In een Vlaams handboek voor de bovenbouw van het middelbaar onderwijs wordt het literaire genre ‘drama’ geïntroduceerd met fragmenten uit de Vlaamse toneelproductie De Golf, die het in het seizoen 1988–1989 door het Koninklijk Jeugdtheater werd gespeeld. Dit stuk gaat terug op het korte verhaal The Wave van Ron Jones, een geschiedenisleraar in Californië, die in 1967 neerschreef hoe hij via de schoolbeweging The Wave de laatstejaarsstudenten het functioneren van de fascistische grondprincipes ‘discipline’, ‘eenheid’ en ‘actie’ aan den lijve liet ondervinden en zo de school in rep en roer zette. Het verhaal van Jones werkte inspirerend. In 1981 bewerkte Johnny Dawkins het verhaal tot een film (The Wave). Daarna baseerde Morton Rhue zich op de film om, eveneens in 1981, het verhaal in romanvorm (The Wave) uit te geven. In 1983 vertaalde Moontje Reitsma-Bakker de roman in het Nederlands, en vijf jaar later gebruikte Wim Verbeke de Nederlandse romanversie voor zijn toneelbewerking voor het Koninklijk Jeugdtheater.
Van het verhaal van Jones tot de toneelversie van Verbeke is dus een hele weg. Het is dan ook opmerkelijk dat in datzelfde handboek Nederlands het communicatiemodel van Roman Jakobson wordt gebruikt, waarin sprake is van één zender en één ontvanger:
Figuur 1: Het communicatiemodel van Jakobson
Er wordt in het boek weliswaar gewezen op de voortdurende wissel tussen zender en ontvanger bij zogenaamde interactie (ontvanger antwoordt en wordt dus zender – zender wordt ontvanger), maar nergens wordt vermeld dat ook het model op zich – eindeloos – kan worden herhaald: ontvanger kan zender worden van een nieuwe boodschap, gericht tot een andere ontvanger dan de oorspronkelijke zender. Dit is inderdaad wat bij de vertaling van Rhues roman door Reitsma-Bakker gebeurde: ontvanger 1 (vertaler) las boodschap 1 (origineel) van zender 1 (auteur) in een bepaald medium (boekvorm) en een bepaalde code (de Engelse taal) en zond vervolgens zelf (als vertaler) een nieuwe boodschap (de vertaling) in een nieuwe code (de Nederlandse taal) naar nieuwe ontvangers (de Nederlandstalige lezers). Bij de verwerking van Jones’ verhaal tot een film door Dawkins bleef de code ongewijzigd (het Engels), maar werd een ander medium gebruikt (boek werd film) en hetzelfde gebeurde bij de bewerking van Rhue (film werd weer boek) én bij de bewerking van Verbeke (roman werd toneelstuk).
Het communicatiemodel is dus in de praktijk vaak een stuk gecompliceerder dan de theorie hier voorspiegelt. Vertaling en bewerking1 impliceren sowieso een herhaling, een verdubbeling van het communicatieschema, maar heel wat werken lokken een golf van reacties uit en leiden tot een nog veel uitgebreidere communicatiesituatie.
Complexiteit
Een typisch voorbeeld van werken met een rijke traditie van vertalen en bewerken zijn de zogenaamde ‘klassiekers’. Wie – om even in de toneelwereld te blijven – de verschillende versies van de toneelstukken van Shakespeare in kaart wil brengen, zal ongetwijfeld complexe verhoudingen ontdekken, zoals bewerkingen die teruggaan op bestaande bewerkingen (al dan niet in het Engels) en tegelijkertijd het origineel gebruiken om eigen accenten te leggen.
Maar niet alleen klassieke werken lenen zich tot (her)vertalingen en (her)bewerkingen. Ook kinderliteratuur was en is bij uitstek onderhevig aan deze processen. Tot pakweg de jaren zeventig van de vorige eeuw bekleedde kinderliteratuur een marginale, perifere positie in het literaire landschap en ingrepen tegenover het origineel werden hierdoor makkelijker getolereerd dan bij volwassenenliteratuur.2 Om naar mijn eigen onderzoek te verwijzen: Wat men in de Nederlanden en in Duitsland met Selma Lagerlöfs kinderboek Nils Holgersson (Stockholm, 1906–1907) heeft gedaan aan bewerken (lees vooral: verkorten), was ondenkbaar wanneer het ging om een van Lagerlöfs romans voor volwassenen.3 Pedagogische en didactische normen eisten ‘leesbaarheid’ en/of ‘ontspannende lectuur’ en gingen voor op de norm ‘trouw blijven aan het origineel’. Net zoals klassieke literatuur werd ook kinderliteratuur beschouwd als ‘gemeengoed’, als literatuur waar je vrij(er) mocht mee omspringen.
De vraag of kinderliteratuur ook vandaag nog een marginale positie bekleedt, moet volgens mij negatief beantwoord worden. Sinds de jaren tachtig is er veel veranderd. De productie van kinderliteratuur is toegenomen, de academische interesse ervoor ook – en hiermee gepaard ook de appreciatie ervan. Een gevolg van deze ontwikkeling is, naar ik meen, dat er niet meer zo vrij met de teksten uit de kinderliteratuur wordt omgesprongen. Uitgeverijen van vertaalde kinderliteratuur willen graag trouw blijven aan het origineel en de uitgeverijen van de originelen zien op de strikte naleving van het auteursrecht toe.
En toch wordt kinderliteratuur, paradoxaal genoeg, nog heel vaak bewerkt. De bewerkingen hebben zich namelijk verschoven van het tekstuele niveau naar het intermediale niveau: er treedt een verandering van medium op. Harry Potter mag dan misschien niet in tekstuele vorm bewerkt zijn (het zou ondenkbaar zijn dat de Nederlandse Harry Potter, zoals destijds met Nils Holgersson, meer dan een derde korter was dan het Engelse origineel), Harry treedt veelvuldig in andere media op: in de film, in een Playstation-2-spel, op speelkaarten, snoepjes, horloges, juwelenkistjes, borden en kopjes, kinderstoeltjes, schooltassen enzovoort. Wanneer de consumptiemaatschappij commercieel succes ruikt, trekt kinderliteratuur aan het kortste (of langste?) eind. In het literaire systeem mag kinderliteratuur dan al een minder marginale positie bekleden dan vroeger, het is en blijft een vorm van literatuur die, om het met de woorden van Shavit te zeggen, ‘more than any other literary system (...) results from a conglomerate of relationships between several systems in culture’ (Shavit 1994: 4), waaronder het eerder genoemde pedagogische en didactische systeem, maar ook (en vooral?) het economische systeem. Grootschalige merchandising laat kinderen en ouders niet onberoerd. Kinderliteratuur wordt vaak gecommercialiseerd en het verschil met volwassenenliteratuur is in dit opzicht opvallend.4
Gevolg van deze ontwikkeling is dat kinderen en jongeren vandaag uitermate vertrouwd zijn met ‘intermediale’ bewerkingen: boeken worden films, films worden strips, boeken en films worden computerspelletjes, noem maar op. Het communicatiemodel van Jakobson lijkt voor deze situatie dus te eenvoudig en in wat volgt wil ik graag een aantal cruciale aanvullingen op dit schema schetsen.
Daarna wil ik ingaan op de terminologische vraag hoe je de begrippen ‘vertaling’ en ‘bewerking’ kunt afbakenen. Dat in onze huidige ICT-maatschappij vertalingen en bewerkingen vaak niet meer dan een paar ‘clicks’ van ons verwijderd zijn, toont bovendien dat de inhoud van de begrippen ‘vertaling’ en ‘bewerking’ historisch variabel is. Wat wij vandaag onder ‘bewerking’ verstaan, is niet hetzelfde als wat bijvoorbeeld in het begin van de twintigste eeuw onder deze noemer courant en mogelijk was. Tot besluit zal ik dan kort aanhalen welke moeilijkheden de complexiteit van communicatiesituatie en begrippenapparaat meebrengt voor de onderzoeker.
Communicatiesituatie en communicatiemodel
Het communicatiemodel zoals voorgesteld door Lambert en Van Gorp in 1985 is specifiek gericht op vertalen en houdt, in tegenstelling tot het schema van Jakobson, wel rekening met de mogelijke herhaling van het basismodel: Reader 1 en Author 2 zijn – bij vertalingen – dezelfde instantie.
Figuur 2: Vertalen – Communicatiemodel volgens Lambert & Van Gorp 1985 (1985: 35)
Het schema wil de complexiteit van de communicatie benadrukken door het gebruik van het teken ~ boven het gelijkheidsteken (de relatie is open en onvoorspelbaar), het gebruik van stippellijnen (de verhoudingen zijn dynamisch) en het gebruik van de aanduiding ‘(Literary) System’: elke auteur staat in relatie tot de andere auteurs (aangeduid met weglatingstekens) die binnenin hetzelfde systeem operatief zijn, en hetzelfde geldt voor tekst en ontvanger.5 Maar toch is ook dit schema nog niet voldoende genuanceerd en is een aantal aanvullingen mogelijk.
Ten eerste word je, volgens het principe van de intertekstualiteit, als auteur onvermijdelijk door bestaande teksten beïnvloed en dus staan ook Author x en Text x’ (en Author x’ en Text x) met elkaar in relatie. En aangezien je ook als lezer steeds door vroegere leeservaringen wordt gestuurd, moet ook Reader x met Text x’ en Author x’ verbonden worden, en Reader x’ met Text x en Author x.6 Figuur 2 kan dus als volgt aangepast worden (de stippellijnen heb ik weggelaten, maar het gaat, uiteraard, steeds om dynamische verhoudingen):
Figuur 3: Vertalen – Communicatiemodel met inbegrip van intertextuele relaties
Ten tweede kun je je afvragen of de tweedeling, de binariteit, van bovenstaande modellen wel terecht is. In de figuren 1 en 2 lijken de culturen, ondanks het benadrukken van interne dynamiek, naast elkaar te bestaan, met eigen scherpe grenzen, en de vertaler wordt kunstmatig over twee instanties en twee culturen verdeeld. Ook Pym benadrukt dat deze voorstelling onjuist is: in werkelijkheid overlappen de culturen elkaar en is er een intercultureel gebied ‘where people combine something of two or more cultures at once’ (Pym 1998: 176), een gebied waar vertalers (maar ook diplomaten, reizigers, handelaars, academici, journalisten, onderzoekers, e.d.) actief zijn. Een vertaler behoort tot zowel bron- als doelcultuur en dit blijkt duidelijk uit figuur 4, waarin ik het interculturele (intersystemische) gebied in het communicatiemodel heb verwerkt.
Figuur 4: Vertalen – Communicatiemodel met inbegrip van het interculturele gebied
Uiteraard toont figuur 4 alleen de situatie vanuit de figuur van de vertaler en zijn er in werkelijkheid verschillende lezerstypes denkbaar. Zo kan Reader 1 (‘) zich volledig in Literary System 1 bevinden (dus niet in de overlap), terwijl Reader 2 (‘) in het interculturele gebied werkzaam kan zijn (zo lezen vertaalwetenschappers ook vertalingen).
Bovendien kan men in het schema, naar ik meen, verschillende posities innemen. Mensen bevinden zich – op basis van hun kennis van de andere cultuur – meer of minder ver van het intersysteem verwijderd (en dichter/verder bij System 1 of 2). In figuur 4 zou je een horizontale lijn kunnen tekenen die deze gradaties, dit continuüm, visualiseert: een lijn van van System 1, door het intersysteem, naar System 2.
Ten slotte zou het schema idealiter ook nog eens driedimensionaal moeten zijn, want ook de factor tijd speelt mee. (Inter)systemen zijn, zoals gezegd, dynamisch, wat onder meer betekent dat ze in de loop der tijd veranderen. Zo kan je het huidige literaire systeem, van waaruit wij als onderzoekers interpreteren en evalueren, niet zomaar vergelijken met het literaire systeem van het begin van de twintigste eeuw en dus heb je bij de studie van literaire vertalingen uit die periode enigszins met een ander literair systeem te maken.
Een grafisch model vinden dat al deze aanvullingen adequaat visualiseert, is ongetwijfeld een utopie. Crucialer lijkt mij dat men zich bij het maken, lezen en bestuderen van vertalingen bewust is van de complexe communicatiesituatie waarmee men te maken heeft en expliciteert op welke relaties en factoren men zich in zijn onderzoek toelegt.
De begrippen vertaling en bewerking
Belangrijk lijkt mij ook het definiëren van de begrippen waarmee men werkt. Maar dat is niet zo eenvoudig. De begrippen vertaling en bewerking kennen een lange geschiedenis (was vertalen niet het op een na oudste beroep ter wereld?) en de teksten die als vertaling of bewerking werden aangeduid zijn erg uiteenlopend. Ook hier moet men met de factor tijd rekening houden.
Bovendien was en is het verschil tussen vertalen en bewerken niet zwart-wit (óf je vertaalt óf je bewerkt), maar gradueel (je bewerkt in grotere of in kleinere mate): hoe minder je bewerkt, hoe meer de doeltekst aansluit bij de brontekst; hoe meer je bewerkt, hoe meer de doeltekst van de brontekst zal afwijken. Het begrip ‘vertalen’, dat vaak wordt gebruikt als overkoepelend begrip, heeft dus betrekking op een brede waaier van verschillende soorten teksten, teksten die zich ergens tussen de polen ‘prototypische vertaling’ en ‘prototypische bewerking’ situeren (zie figuur 5).
Figuur 5: Graduele overgang van vertaling naar bewerking (en omgekeerd)
De vraag naar het afbakenen van de begrippen vertaling en bewerking wordt zo een kwestie van onderzoeken en formuleren welke teksten op een bepaald moment, in een bepaalde cultuur als prototypische (= meest typische) vertalingen en bewerkingen gelden.7
Men kan uiteraard binair en normatief definiëren: wanneer een tekst niet aan een aantal voorwaarden voldoet, beschouw ik hem niet meer als vertaling, maar als bewerking. Maar deze manier van definiëren is kunstmatig (de overgang tussen vertalen en bewerking is, zoals gezegd, gradueel) en meestal onbevredigend. Mocht men het begrip vertaling streng en absoluut definiëren (er mag geen enkele betekenisdragende afwijking zijn ten opzichte van de brontekst) én beslissen om als onderzoeker enkel vertalingen te bestuderen, dan vallen heel wat interessante teksten buiten het onderzoek. Bij de studie van kinderliteratuur is het zeer de vraag of men überhaupt wel een onderzoekscorpus zou kunnen samenstellen.
Vertaalwetenschapper Gideon Toury koos daarom resoluut de andere – zij het even extreme – manier van definiëren: een omschrijving geven die allesomvattend is en alle ooit als vertaling en bewerking uitgegeven en nog uit te geven teksten omvat. Zo kwam hij met drie postulaten: wie het etiket ‘vertaling’ gebruikt of accepteert, neemt aan (1) dat er een brontekst heeft bestaan (‘source text postulate’), (2) dat er een transfer plaatsvond tussen bron- en doeltekst (‘transfer postulate’) en (3) dat er tussen bron- en doeltekst bepaalde relaties bestaan (‘relationship postulate’) (Toury 1995: 33–35). Deze manier van definiëren is echter even onbevredigend, want vertalen en bewerken worden over een en dezelfde boeg gegooid terwijl in de praktijk (door vertalers, uitgevers, lezers, ...) wel degelijk een verschil wordt gemaakt tussen beide extremen. Het begrip ‘vertalen’ wordt zo een leeg etiket (Chesterman spreekt van een ‘approach to apparent vacuousness’; 1997: 10) dat op elke tekst geplakt kan worden, zo lang er maar een bepaalde relatie bestaat (of meer nog: aangenomen wordt) tussen de tekst in kwestie en een andere tekst.
Het werken met prototypische instanties heeft het voordeel dat men niet normatief te werk gaat (en openstaat voor teksten die minder prototypisch zijn), maar tegelijkertijd wel kan definiëren wat (op een bepaald moment) als prototypische vertaling / bewerking geldt.
Wat het begrip bewerking betreft, moet nog gezegd dat niet alle bewerking automatisch gepaard gaat met vertaling. Zoals blijkt uit de bewerking van Jones’ verhaal door Dawkins, kan men een tekst ook in de brontaal bewerken (navertellen, parafraseren, verkorten, enzovoort). In figuur 6 heb ik ‘bewerken’ daarom opgenomen in een nieuw continuüm: onder de overkoepelende term ‘herschrijven’ staat bewerken (afwijkend herschrijven) tegenover kopiëren (identiek herschrijven).
Figuur 6: het continuüm herschrijven
Wanneer men ook vertalen als herschrijven ziet, dient herschrijven verder gespecificeerd te worden: men kan interlinguaal herschrijven (van de ene taal naar de andere) maar ook intralinguaal (binnen een en dezelfde taal). En als men bedenkt dat men ook, zeker wat kinderliteratuur betreft, voor een ander medium (boek wordt film, e.d.) kan kiezen, kan het schema nog verder worden verfijnd: herschrijven valt dan uiteen in intermediaal herschrijven (van een medium naar het andere) en intramediaal herschrijven (binnen een en hetzelfde medium) en elk van deze vormen kan dan zowel interlinguaal als intralinguaal gebeuren.
Al deze vormen van herschrijven worden in de praktijk vaak met de begrippen ‘vertaling’ en ‘bewerking’ aangeduid, of met een van beide (je kunt gerust ook tekst naar beeld ‘vertalen’). Hoe economisch kan een taal zijn? Een aanduiding als ‘studie van vertaalde kinderliteratuur’ of ‘nummer over kinderliteratuur in vertaling’ is dan ook minder eenduidig dan je op het eerste zicht misschien zou denken.8
Besluit: moeilijkheden – of beter: uitdagingen
De hoge graad van complexiteit van communicatiesituatie en begrippenapparaat maken het er voor de vertaalonderzoeker niet makkelijker op.
Niet alleen is er de moeilijkheid (of beter: onmogelijkheid) om de verschillende factoren van de communicatiesituatie in een figuur weer te geven, vele van deze factoren zijn moeilijk om überhaupt op te sporen, laat staan te analyseren. Dit geldt bijvoorbeeld voor de zogenaamde normen, die niet werden verwerkt in de behandelde communicatieschema’s, maar wel in elke communicatiesituatie aanwezig zijn. Een vertaling moet een taalbarrière overbruggen en wordt als probleemoplossende handeling door heel wat normen beïnvloed (normen ontstaan wanneer een bepaalde oplossingsstrategie de geprefereerde strategie wordt; dan wordt er verwacht dat je zus of zo vertaalt, uitgeeft, leest, reageert, enzovoort).9 De huidige vertaalwetenschap heeft de mond vol van normen,10 en terecht, want normen spelen een belangrijke rol, zeker bij kinderliteratuur waar normen uit verschillende culturele systemen samenkomen. Maar het is niet altijd even duidelijk hoe en waar je normen en hun invloed kunt vinden.
Maar zelfs factoren als ‘zender 1’, ‘boodschap 1’ en ‘ontvanger 1 / zender 2’, die veel concreter zijn dan normen, zijn niet altijd makkelijk te identificeren. Als onderzoeker ben je meestal aangewezen op de informatie uit colofon en/of titelblad om op te maken welke tekst als brontekst fungeerde en wie vertaalde en/of bewerkte. Maar deze informatie is vaak, zeker bij oudere uitgaven, onvolledig of zelfs volledig onjuist. Vertalen en bewerken gebeurt vaak indirect.11 Er wordt dan een reeds bestaande vertaling of bewerking gebruikt en niet, of niet alleen, de originele moedertekst (zoals Rhues roman teruggaat op de film en niet op het korte verhaal van Jones) en vaak worden dergelijke tussenstappen niet expliciet in het colofon vermeld. Zeker veranderingen uitgevoerd door medewerkers van de uitgeverij (zetter, redacteur en/of corrector), worden meestal niet expliciet kenbaar gemaakt. En toch zijn deze ingrepen frequent, zeker bij kinderliteratuur. Ingeborg Rieking-Gerwing heeft het over ‘[d]ie praxisübliche Handhabung der Verlage, Kürzungen in der literarischen Übersetzung vorzunehmen’ (1995: 166) en Peter Bush meent dat het interessant zou zijn ‘to go through publishers’ archives and see how often there are legal issues between publishers and translators, for example because publishers introduced editorial changes in the translation without consulting the translator’ (Bush geciteerd in Schäffner 1999: 89).
Deze kwestie toont ook aan dat de verschillende vormen van vertalen en bewerken in een en dezelfde uitgave kunnen voorkomen (interlinguaal vertaalde teksten worden intralinguaal bewerkt enz.), en het is aan de onderzoeker om het netwerk zo goed mogelijk te ontrafelen en bloot te leggen.
Moet nog gezegd dat ‘kinderliteratuur in vertaling’ een complex studieobject is? Er zijn de problemen met het begrippenapparaat, die indirect ook de keuze van het corpus zullen bemoeilijken: Welke teksten onderzoek je? Een bepaalde soort vertalingen/bewerkingen? Leg je zelf, kunstmatig, een grens tussen vertaling/bewerking? – Er zijn de problemen met de bestudering van de socioculturele context (zoals die van normen). En dan heb ik nog niet eens gesproken over problemen bij de tekstanalyse zelf: Hoe ga je concreet te werk als je een vertaling en/of bewerking met de brontekst en/of met andere vertalingen/bewerkingen vergelijkt? En specifiek voor heel wat kinderboeken: Hoe betrek je de illustraties in je analyse?
Maar laat mij positief eindigen en benadrukken dat alle genoemde problemen de vertaalonderzoeker niet mogen ontmoedigen, maar juist moeten uitdagen. Menselijke, probleemoplossende handelingen en producten worden nu eenmaal door een verregaande complexiteit gekenmerkt. Vertaalonderzoek – net zoals onderzoek naar maatschappelijke fenomenen in het algemeen – zal altijd in aanmerking komen voor aanvulling en/of nuancering. Net als een vertaling zal ook het onderzoek naar die vertaling nooit ‘af’ zijn, nodigt ook het onderzoek uit om contact te leggen met anderen, om samen te werken, om andere horizonten te verkennen.
Noten
1 Ik ga later dieper in op het afbakenen van deze termen, maar wil alvast zeggen dat ik de term ‘vertalen’ wens te gebruiken voor het omzetten van een tekst van één taal in een andere, in principe zonder wijzigingen ten opzichte van de brontekst. De term ‘bewerken’ gebruik ik voor het aanbrengen van wijzigingen in de brontekst, al dan niet gepaard gaand met vertalen.
2 Voor de perifere positie van kinderliteratuur, zie bijvoorbeeld Shavit 1986.
3 Voor de resultaten van dit onderzoek, zie Desmidt 2002a (Nils Holgersson in het Nederlands) en Desmidt 2003 (Nils Holgersson in het Duits).
4 Andere voorbeelden van intermediaal gecommercialiseerde kinderboeken zijn Nijntje van Dick Bruna (die in 2005 haar vijftigste verjaardag vierde, onder meer met de uitgave van een speciale spelletjeskoffer), en Jip en Janneke van Annie M.G. Schmidt (Jip en Janneke prijken onder meer op kinderondergoed van de winkelketen Hema). Van Dan Browns Da Vinci Code heb ik gelijkaardige gadgets nog niet kunnen vinden...
5 Zie Lambert & Van Gorp 1985: 43. Lambert en Van Gorp zijn vertegenwoordigers van de zogenaamde polysysteemtheorie die een cultuur als een complex netwerk van systemen ziet; één van deze systemen is het literaire systeem. Voor een beschrijving van de polysysteemtheorie, zie onder andere Even-Zohar 1990, De Geest 1996 en Hermans 1999.
6 x staat voor 1 of 2 (en/of alle andere personen die in het communicatieproces betrokken zijn). Voor intertekstualiteit in relatie tot vertalen, zie ook Bakker & Naaijkens 1991: 195–196, Bassnett & Lefevere 1990: 10, Bassnett 1998: 26–27.
7 Dezelfde visie vind je o.a. terug in Chesterman 1998.
8 Voor alle duidelijkheid: ik hou vast aan de term ‘vertalen’ voor het aanduiden van interlinguaal herschrijven. ‘Bewerken’ is voor mij ingrijpen in de brontekst, zij het interlinguaal, intralinguaal of intermediaal.
9 Meer over vertalen als probleemoplossende handeling in Desmidt 2002b.
10 Cf. de verschillende typologieën die zijn ontwikkeld, onder andere Toury 1995, Chesterman 1997, Nord 1997, Schäffner 1999, Hermans 1999.
11 Zie bijvoorbeeld Toury 1995: 75: ‘Being a text in its own right, a translation can easily function as a proper source text in spite of its derived nature, and it is this text that should be compared to the target one which is found to have proceeded from it.’
Bibliografie
Bakker, Matthijs, Naaijkens, Ton. 1991. ‘A Postscript: Fans of Holmes’, in: Kitty van Leuven-Zwart & Ton Naaijkens (eds.), Translation Studies: The State of the art. Proceedings of the First James S. Holmes Symposium on Translation Studies. Amsterdam/Atlanta: Rodopi, p. 193–208.
Bassnett, Susan. 1998. ‘When is a Translation not a Translation’, in: Susan Bassnett & André Lefevere (eds.), Constructing Cultures. Essays on Literary Translation, Clevedon: Multilingual Matters, p. 25–40.
Bassnett, Susan & André Lefevere. 1990. ‘Proust’s Grandmother and the Thousand and One Nights. The ‘Cultural Turn’ in Translation Studies’, in: idem (eds.). Translation, History and Culture. London/New York: Pinter Publishers, p. 1–13.
Chesterman, Andrew. 1997. Memes of Translation. The Spread of Ideas in Translation Theory, Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins Publishing.
Chesterman, Andrew. 1998. ‘Causes, Translations, Effects’, Target 10:2, p. 201–230.
De Geest, Dirk. 1996. Literatuur als systeem, literatuur als vertoog. Bouwstenen voor een functionalistische benadering van literaire verschijnselen. Leuven: Peeters.
Desmidt, Isabelle. 2002a. ‘Taalbarrière – cultuurbarrière? Nils Holgersson in Nederlandse vertaling’, Filter 9:2, p. 59–70.
Desmidt, Isabelle. 2002b. ‘Übersetzen als problemlösendes Handeln’, in: idem (ed.), De overzet. Een bundel over vertalen, Spieghel Historiael 42, p. 9–45.
Desmidt, Isabelle. 2003. ‘Jetzt bist du in Deutschland, Däumling.’ Nils Holgersson subject to New Norms’, Meta. Journal des Traducteurs – Translators’ Journal, 48:1–2, p. 165–181.
Even-Zohar, Itamar. 1990. Polysystem Studies. Poetics today.Nr. 11:1.
Hermans, Theo. 1999. Translation in Systems. Descriptive and System-oriented Approaches Explained. Manchester: St. Jerome Publishing.
Lambert, José & Hendrik Van Gorp. 1985. ‘On Describing Translations’, in: Theo Hermans (ed.), The Manipulation of Literature. Studies in Literary Translation.London, Syndey: Croom Helm, p. 42–53.
Nord, Christiane. 1997. Translating as a Purposeful Activity. Functionalist Approaches Explained. Manchester: St. Jerome Publishing.
Pym, Anthony. 1998. Method in Translation History. Manchester: St. Jerome Publishing.
Rieken-Gerwing, Ingeborg. 1995. Gibt es eine spezifik kinderliterarischen Übersetzens? Frankfurt am Main/Berlin/Bern/New York/Paris/Wien: Peter Lang.
Schäffner, Christina (ed.). 1999. Translation and Norms, Clevedon/Philadelphia/ Toronto/Sydney/Johannesburg: Multilingual Matters Ltd.
Shavit, Zohar. 1986. Poetics of Children’s Literature. London: The University of Georgia Press. (http://www.tau.ac.il/~zshavit/pocl/index.html)
Shavit, Zohar. 1994. ‘Beyond the Restrictive Frameworks of the Past: Semiotics of Children’s Literature – A New Perspective for the Study of the Field’, in: Ewers, Hans-Heino, Gertrud Lehnert & Emer O’Sullivan (eds.). Kinderliteratur im interkulturellen Prozeß. Studien zur allgemeinen und vergleichenden Literaturwissenschaft. Stuttgart/Weimar: Verlag J.B.Metzler, p. 4–15.
Toury, Gideon. 1995. Descriptive Translation Studies and beyond, Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins Publishing Company.