11 0,4
Pools  -   1 0,3 -   3 0,1
Japans  -   -   4 0,3 8 0,3
Overig  2 0,9 3 0,7 2 0,2 28 1
Totaal 236 100 446 100 1268 100 2932 100


Tabel 4: Aandeel per brontaal totale titelproductie:

Periode   Duits    Engels   Frans   Overige  
  Tot.  n % n % n % n %
1951-1960  1033  188 18,2  624 60,4  107 10,4  122 11,9
1961-1970 1949 381 19,6 1156 59,3 228 11,7 182 9,3
1971-1980 2989 616 20,6 1786 59,8 289 9,7 300 10,1
1981-1990 3185 543 17 2062 64,7 246 7,7 332 10,4


Tabel 5: 1991-1995: Verhouding oorspronkelijk-vertaald non-fictie en fictie:

Rubriek Tot.   O.   V.  
  n % n % n %
aardrijkskunde 71 3,4 28  39,4  43 60,6
algemeen 140  6,7  71 50,7 69 
49,3
beroepen 24  1,1  22 91,7  8,3
biologie 429  21,1  176  41  253  59 
computerkunde 20  1 17  85  15 
geschiedenis 132  6,3 40 30,3  92  69,7 
gezondheid 78  3,7 67  85,9  11  14,1 
godsdienst 268  12,8 160 59,7 108 40,3
handvaardigheid 132  6,3 58 43,9 74 56
koken en recepten 38  1,8 20 52,6 18 47,4
kunst 54  2,6 21 38,9 33 61,1
land- en tuinbouw 26  1,2 21 80,8 5 19,2
landen en volken 74  3,5 29 39,2 45 60,8
levensbeschouwing - 3 100 - 0
maatschappij 63  3 46 73 17 27
milieu 20  1 6 30 14 70
muziek 26 1,2 16 61,5 10  38,5 
natuurwetenschap 120  9,7  37  30,8  83  69,2 
onderwijs 83,3  16,7 
opvoeding 11 0,5  54,5  45,5 
recht 100  0 
seksualiteit 30  1,4  16  53,3  14  46,7 
spel 97  4,6  59  60,8  38  39,2 
sport 37  1,8  26  70,3  11  29,7 
taal- en letterkunde  59  2,9  45  76,3  14  23,7 
techniek 88  4,2  40  45,5  48  54,5 
verkeer en vervoer 42  2  22  52.4  20  47,6 
Totaal 2092  100  1061  100  1031  100 
             
gedichten 86 1,7 75 87,2  11  12,8 
verhalen/romans 5031  98,3  3141  62,4  1890  37,6 
Totaal 5117  100  3216  62,8 1901 37,2 
             
Totaal generaal 7209   4277 59,3 2932  40,7 


Tabel 6: 1991-1995: Fictie en non-fictie naar brontaal:

 

Verhalen/
romans

  Gedichten   Non-fictie  
  n % % n n %
Engels  1181 62,5  90 10  776 75,3
Duits  388 20,5 10 1 72 7
Frans 96 5,1     149 14,5
Zweeds  80 4,2     13 1,3
Deens  41 2,2        
Spaans  24 1,3        
Italiaans  18 1     14 1,4
Overige 62 3,2     7 0,5
Totaal 1890 100 100 11  1031 100

 

Tabel 7: 1991-1995: Verdeling Engels naar land van herkomst (rubriek verhaln/romans):

  n %
Groot-Britannië 685  58
Verenigde Staten  422 35,7
Australië 24 2
Canada 20 1,7
Nieuw-Zeeland 5 0,4
Zuid-Afrika 3 0,3
Filippijnen 1 0,1
tussenvertalingen  21 1,8
Totaal 1181  100

 

Noten
1 Voor een uitgebreidere argumentatie bij deze stelling zie Koster 2005.
2 Dit onderzoek werd voorjaar 2005 deels uitgevoerd door studenten in het kader van de cursus Algemene Vertaalwetenschap 2, die onderdeel uitmaakt van het Masterprogramma Vertalen van de Universiteit Utrecht. De gegevens over 1931-1935 en 1951-1955 zijn door studenten verzameld, de gegevens voor de periode 1991-1995 zijn goeddeels verzameld door Cindy Huisman in het kader van haar scriptieonderzoek. Mijn dank daarvoor.
3 De inventarisatie in Brinkman geldt zowel in Vlaanderen als in Nederland uitgegeven boeken.
4 Deze cijfers moeten wel met de grootste omzichtigheid bekeken worden. Het betreft hier jaargemiddelden, omgerekend uit cijfers voor langere perioden. Heilbron ontleent zijn cijfers aan de Stichting Speurwerk, de gegevens over de kinderboeken komen van Brinkman. Het is niet duidelijk in hoeverre ze op elkaar betrokken kunnen worden. Voor de laatste periode is bij het totale aanbod uitgegaan van de jaarcijfers voor 1990.
5 Klingberg 1986, geciteerd naar O’Sullivan 2005: 65-66.
6 Zie Geenen 1988 en Koster 1999.
7 Het gaat hier om alle genres (van literair proza tot streekromans en van historische romans tot science fiction), behalve pulpromans.

Bibliografie
Geenen, Michel. 1988. ‘Het aandeel van vertalingen binnen het geheel van verhalende prozateksten die in 1986 door de Nederlandse uitgeverijen op de markt werden gebracht’, Amsterdam (Doctoraalscriptie Vertaalwetenschap).

Heilbron, Johan. 1995. ‘Nederlandse vertalingen wereldwijd. Kleine landen en culturele mondialise­ring’, in: Johan Heilbron, Wouter de Nooy & Wilma Tichelaar (eds.), Waarin een klein land. Neder­landse cultuur in internationaal verband, Amsterdam: Prometheus, p. 206–249.

Koster, Cees, 1996. ‘Over meesterlijke vertalingen. Veertig jaar Martinus Nijhoff Prijs’, in: Ton Naaijkens (ed.), Vertalers als erflaters. Staalkaart van een eeuw vertalen. Bussum: Coutinho, p. 86–105.

Koster, Cees. 1999. ‘Vertaalstromen in en uit het Nederlands’, Filter 6:3, p. 72–80.

Koster, Cees. 2005. ‘En famille. De positie van vertaling in kinder- en jeugdliteratuur’, Literatuur zonder leeftijd 67, p. 57–69.

O’Sullivan, Emer. 2005. Children’s Comparative Literature. London/New York: Routledge.

Voorst van, Sandra. 1997. Weten wat er in de wereld te koop is. Vier Nederlandse uitgeverijen en hun vertaalde fondsen 1945–1970. Den Haag: Sdu Uitgevers.