Jean Delisle, Hannelore Lee-Jahnke & Monique C. Cormier (eds.), Terminologie van de vertaling. Vertaald en bewerkt door Henri Bloemen & Winibert Segers. Nijmegen: Vantilt, 2003, ISBN 90 75697 85 6.
Ha, eindelijk een Nederlands handboek met vertaalwetenschappelijke terminologie!, was mijn eerste reactie toen ik het fraai uitgegeven Terminologie van de vertaling onder ogen kreeg. Dit boek vormt een zelfstandige aanvulling op het viertalige ‘origineel’ uit 1999, verschenen onder redactie van Jean Delisle, Hannelore Lee-Jahnke en Monique C. Cormier: Terminologie de la traduction/ Translation terminology/ Terminología de la traducción/ Terminologie der Übersetzung (in het vervolg zal ik hiernaar met TT verwijzen). Daarin staat het Frans niet toevallig als eerste taal genoemd, aangezien de meeste medewerkers, onder wie alle participerende terminologen, afkomstig zijn uit het Franstalige deel van Canada. De Nederlandse uitgave is onlangs verschenen bij Vantilt, een jonge uitgeverij die het aandurft zich onder meer met publicaties voor de beperkte vertaalwetenschappelijke markt in ons taalgebied te profileren.
Opzet
Voordat ik verder ga met de Nederlandse versie, wil ik hier even stilstaan bij de wijze waarop de oorspronkelijke uitgave (‘brontekst’ blijft een glibberig begrip bij een viertalig lexicon) tot stand gekomen is. In het voorwoord van TT wordt vermeld dat het boek primair bedoeld is als praktijkgericht hulpmiddel bij de vertaaldidactiek en daartoe enige orde en uniformiteit beoogt te scheppen in de massa vertaalwetenschappelijke termen die er aan universitaire tolk- en vertalersopleidingen circuleren. Dat de Frans-Canadese invloed hier dominant is, blijkt uit het feit dat als basis voor de terminologielijst een glossarium heeft gediend uit La traduction raisonnée, een handboek voor vertalen Engels-Frans van Jean Delisle (1993). Die basislijst is herzien en aangevuld tot tweehonderd voor het vertaalonderwijs relevant geachte termen. De termen worden volgens de regels van het Office de la langue française in Québec gepresenteerd volgens een strak stramien en bij elke term wordt verwezen naar verwante begrippen. Gelukkig stellen de editors rekening te hebben gehouden met het feit dat talen en culturen altijd verschillen, en ook op dit vakgebied niet volledig overlappende conceptuele kaders en daarmee samenhangende terminologieën hanteren. Daarom is (weliswaar zeer beperkt, zie het commentaar van Yves Gambier in Target 13:2, 2001, p. 358-59) ruimte gelaten voor een zekere aanpassing aan nationale normen en nomenclaturen. Daartoe is bij elke taalafdeling geput uit een bibliografie met onder meer originele vertaalwetenschappelijke handboeken uit de betreffende taal; zo worden in de sectie Duits bijvoorbeeld standaardwerken als die van Werner Koller, Katharina Reiss en Wolfram Wilss vermeld.
Dit handzame viertalige naslagwerk mocht kennelijk ook voor het Nederlandstalige publiek ‘vertaald en bewerkt’ worden (beide termen staan op de omslag) en dit is recent gebeurd door Henri Bloemen en Winibert Segers, beiden werkzaam aan een Belgische vertaalopleiding van universitair niveau. Opvallend is dat de vertalers c.q. bewerkers in hun eigen voorwoord herhaaldelijk benadrukken dat dit werk geen lexicon van vertaalwetenschappelijke termen is, maar slechts een aanzet tot een min of meer uniforme terminologie wil vormen om daarmee ‘een bescheiden basis voor een spreken over vertaling’ te leggen. Daarom moet de gebruiker zich in het geval van termen waarvan de betekenis controversieel is, zoals het begrip equivalentie, elders documenteren. Jammer, want wil een student vertaalwetenschap, die tot de doelgroep van het boek behoort, er juist in zo’n geval niet het fijne van weten? Nu moet zij of hij zich alsnog behelpen met een andere bron, bijvoorbeeld de – Engelstalige – Dictionary of Translation Studies van Shuttleworth & Cowie (1997).
Selectie van termen
Wat staat erin? Zoals te verwachten valt bij een vertaling zijn de termen van de oorspronkelijke uitgave als uitgangspunt genomen. In TT zijn uiteraard in de eerste plaats vertaalwetenschappelijke termen opgenomen, vooral voor zover ze betrekking hebben op taalkenmerken, vertaalprocédés, het vertaalproces en het resultaat hiervan. Daarnaast zijn volgens de samenstellers enkele (in de praktijk, flink wat) basisbegrippen uit de taal- en letterkunde, de klassieke retorica en de grammatica verwerkt.
Op de afbakening van een corpus valt natuurlijk altijd wel wat aan te merken. Waarom is – en ik ga hier over op de Nederlandse editie – als een der weinige termen uit de retorica, nu juist het zeldzame catachrese opgenomen in plaats van veel voorkomende stijlfiguren als chiasme of hyperbool? Uit de taalkunde wel het Saussuriaanse en bij ons in vertaling nooit echt ingeburgerde betekenaar en betekende, en niet een courante term uit de pragmatiek als taalhandeling of persuasiviteit? Waarom uit de grammatica het laagfrequente relationeel bijvoeglijk naamwoord, en waarom wel een morfologische maar geen grammaticale fout? Veel ernstiger nog, uit de vertaalwetenschap wel brontaal en doeltaal maar niet bron-/doelcultuur, de skopos-, maar niet de polysysteemtheorie, en waarom alleen zakelijke en geen literaire of informatieve teksten? Omdat een solide verantwoording van de selectiecriteria ontbreekt, tast de nieuwsgierige gebruiker hierover in het duister. Zoals ik al zei kun je echter op elke selectie kritiek leveren, en deze kan slechts ten dele de vertalers/bewerkers worden aangerekend. Hadden Bloemen en Segers echter niet veel meer ruimte moeten claimen voor de broodnodige aanpassing aan de nationale vertaalcontext, een noodzaak die eerder in TT erkend werd? In ruil daarvoor zouden diverse categorieën termen die nu ruimschoots vertegenwoordigd zijn, zonder enig bezwaar geschrapt kunnen worden.
Ten eerste, er staat een aanzienlijk aantal simpele termen in die geen vertaalstudent – valt de in TT nog wel beoogde vertaaldocent hier ineens buiten de doelgroep? – zal opzoeken in een gespecialiseerd lexicon, hoe bescheiden van pretentie ook. Ik heb het hier over begrippen als vrijheid, eis[en], betekenis, optie, zin, woordenschat, bagage, taalgevoel en meerduidigheid. In het laatste geval bijvoorbeeld kan ik me voorstellen dat een student wel een verwante notie als polysemie, ambiguïteit of multi-interpretabiliteit zou opzoeken, maar juist niet zo’n term met een hoog Jip-en-Jannekegehalte. Ten tweede hadden de gallicismen eruit gemogen, zoals economie, chassé-croisé en professionele (in de zin van door een beroepsvertaler gemaakte) vertaling. Ten derde een stuk of wat termen die niet als trefwoord opgenomen hoeven te worden, omdat ze hoogstens in een omschrijving zullen voorkomen en bovendien nauwelijks uitleg behoeven, zoals vertaling als middel of doel en verandering van woordvolgorde. Ook bepaald woord en bepalend woord, die geen van beide als taalkundige term in de ANS staan, vallen in deze ‘overbodige’ categorie. Dat dergelijke termen in dit handboek terechtgekomen zijn, komt waarschijnlijk door de Franse bron, waar ze stuk voor stuk wél een echte vakterm vormen; zo is ‘verandering van woordvolgorde’ de vertaling van restructuration. Een geval apart is het tautologische begrip doeltekstgerichte vertaling, waar ‘doeltaal- en/of doelcultuurgericht’ bedoeld is. Tot slot valt mij op dat er relatief veel termen in staan die ik, terwijl ik inmiddels toch al dertien jaar vertaalwetenschap doceer aan een Nederlandse universiteit, zelden of nooit in een vertaalcontext ben tegengekomen, zoals deverbalisatie, recurrentie, regionalisme, negativering vs. positivering, (de)personalisatie, coöccurrentie, geleding, hypervertaling, atomistische vs. holistische methode. Misschien heb ik mijn vakliteratuur niet goed bijgehouden? Ik neem de proef op de som en check deverbalisatie – mij alleen bekend uit het Franse tolkonderwijs – op internet met behulp van de zoekmachine Google, met als restrictie het Nederlandse taaldomein. Resultaat: nul hits, tegen 58 voor déverbalisation in het Frans, inderdaad voornamelijk in de tolkcontext. Iets dergelijks geldt voor coöccurrentie (0 Nederlandse hits) vs. cooccurrence [lexicale] (266 Franse). De resterende termen komen wel voor, maar in een andere gebruikscontext: negativering levert met Google één hit op, uit de microbiologie, positivering blijkt juridisch jargon, recurrentie komt bij ons uitsluitend als vakterm in de statistiek voor, regionalisme alleen in de politieke sfeer, depersonalisatie is een psychiatrische stoornis en de holistische methode wordt vrijwel uitsluitend in de natuurgeneeskunde gehanteerd. In praktisch al deze gevallen gaat het om termen die in het Franse taalgebied wél een (ver)taalwetenschappelijke betekenis hebben. Zo’n webzoektochtje zegt natuurlijk niet alles, maar dit rijtje termen staat ook niet in de ANS of in enig andere mij bekende bron op het vakgebied.
De vrijkomende ruimte had dan mooi gebruikt kunnen worden voor in het Nederlandse vertaalonderwijs veelgebezigde en fundamentele begrippen als aanvaardbare vs. adequate vertaling, appellatieve functie, bottom up- vs. top-downbenadering, communicatieve handeling/vertaling, conserveren vs. herscheppen, converse of antonimische vertaling, corpus(-linguïstiek), descriptieve vs. normatieve benadering, discourse (analyse), doelpoolgericht, functie, functioneel vertalen, historiseren vs. moderniseren, informatieve teksten, initiator of opdrachtgever, initiële norm, integrale vertaling, invariant, naturaliseren vs. exotiseren, omzetting, ontvanger vs. zender, parafraseren, receptie, referentiële betekenis/functie, seriële vertaalmethode, situatieve vertaling, tekstinterne vs. tekstexterne/extratekstuele factoren, tertium comparationis, think-aloudprotocol, vergelijkingsmethode, verschuiving of vertaalrelevante analyse. Nu zijn dit evenzovele lacunes, die te voorkomen waren geweest als Bloemen en Segers, net als de oorspronkelijke TT-terminologen, geput hadden uit een taalspecifieke bibliografie, in dit geval dus met authentiek Nederlandstalige werken die de afgelopen jaren gebruikt zijn aan vertaalopleidingen in Nederland. Ik noem hier Kitty van Leuven-Zwart, Vertaalwetenschap: ontwikkelingen en perspectieven (1992), Arthur Langeveld, Vertalen wat er staat (1986), Peter Verstegen, Vertaalkunde versus vertaalwetenschap (1993), een aantal recente jaargangen van Filter en het praktijkgerichte De Talen, met daarin regelmatig voor het vertaalonderwijs bruikbare artikelen. Het benutten van dit Nederlandse arsenaal zou bovendien tot een verfijning van de uitleg (moeten) leiden, zoals bijvoorbeeld in het geval van modulatie, een begrip dat bij Vinay & Darbelnet een heel andere betekenis heeft dan bij Van Leuven. Hoewel de vertalers in hun voorwoord stellen dat zij ‘zoveel mogelijk rekening [hebben] gehouden met het bestaande gebruik of ook met de afwezigheid van bepaalde termen in het Nederlandse discours over vertalen’ (p. 8) zie ik daar in het corpus bijzonder weinig van terug.
Kwaliteit van de lemma’s
Hoe staat het erin? In de uitleg die gegeven wordt, kan ik mij in de meeste gevallen wel vinden: deze is helder en simpel, doorgaans wat simpeler dan in TT en, naar mijn smaak, soms iets té. Simplificatie doet zich bijvoorbeeld voor bij de vertaalwetenschappelijke toelichting (betekenisnr. 3) op een begrip als norm, dat juist de laatste jaren onderwerp van veel discussie is geweest (zie onder andere publicaties van Andrew Chesterman, Theo Hermans en Christina Schäffner). Het verschil tussen allerlei soorten en gradaties van normen moet de gebruiker net als bij equivalentie kennelijk zelf uitzoeken, maar het zou prettig zijn als hij of zij in zo’n geval, bijvoorbeeld door bibliografische verwijzingen, tenminste op weg geholpen zou worden; juist beginnende vertaalwetenschappers zijn zich immers vaak niet eens bewust van betekenisverschillen tussen termen.
Een enkele keer ontbreekt er bij een trefwoord een betekenis, bijvoorbeeld bij standaardvertaling: die van een vertaling met veel autoriteit waarnaar vaak verwezen wordt, zoals de zeventiende-eeuwse Statenvertaling van de bijbel (in streng gereformeerde kringen nog altijd in gebruik). Soms kan een definitie wel wat duidelijker, zoals bij toon: ‘eigenschap van een tekst die ontstaat door het gebruik van verschillende stijlmiddelen en die de instelling van de auteur te kennen geeft’; in een voorbeeld wordt gezegd dat de toon in literaire vertalingen ‘complex’ kan zijn, wat de zaak er niet duidelijker op maakt. Ook het verschil tussen vertaalmethode, -principe en -strategie komt niet uit de verf. Een geval van overbodig commentaar is dat bij interpretatiefout, waar erop gewezen wordt dat zo’n fout ‘licht,’ ‘zwaar’ of ‘halfzwaar’ (?) kan zijn. Verder twijfel ik eraan of brontalig en doeltalig correcte afleidingen van bron- c.q. doeltaal zijn. Zijn Bloemen & Segers hier beschrijvend of normatief? Wat de voorbeelden betreft, die zijn meestal wel adequaat, zoals bij hyponiem en hyperoniem, die studenten vaak door elkaar halen. Het is dan ook jammer dat niet bij alle trefwoorden voorbeelden zijn opgenomen, terwijl de meeste bladzijden, als gevolg van het feit dat er kennelijk voor één lemma per pagina is gekozen, maar halfvol zijn. Die ruimte had beter benut kunnen worden.
De vertalingen zijn voor zover ik dit kan overzien betrouwbaar. Een enkele keer ontbreekt een term. Zo verdient in het Spaans bij ‘brontaal’ naast lengua de origen de niet minder frequente term lengua fuente vermelding, en evenzo bij ‘doeltaal/-tekst’ behalve lengua/texto de llegada ook lengua/texto meta. Nu staan enkele van deze varianten weliswaar in het register, maar weet de gebruiker die niet pas te vinden als zij of hij in het hoofdlemma al op hun bestaan gewezen is? Verder lijkt uso impropio (foutief gebruik) me te algemeen als vertaling van een ‘semantische fout’. In het Engels komt false friend veel vaker voor dan faux ami, bij ‘tekstkenmerk’ ontbreekt feature, bij ‘catachrese’ de vermoedelijk even zeldzame corresponderende term catachresis (zie Harris 2002). Onder ‘vervreemdende vertaling’ ontbreekt verder het sinds Venuti ingeburgerde begrip foreignizing translation/strategy (in tegenstelling tot domesticating, een naturaliserende of doelpoolgerichte strategie).Op het gebied van het Duits durf ik als romanist alleen op te merken dat ik Translationswissenschaft bij een snelle internetcheck wat vaker tegenkwam dan het nu genoemde Übersetzungswissenschaft (3250 resp. 2650; Translatologie, dat in het register is opgenomen, scoorde slechts 339 keer). Maar goed, dit is wellicht muggenzifterij, die bovendien niet alleen de samenstellers van de Nederlandse uitgave aan te rekenen is: deze omissies komen ook in TT voor. Een extra controle en update waren echter geen overbodige luxe geweest.
Een laatste opmerking betreft de schema’s achterin het boek, waarin samenhangende termen in een netwerk worden geplaatst; via een systeem van kruisverwijzingen wordt hier in de lemma’s ook naar verwezen. Soms vormen deze schematische overzichten een nuttige aanvulling op eerder behandelde termen, zoals in het geval van ‘vertaalproces’ en ‘vertaalstappen’ (hoewel ik bij de laatste de aanpassing aan de beoogde functie van de doeltekst mis). Af en toe suggereren ze een kunstmatige scheiding tussen begrippen die in de praktijk door elkaar lopen (zoals bij ‘aanpak van de vertaling’), en een enkel schema is ronduit raadselachtig, zoals dat bij ‘transfer tussen talen’. En worden er echt maar drie categorieën ‘vertaalfouten’ onderscheiden: interpretatiefout, ondervertaling en oververtaling? In het eerste geval hebben we te maken met een begripsprobleem met betrekking tot de brontekst, in de andere twee gevallen met het – weinig adequate – resultaat van een vertaalprocédé. Bij een kritische lezer roept het door de schemavorm gesuggereerde verband hiertussen vragen op. Zonder nadere toelichting voegt een schema in zo’n geval niets toe aan het inzicht in deze termen.
Conclusie
Wat nu te zeggen over het nut van aanschaf van dit boek voor een student vertaalwetenschap aan een Nederlandse universiteit, of een academisch geïnteresseerde (tolk-)vertaler of vertaalcriticus? Als vijfde-taalaanhangsel bij de oorspronkelijke editie had het er wellicht mee door gekund. Als zelfstandige uitgave vind ik dit boek een gemiste kans: in plaats van een slaafse vertaling uit het Frans had het veel meer een bewerking voor de Nederlandse markt moeten zijn, gerealiseerd in samenwerking met Nederlandse vertaalwetenschappers en met gebruikmaking van authentiek Nederlandse bronnen. Nu is het stempel van de Franse vertaalwetenschappelijke taxonomie te sterk en worden veel te weinig relevante vaktermen uit ons taalgebied behandeld, en bovendien gebeurt dit op onvoldoende kritische wijze.
Hoewel ik het een prima initiatief vind om een dergelijk handboek uit te geven en aanvankelijk het voornemen had hierover flink wat positiefs te zeggen, heb ik daartoe jammer genoeg weinig aanleiding gezien. Mogelijk – gezien de Belgische achtergrond van de vertalers – gelden de genoemde bezwaren in mindere mate voor de Vlaamse doelgroep, die sowieso gewend is aan de dominante invloed van het Frans. Dan is deze vertaling onbedoeld een fraaie illustratie van het feit dat het bij vertalen niet alleen om taal-, maar zeker ook om cultuurverschillen gaat, zelfs binnen één en hetzelfde taalgebied.
Bibliografie
De Talen, Ubbergen: Tandem Felix.
Filter. Tijdschrift over vertalen, Nijmegen: Vantilt.
Haeseryn, W., K. Romijn et al., 1997 (2e herziene druk). Algemene Nederlandse Spraakkunst, Groningen/Deuren: Martinus Nijhoff/Wolters Planten. Online: www.kun.nl/e-ans/
Harris, Robert A., 1980 (1e druk). A Handbook of Rhetorical Devices. Online (versie 26/7/2002): http://www.virtualsalt.com/rhetoric.htm
Langeveld, Arthur, 1986. Vertalen wat er staat, Amsterdam: De Arbeiderspers.
Leuven-Zwart, Kitty M. van, 1992. Vertaalwetenschap: ontwikkelingen en perspectieven, Muiderberg: Coutinho.
Shuttleworth, Mark & Moira Cowie, 1997. Dictionary of Translation Studies, Manchester: St. Jerome.
Verstegen, Peter, 1993. Vertaalkunde versus vertaalwetenschap, Amsterdam: Thesis.