[Schrans] was bereid alles te doen om zijn naderend noodlot te ontlopen, tot aan lichaamsbeweging toe. Helaas was zijn hok te klein om wat heen en weer te springen, en opdrukken lukte na een week oliebollen ook niet meer omdat zijn armen te kort werden. Elke dag droeg Tussen Doortje hem op zijn vingers door de tralies te steken, zodat ze kon voelen of hij al vlezig genoeg was voor de consumptiemaatschappij. Frietje wachtte het oordeel iedere keer angstig af.
‘Nog een weekje,’ gniffelde het vrouwtje, ‘en de zaak kan geopend.’
Frietje probeerde te bedenken hoe ze het leven van haar broer nog wat kon rekken. Op een moment dat Tussen Doortje even de keuken uit was, duwde ze snel een paar aardappels en een mesje door de tralies.
‘Snijd hier een paar vingers van’, fluisterde ze Schrans toe.
Jammer genoeg had Tussen Doortje het meteen in de gaten. ‘Ik mag dan oud zijn,’ riep ze uit, ‘maar ik ben nog niet dement! Mij een beetje met aardappels voor de gek proberen te houden! Ik zal jullie leren. Frietje! Steek de oven aan!’
Vertwijfeld deed Frietje de klep van de oven open en streek een lucifer aan. Maar ze hield het stokje zo ver bij het gas vandaan dat het niet ging branden. ‘Ik krijf hem niet aan’, riep ze.
‘Dom kind’, mopperde Tussen Doortje. ‘Zit techniek eindelijk in de basisvorming, staan ze nog met twee linkerhanden. Geef hier die lucifers!’
Het vrouwtje bukte zich voor de openstaande oven. Zonder nadenken gaf Frietje haar een geweldige zet, zodat Tussen Doortje de oven in schoot en helemaal klem kwam te zitten. Het vrouwtje krijste van woede, maar daar trok Frietje zich natuurlijk niets van aan. Met enige moeite vouwde ze Doortjes benen ook nog naar binnen.1
De meeste lezers van het bovenstaande fragment zullen bij het lezen van de namen Schrans en Frietje direct denken aan de sprookjesfiguren Hans en Grietje. Evenzo zal in het kindonvriendelijke vrouwtje Tussen Doortje de boze heks uit het welbekende sprookje van de gebroeders Grimm worden herkend. Deze humorvolle versie van Wim Meyles is slechts één voorbeeld van de vele Nederlandse vertalingen die in de loop der tijd van het oorspronkelijk Duitstalige sprookje zijn verschenen.2 Zoals het fragment illustreert zijn er bij dit culturele overleveringsproces de nodige verschuivingen opgetreden. Deze constatering roept de vraag op naar de invloed van de socioculturele context op de overlevering van Grimms Hänsel und Gretel in Nederland. Welke verbanden bestaan er tussen verschuivingen in vorm en stof van het sprookje en veranderingen in opvattingen op het gebied van pedagogiek, kind, maatschappij en (kinder)literatuur?
De Kinder- und Hausmärchen en hun introductie in Nederland
De Kinder- und Hausmärchen3 (1812–1815) van Jacob en Wilhelm Grimm hebben in hoge mate bijgedragen aan de ontwikkeling van het sprookje tot een literair genre dat internationaal is uitgegroeid tot kinderliteratuur bij uitstek. Hoewel het niet de primaire opzet van de Grimms was om een kinderboek te schrijven – zij verzamelden de sprookjes in eerste instantie vanuit een door de romantiek gestimuleerde interesse in filologie en volkskunde en wilden hoofdzakelijk volkscultureel erfgoed bundelen en conserveren4 – werden de KHM vanaf hun eerste publicatie in 1812 als literatuur voor kinderen beschouwd en beoordeeld. Daarbij oogstten ze met name uit pedagogische hoek veel kritiek. De sprookjes zouden te veel geweld bevatten om kinderen met een gerust hart voor te kunnen schotelen. Hoewel de Grimms het niet onverdeeld eens waren met deze kritiek – ‘alle Kinder [werden] das ganze Märchenbuch in Gottes Namen lesen und sich dabei überlassen (…) können’5 – waren zij er toch niet geheel ongevoelig voor, zoals blijkt uit het voorwoord van de tweede druk van de KHM in 1819: ‘Wir suchen die Reinheit in der Wahrheit einer geraden, nichts Unrechtes im Rückhalt bergenden Erzählung. Dabei haben wir jeden für das Kindesalter nicht passenden Ausdruck in dieser neuen Auflage gelöscht.’
Er kunnen enige vraagtekens geplaatst worden bij de nadrukkelijke aanspraak op oorspronkelijkheid (‘Reinheit’) die de broers met betrekking tot hun verzameling deden. Een tekstuele vergelijking van de zeven edities van de KHM die door de broers zelf zijn verzorgd wijst uit dat zij ondanks hun stellige bewering in het oorspronkelijke voorwoord dat ‘aus eigenen Mitteln nichts hinzugesetzt, keinen Umstand und Zug der Sage selbst verschönert [worden ist]’ de vertellingen wel degelijk zowel stilistisch als inhoudelijk in aanzienlijke mate hebben bewerkt.6 In de opeenvolgende uitgaven van de KHM werden de teksten steeds meer toegespitst op een jeugdig lezerspubliek. Gruwelijkheden werden afgezwakt, seksuele zinspelingen verwijderd en de indirecte rede veelal vervangen door de directe rede. Zo ontwikkelden de Grimms de zogeheten ‘Gattung Grimm’, die internationaal de toon heeft gezet voor vele daarna gemaakte sprookjesverzamelingen. Een in 1825 uitgegeven Kleine Ausgabe met een selectie van vertellingen uit de KHM droeg bij aan de populariteit van de sprookjes onder kinderen.7
De kritische geluiden die bij de publicatie van de KHM vooral vanuit pedagogische hoek kwamen, klonken eveneens bij de verschijning van de eerste (anonieme) Nederlandse vertaling van de sprookjes. Die verscheen in 1820 onder de titel Sprookjes-Boek voor Kinderen. Uit de nalatenschap van Moeder de Gans, bijeenverzameld en uitgegeven door de Gebroeders Grimm en was daarmee de eerste Europese vertaling van de sprookjes van Grimm. Ondanks deze primeur werd de bundel met weinig enthousiasme ontvangen door het Nederlandse lezerspubliek. In het tijdschrift Vaderlandsche Letter-Oefeningen sabelt een recensent de bundel neer met de opmerking dat hij ‘in lang geen zotter boekje met misselijker prentjes in handen [heeft] gehad’. Hij concludeert dat ‘de hersenen en geruste slaap van onze lieve kleinen’ hem ‘te zeer ter harte gaat’ om ‘beiden aan de schrikwekkende indruk’ van de vertelsteltjes te kunnen blootstellen.8
Het is dan ook niet verwonderlijk dat een nieuwe Nederlandse vertaling pas in 1866 verscheen, en ook deze uitgave bevatte slechts een selectie van de sprookjes uit de KHM. De eerste volledige vertaling werd uitgegeven in de jaren 1873–1875, gevolgd door een goedkopere uitgave in 1878. Volgens het voorwoord in laatstgenoemd boek was de uitgave van 1873 bijzonder populair – ‘de éérste oplage van een aanzienlijk getal exemplaren [is] reeds uitverkocht’ – en was het doel van een goedkope herdruk dat ‘Grimm nu komen kan in het bezit van hen, voor wie de betrekkelijk hoge prijs tot dusver een groot bezwaar opleverde’. De populariteit van de KHM groeide vanaf toen gestaag en een belangrijke reden daarvoor was dat literaten en opvoeders sprookjes ontdekten als voertuig voor het doorgeven van normen en waarden. De rol die het gezin bij deze overdracht vervult vormde een bijzonder aandachtspunt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat opvattingen over het gezin hun weerslag vonden in de Nederlandse vertalingen van een sprookje waar de verhoudingen binnen het gezin een centrale rol spelen: ‘Hans en Grietje’, een van de geliefdste sprookjes van Grimm. De eerste Nederlandse vertaling ervan verscheen in 1873 en er zouden er nog vele volgen.
Mag Juffrouw Peadagogiek prediken?
Eén onnadenkend neergeschreven woord valt in ’t kinderhart en wordt een gifkiem, waarvan de vruchten en de gevolgen ook eindeloos kunnen zijn.9
Zoals uit bovenstaand citaat naar voren komt, werd er omstreeks 1900 veel waarde gehecht aan de pedagogische waarde van het kinderboek. Literatuur zou een grote invloed hebben op de geestelijke en emotionele ontwikkeling van het kind en daarom moest zorgvuldig worden afgewogen wat kinderen aan leesvoer werd voorgeschoteld. Het sprookje werd in deze discussie door menigeen met reserve bekeken en het bezit dan wel het ontbreken aan enige opvoedkundige waarde vormde daarbij een belangrijk criterium:
Voor het jonge kind is menig oer-sprookje wezenlijk onzedelijk. Voor het grootere kind is het leerzaam, mits men het wijze op de oorspronkelijke beteekenis van de daarin voorkomende feiten…Reine, opvoedende sprookjes, – men geve ze het kind naar hartelust. Maar daarnaast de lectuur die zuivere wetenschap brengt, die het oog en het verstand beide scherpen. Dan blijft het sprookje poëzie, en loopt geen gevaar om een overheerschenden invloed uit te oefenen op de geestesrichting van het kind.10
Het belang van een pedagogisch verantwoorde inhoud weegt zwaar voor veel van de vroegste vertalers van Hans en Grietje. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de weglating van het verstotingsmotief. Het feit dat twee jonge kinderen door hun ouders in het bos aan hun lot overgelaten worden, strookt niet met het beeld van een liefdevol gezin dat veel vertalers wensen te schetsen. Ook de Grimms vonden dit element klaarblijkelijk problematisch, want zij veranderden de moeder van Hans en Grietje vanaf de vierde druk (1840) in de stiefmoeder van de kinderen. Op deze manier werd zij buiten het gezin geplaatst en kon haar wrede gedrag aan die positie worden geweten. Een aantal Nederlandse vertalers besluit rigoureuzer in de tekst in te grijpen en laat de kinderen verdwalen of uit ontevredenheid over hun erbarmelijke levensomstandigheden van huis weglopen. Deze verschuiving betekent dat de ouders niet langer verantwoordelijk zijn voor de beproeving die de kinderen in het huis van de heks moeten doorstaan. De boze stiefmoeder speelt geen enkele rol meer in het verhaal en kan weer terugveranderd worden in de biologische moeder van de kinderen. Bovendien kunnen er op deze manier nog een paar wijze lessen uitgedeeld worden aan de kleine toehoorders: wees gelukkig met wat je hebt en verlies je vader en moeder niet uit het oog.
Als het verstotingsmotief toch wordt behouden, proberen veel vertalers het gedrag van de ouders enigszins te vergoelijken door te benadrukken dat ze de kinderen met pijn in het hart achterlaten, maar dat ze door hun omstandigheden gedwongen worden tot een dergelijke daad. Een mooi voorbeeld vormt de vertaling van Alice Becht-Denz uit 1900:
Het brood werd hoe langer hoe duurder, zoodat de ouders geen raad meer wisten en de moeder op een avond wanhopig sprak: ‘Ik vind het toch zo akelig, dat onze kinderen langzaam van honger zullen sterven. We zullen ze morgen heel diep in het bosch brengen, hun ons laatste stukje brood meegeven en hen dan aan hun lot overlaten. Misschien komen ze wel bij goede menschen, die zich over hen ontfermen zullen.
Aangezien de moeder toont dat ze haar kinderen niet uit liefdeloosheid in de steek laat, maar slechts omdat ze geen andere uitweg meer ziet, kunnen de vertalers haar met goed fatsoen in leven laten en het hele gezin aan het eind van het sprookje gelukkig herenigen.
Een voorbeeld van een pedagogiserende vertaaltrant levert de vertaling van mevrouw van Osselen-van Delden uit 1902. Hier is de boze heks omgetoverd tot een goede ‘Vrouw Koekenheim’ die de ongehoorzame kinderen een tijdje bij zich houdt om ze vlijt en tevredenheid bij te brengen:
Vrouw Koekenheim had veel behagen in de kindertjes en dacht; ik zal ze een poosje hier houden, ik zal ze beiden wat nuttigs leeren. Ze zette hen dadelijk aan het werk, Hans moest houthakken en timmeren en Grietje moest het huis schoon maken en soep koken (…) Vrouw Koekenheim vertelde aan Grietje hoe zij moest schuren, poetsen en koeken bakken en noga maken en Hans moest leeren een windas te maken voor een nieuwe put.
Het huisje van Vrouw Koekenheim heeft veel weg van een opvoedingsgesticht waar Hans en Grietje de deugden van een traditionele rolverdeling worden bijgebracht. Het sprookje wordt gezuiverd van elk griezelmoment en deze vertaaltrant omwille van de pedagogische boodschap wekt bij een aantal lezers veel ergernis op:
Goede sprookjes vormen de allereerste lectuur van het kind. […] Maar ook alleen zulke sprookjes, die zijn fantazie levendig houden, die niet willen prediken. […] Hoe misvormd zijn echter deze wondervolle sprookjes [bedoeld zijn de sprookjes van Grimm] niet geworden door tallooze uitgevers en bewerkers! Daarom moeten en ouders en onderwijzers voor alles er op letten, den kinderen slechts de echte Grimm’sche sprookjes in handen te geven.11
Onder de vroegste vertalingen van Hans en Grietje zijn er dan ook enkele te vinden die dicht bij de originele tekst van Grimm blijven.
In de loop van de twintigste eeuw gaat het lees- en luisterplezier van het kind een steeds belangrijkere rol spelen. Er komt meer aandacht voor stilistische aspecten en de rol van de verteller, waarbij de pedagogische boodschap echter niet geheel vergeten wordt.
Psychologie en vermaak
„Pets!” viel ’n droppel van de zoldering, zó op de neus van Hans. „Pats!” daar gleed een droppel over Grietjes wang. Proestend en niezend vlogen ze dan overeind. Maar… het was vaak te laat. De oude lappendeken, die over hen heen lag, was al door en door nat geworden. Huiverend van kou kropen ze maar dicht bij elkaar om een beetje warm te worden.
Bovenstaand fragment uit een navertelling uit 1946 illustreert een van de manieren waarop vertalers in de loop van de twintigste eeuw het sprookje proberen te verlevendigen. Behalve meer aandacht voor gedetailleerde beschrijvingen van de levensomstandigheden van het houthakkersgezin, worden ook hun emoties breed uitgemeten:
Hun vader en moeder zaten voor de deur en schreiden tranen met tuiten. Die waren toch zoo bedroefd dat hun kinderen weg waren; dagen en dagen hadden ze gezocht, links en rechts tot achter de heuvelen. […] Toen stonden de vader en de moeder op en ’t volgende oogenblik lag Grietje in moeders armen en had Hansje zijn vader vast tegen zich aangedrukt.12
De in de twintigste eeuw groeiende belangstelling voor een realistische weergave van intermenselijke verhoudingen manifesteert zich ook in de vertalingen van het sprookje. De gedachten en gevoelens van de hoofdpersonen worden geëxpliciteerd en becommentarieerd, zodat hun handelen inzichtelijk wordt. De verhouding tussen de houthakker en zijn vrouw wordt vanuit het gezichtspunt van de eerste beschreven, wat resulteert in een scherpere karakterisering:
De vrouw wist hem echter zo lang en zo mooi alles voor te praten, dat hij tenslotte begon te geloven, dat het voor hun bestwil was. De kinderen zouden hun weg wel vinden. De wereld was zo groot! Allicht kregen ze het ergens anders beter dan bij hun Vader en Moeder. […] Later konden de kinderen dan weer terugkomen. [...] Hij wist niet dat de boze vrouw in alle stilte hoopte, dat de wilde dieren Hans en Grietje zouden opeten.13
Naast deze psychologisering en verlevendiging van het sprookje, wordt er nog steeds getracht het kind waarden en normen bij te brengen. Een mooi voorbeeld is het tonen van berouw en vergevingsgezindheid in de volgende vertaling:
De akelige, wrede stiefmoeder vertelde nu, dat zij het geweest was, die Hans en Grietje kwijt wilde zijn. Zij smeekte de kinderen het haar te willen vergeven. Ach, Hans en Grietje wilden dat wel; zij begrepen, dat zij nooit meer zo lelijk en onrechtvaardig zou zijn en zij wilden niets liever dan in vrede leven en dat de stiefmoeder goed voor hen zou zijn.14
Over het algemeen neemt het plezier dat kinderen aan het sprookje moeten beleven echter een steeds belangrijker plaats in en deze tendens zet zich in de jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw sterk voort.
Oliebollen, wiet en tierende stiefmoeders
Ik waarschuw de uitgevers van sprookjesboeken maar één keer: alle intens slechte stiefmoeders die hun stiefkinderen haten, dienen nú terug te keren in de sprookjes waar ze uit geschreven zijn […] Griezelen is een fundamenteel kinderrecht.15
Vanaf de jaren zeventig neemt het aantal vertalingen van Hans en Grietje explosief toe. Die toename is in lijn met een groeiende belangstelling voor kinderliteratuur, waarbij de aandacht vooral uitging naar de vraag op welke wijze kinderen door literatuur geboeid kunnen worden.16 Steeds meer vertalers proberen het sprookje aantrekkelijker te maken door de oorspronkelijke inhoud te moderniseren en elementen uit de huidige maatschappij in het verhaal te verweven. Want, zegt de schrijver en vertaler Jacques Vriens, ‘als je in deze tijd kinderen wilt “lokken”, dan moet je toch wat verzinnen’. In zijn vertaling verzamelt Hans, in tegenstelling tot in het origineel, de kiezelsteentjes niet alleen maar doet Grietje vlijtig mee in het ‘kader van de emancipatie’.17
Daarnaast ontstaat er vanaf de jaren negentig een tendens om op humorvolle wijze met de oorspronkelijke stof om te springen. Een voorbeeld van deze vertaaltrant is aan het begin van dit artikel gegeven. Oliebollen, consumptiemaatschappij en basisvorming plaatsen het sprookje onmiskenbaar in de twintigste eeuw en worden er op amusante wijze in verwerkt. Een andere manier om humor te genereren is het aandikken van de negatieve karaktereigenschappen van de (stief)moeder, in tegenstelling tot eerdere afzwakking, en het verstevigen van de ruggengraat van Grimms houthakker:
‘Maar dat wil ik niet,’ zei de vader boos. ‘Dan worden ze opgegeten door de wilde dieren.’
‘Dat is ook de bedoeling,’ zei moeder.
(…)
Toen Hans en Grietje voorgoed weg waren, was hij heel boos geworden op zijn vrouw. Hij had haar koffer gepakt en gezegd: ‘Hier. Ik wil je nooit meer zien. Ga maar terug naar je moeder.’ Daarna had hij zijn vrouw een schop onder haar achterste gegeven en het huis uitgegooid.18
Sommige vertalers gaan nog flink wat verder om een eigentijdse, humoristische versie van het oorspronkelijke sprookje te leveren. Zo verschijnt er in 1996 een anonieme vertaling op het internet getiteld Hasj en Wietje, waarin het sprookje volledig naar de drugsscène verplaatst wordt: het huisje van de heks, H-XTC, is van cocaïne gemaakt; de moeder van de kinderen, Marihuana, sterft aan een overdosis; en het sprookje wordt uitgeblazen met de slotzin ‘En ze tripten nog lang en gelukkig…’19
Naast deze luchtige, komische vertalingen blijven er nog steeds vertalingen verschijnen die dicht bij de originele tekst van Grimm blijven. Uitgeverij Lemniscaat geeft in het voorwoord van haar editie van 1974 een duidelijke motivatie voor deze vertaalstrategie:
Er is bewust gestreefd naar een getrouwe vertaling van de oorspronkelijke tekst, waarbij wij ook woorden moesten gebruiken die niet meer alledaags zijn. Het uitbreiden van de woordenschat in een tijd van taalverarming leek ons echter zeer wenselijk. Om de sfeer van Grimm’s sprookjes zo goed mogelijk weer te geven, werden de lange zinnen en de vele herhalingen gehandhaafd.
Hoewel het lees- en luisterplezier voor veel vertalers de hoogste prioriteit vormt, betekent dit niet dat de pedagogische boodschap geen enkele rol meer speelt. Er worden nog wel degelijk normen en waarden doorgegeven, bijvoorbeeld met betrekking tot de manier waarop kinderen onderling met elkaar om zouden moeten gaan:
Hans deed zijn best om zo lief mogelijk voor zijn zusje te zijn. Hij waste haar vermoeide voetjes toen ze bij een beek kwamen en zocht ijverig naar bosbessen.
(…)
Gelukkig maar dat Hans steeds meer dan de helft van zijn avondeten voor haar bewaarde. Hij gaf het elke avond aan Grietje door een gat in de kooi, net als de heks het niet kon zien. Als Hans dat niet deed, zou Grietje zeker van honger omkomen.20
Slotbeschouwing
De analyse van Nederlandse vertalingen van het sprookje ‘Hans en Grietje’ die vanaf ca. 1873 zijn verschenen, heeft uitgewezen dat opvattingen op het gebied van pedagogiek, kind, maatschappij en (kinder)literatuur de gehanteerde vertaalstrategieën in hoge mate hebben bepaald. Daarbij heeft het lees- en luisterplezier gaandeweg steeds meer terrein gewonnen op de pedagogische boodschap. De aandacht voor detail groeit in de loop van de negentiende eeuw en de vertalingen kenmerken zich in toenemende mate door explicitatie op zowel stilistisch als inhoudelijk vlak. De handelingen van de figuren worden door een alwetende verteller psychologisch inzichtelijk gemaakt en de leefomgeving van het houthakkersgezin wordt uitvoerig beschreven. Eind twintigste en begin eenentwintigste eeuw komt er een nieuwe tendens op en verschijnen er vertalingen die er vooral op gericht zijn de lezer aan het lachen te brengen. In deze vertalingen wordt de oorspronkelijke inhoud steeds sterker ‘vernederlandst’ door cultuurspecifieke elementen in de stof te verwerken. Naast deze tendens tot verluchtiging wordt het sprookje ook in de eenentwintigste eeuw nog als voertuig voor het doorgeven van normen en waarden gezien. Een pedagogiserende vertaaltrant is in een aantal recente vertalingen duidelijk aanwijsbaar.
Tegelijkertijd blijven er vertalingen verschijnen die dicht bij de Duitse brontekst blijven, omdat de vertalers het sprookje als een klassieke tekst beschouwen waar niet zondermeer aan getornd mag worden. Waarom zou men knoeien aan oud cultuurgoed dat zich door de eeuwen heen heeft weten te handhaven, is dan de redenering. Gezien de uiteenlopende wijzen waarop tegenwoordig nog met het sprookje ‘Hans en Grietje’ wordt omgesprongen is een stagnatie in het aantal Nederlandse vertalingen voorlopig niet te verwachten. En dat is goed nieuws voor het houthakkersgezin.
Noten
1 Meyles 1993, p. 11–12.
2 Voor mijn doctoraalscriptie heb ik veertig vertalingen van Hänsel und Gretel geanalyseerd, dit artikel is op die scriptie gebaseerd, zie Castel 2003.
3 In het vervolg wordt deze bundel aangeduid met de afkorting KHM.
4 De Grimms werden aangespoord tot het verzamelen van sprookjes door Achim von Arnim en Clemens von Brentano, die medewerkers zochten voor de vervolgdelen op hun bundel Des Knaben Wunderhorn (1805), een verzameling volksliederen. Brentano kwam er echter nooit toe het materiaal dat de Grimms hem op zijn verzoek in 1810 toestuurden uit te geven (hun materiaal werd door Brentano achtergelaten in het klooster Ölenberg, waar het pas in 1920 teruggevonden werd), waarop de broers besloten hun sprookjes zelf te publiceren.
5 Jacob Grimm in een brief aan Achim von Arnim (1831), geciteerd in Wild 1990: 121.
6 De zevende en laatste editie van hun hand verscheen in 1857. Deze zogenaamde Ausgabe letzter Hand vormt de basis voor het merendeel van de vertalingen die later in allerlei talen verschenen. Ter verdediging droegen zij aan dat hun bewerkingen een ‘natürliches Fortbilden’ vormden, in tegenstelling tot een ‘absichtlichen, alles nach Willkür zusammenknüpfenden und auch wohl leimenden Umänderung’ (Voorwoord KHM, 1819).
7 Deze uitgave was geïnspireerd op een in 1823 in Londen verschenen, geïllustreerde vertaling van een aantal sprookjes van Grimm door Edgar Taylor. Deze Engelse uitgave was bijzonder populair onder de jeugd en de Grimms hoopten met hun Kleine Ausgabe even succesvol te zijn.
8 Geciteerd in Buijnsters & Buijnsters-Smets 2001: 103.
9 C.C.A. van der Hucht-Kerkhoven (1840–1915), lid van de in 1891 opgerichte Nederlandse Kinderbond. Geciteerd in De Vries 1989: 54.
10 Van Kol 1899: 288–330, 324–325.
11 J.W. Gerhard (leraar), geciteerd in Bekkering 1989: 426.
12 Verteld door Rie Cramer, ca. 1928.
13 Verteld door Greta Badenhuizen, 1946.
14 Verteld door B. Hoffsten, 1948.
15 Frank van Kolfschooten, ‘Griezelrecht’, Ouders Online (www.ouders.nl), maart 2000.
16 Zie De Vries 1989: 222.
17 Jacques Vriens in een interview voor de Provinciaalse Zeeuwse Courant, 28-12-2001.
18 Verteld door Jacques Vriens, 1996.
19 http://prisjes.tripod.com/prisjeswebsite/id8.html
20 Uit: De mooiste sprookjes van Grimm, Andersen en Perrault, 1996: 31, 35.
Bibliografie
Bekkering, H. (ed.). 1989. De hele Bibelebontse berg: de geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden. Amsterdam: Querido.
Buijnsters, P.J. & Buijnsters-Smets. 2001. Lust en Leering: geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw. Zwolle: Waanders.
Castel, Marijke. 2003. ‘Grimms Hänsel und Gretel in niederländischer Übersetzung von 1873 bis 2003’, Doctoraalschriptie Universiteit Utrecht.
De mooiste sprookjes van Grimm, Andersen en Perrault. 1996. Aartselaar: Deltas.
Grimm, sprookjes voor kind en gezin. Volledige uitgave van de 200 sprookjes en 10 kinderlegenden verzameld door de gebroeders Grimm, met uitvoerige aantekeningen en registers. 1974. Rotterdam: Lemniscaat.
Hans en Grietje. Door Mevr. van Osselen – van Delden. 1902. Amsterdam: Becht.
Hans en Grietje. Opnieuw verteld door Alice Becht-Dentz. Ca. 1900. Amsterdam: Becht.
Hans en Grietje. Opnieuw verteld door Greta Badenhuizen. Illustraties door Jan Wijga. 1946. Amsterdam: Wiering.
Het sprookje van Hans en Grietje. Verteld door B. Hoffsten, getekend door Nils Hansson. 1948. ’s-Gravenhage: Alge.
Kol, Nellie van. 1899. ‘Wat zullen de kinderen lezen?’, De Gids IV, p. 288-330, p. 324-25.
Meyles, Wim. 1993. Schrans & Frietje en andere oude nieuwe sprookjes. Groningen: TextCase; Groningen: Boek Werk.
Op grootvaders knie. Met platen van en verteld door Rie Cramer. 1929. ’s-Gravenhage: Van Goor.
Sprookjes en vertellingen van de gebroeders Grimm / naar de tiende, volledige uitgave, uit het Hoogduitsch door A. van der Velde; met een voorwoord van Dr. M.P. Lindo; ingeleid door W.B.J. van Eijk. 1878. ’s-Gravenhage: Gebroeders Van Cleef, 2e, goedkope druk, 2dl.
Sprookjes en vertellingen van de gebroeders Grimm. Naar de tiende, volledige uitgave, uit het Hoogduitsch door A. van der Velde; met een voorwoord van Dr. M.P. Lindo. Compleet in 4 dl. 1873-1875. 's Gravenhage: Gebroeders Van Cleef.
Sprookjes-Boek voor Kinderen. Uit de Nalatenschap van Moeder de Gans, bijeenverzameld en uitgegeven door de Gebroeders Grimm. Naar het Hoogduitsch. Met Platen. Amsterdam: Wed. G.A. Diederichs en Zoon, 1820.
Volks-sprookjes, verzameld door de Gebroeders Grimm. 1866. Rotterdam: Nijgh.
Vriens, Jacques. 1996. Grootmoeder, wat het je grote oren. Klassieke sprookjes opnieuw verteld voor jonge kinderen. Houten: Van Holkema & Warendorf.
Vries, Anne de. 1989. Wat heten goede kinderboeken? Amsterdam: Querido.
Wild, Rainer. 1990. Geschichte der deutschen Kinder- und Jugendliteratur. Stuttgart: Metzler.