Van de vele beschouwingen die ons begrip hebben gevormd over het vertalen van literatuur, is er misschien geen die vaker is nagezegd dan het voorwoord van John Dryden bij zijn versie van de Aeneis. ‘Ik heb gepoogd om Vergilius het soort Engels te laten spreken,’ zo schrijft Dryden, ’dat hij gesproken zou hebben als hij in het huidige Engeland was geboren.’ Het lijdt geen twijfel dat het Dryden gelukt is om veel van zijn tijdgenoten te doen geloven dat hij de Latijnse dichter imiteerde. Maar veel meer dan dichterlijke handigheid is dat toch niet. Vergilius à la Dryden stelt voor de rijmloze regels van het Latijnse epos Engelse couplets in de plaats en neemt ondertussen meerdere regels over uit een eerdere vertaling van de dichter Sir John Denham. De skepticus heeft alle reden zich af te vragen waarom Vergilius zou reïncarneren in de gedaante van Dryden en niet in die van een episch dichter die in dezelfde tijd leefde en zijn epos schreef in rijmloze verzen: John Milton. Is het niet logischer te verwachten dat een Engelse Vergilius zich veel meer aangetrokken zou voelen tot de grootse stijl van Paradise Lost?