Hoeveel begrijpen hedendaagse Franse lezers nog van Franse teksten uit, zeg, de achttiende eeuw? Tien jaar geleden, toen ik net een studie literatuurwetenschap achter de rug had, wist ik het wel: de vraag is verkeerd gesteld, begrip is niet iets wat vermindert met de eeuwen, het verandert alleen. Hedendaagse lezers begrijpen een achttiende-eeuwse tekst op een andere manier dan de lezers uit de achttiende eeuw, maar daarbij is eerder sprake van een verrijking dan van een verarming: er worden nieuwe betekenissen toegevoegd aan de bestaande betekenissen, het betekenispotentiaal van de tekst groeit. Volgens sommigen is dat zelfs hét kenmerk van een klassieker: juist doordat elke tijd het werk nieuwe betekenis toekent, blijft het leven.
Tot zover de theorie. Inmiddels heb ik er een jaar of zeven van harde vertaalpraktijk op zitten, inclusief een aantal teksten uit de achttiende en de vroege negentiende eeuw, en op grond van dat minicorpus (Diderot, Vauvenargues, Constant, Denon) durf ik nu een zeer oneerbiedig vermoeden uit te spreken, namelijk: hedendaagse Franse lezers begrijpen veel minder van Franse teksten uit, zeg, de achttiende eeuw dan ze zelf wel denken. Het achttiende-eeuwse Frans verschilt namelijk op het eerste gezicht nauwelijks van het moderne Frans, dus de moderne lezer voelt zich er direct in thuis, en bovendien zijn gewone lezers toch al niet geneigd stil te staan bij elk woord. Dit in tegenstelling tot vertalers, die (enkele genieën daargelaten) nu eenmaal niet zo hard kunnen lopen dat ze de valkuilen domweg niet zien.
Als beginnende vertaler verwacht je natuurlijk dat de tekstbezorgers van geannoteerde uitgaven alle valkuilen wel voor je signaleren. Niets is minder waar: ook zij vliegen zo hard dat ze de problemen niet eens opmerken, hetzij omdat ze zich niet meer kunnen voorstellen dat iemand anders niet weet wat zij wel weten, hetzij (en dat is waarschijnlijker, want sommige evidente valkuilen signaleren ze wel) omdat zijzelf de tekst ook nog altijd lezen met een snelle moderne blik. Iedereen holt, iedereen haast zich, alleen de vertaler beweegt zich voetje voor voetje voort, struikelend over hobbels en bobbels die verder niemand ziet. En juist daarmee, o paradox, maakt hij zichzelf zichtbaar. Zichtbaar voor wie? Voor wie de moeite neemt om voetje voor voetje met hem mee te struikelen: door de vertaling met de oorspronkelijke tekst te vergelijken, keuzes af te wegen, woordenboeken op te slaan, kortom de vertaling in gedachten nog eens dunnetjes over te doen, misschien wel met een ander resultaat. Goede vertalers zijn alleen zichtbaar voor andere vertalers.
Tijd nu voor wat voorbeelden om mijn boude beweringen mee te staven. Ik zal daarvoor schaamteloos uit mijn eigen minicorpus putten, met name uit de roman Jacques le fataliste van Diderot, want dat is een typisch voorbeeld van een oude tekst die voor de moderne lezer lekker wegleest maar bijzonder lastig te vertalen is (ik hoop er binnenkort mee klaar te zijn, na jaren van gestruikel). Het begint zo:
Hoe hadden ze elkaar ontmoet? Bij toeval, zoals iedereen. Hoe heetten ze? Wat gaat u dat aan? Waar kwamen ze vandaan? Van de dichtstbijzijnde plaats. Waar gingen ze heen? Weet een mens waarheen hij gaat? Wat zeiden ze? De meester zei niets, en Jacques zei dat zijn kapitein zei dat alle goede en slechte dingen die ons hier beneden overkomen, daar boven geschreven staan.
MEESTER. – Dat is een sterke spreuk.
JACQUES. – Mijn kapitein voegde eraan toe dat elke kogel die uit een geweer kwam zijn bestemming had.
MEESTER. – En hij had gelijk...
Het eerste kleine betekenisprobleem doet zich voor aan het begin van de dialoog. ‘C’est un grand mot que cela’, zegt de meester, maar wat betekent dat precies? In de bestaande Nederlandse vertaling van J.D. Hubert-Reerink (Prisma Klassieken, 1978) wordt het vertaald met: ‘Wat een grote woorden’. Dat ben je als moderne lezer inderdaad geneigd erin te lezen, maar waarom zegt de meester dan vervolgens dat de kapitein gelijk had? Andere vertalers hebben er ook mee geworsteld. Christel Gersch bijvoorbeeld, in haar Duitse vertaling uit hetzelfde jaar: ‘Hm, ein großes Wort!’ (En daarna, om de dreigende tegenspraak weg te nemen: ‘Da hat er wohl recht gehabt…’). Michael Henry kiest in zijn mooie Engelse vertaling voor een oplossing die zowel ironisch als serieus kan worden gelezen: ‘That’s very profound’. Zelf neigde ik aanvankelijk bij gebrek aan beter ook naar zo’n dubbelzinnige vertaling (‘Dat is mooi gezegd’), maar inmiddels, na diverse oude woordenboeken te hebben geraadpleegd, denk ik dat er van ironie geen sprake is. ‘Vous dites là un grand mot’, luidt een voorbeeldzin in de Dictionnaire de l’Académie française van 1762, met als uitleg dat de term ‘un grand mot’ gebruikt wordt ‘wanneer iemand iets cruciaals en belangrijks heeft gezegd’. De Littré definieert dezelfde term als een ‘uitspraak van groot belang’ of een ‘opmerkelijke spreuk of uitdrukking’, bijvoorbeeld: ‘Pythagore dit: ne mangez pas votre coeur. C’est un grand mot’. En de Dictionnaire de Trévoux, ten slotte, maakt een duidelijk onderscheid tussen ‘de grands mots’, grote woorden, en ‘un grand mot’, een sententie of apofthegma. Maar de echte reden waarom ik kies voor een niet-ironische vertaling is natuurlijk het vervolg van dialoog: het zou bijzonder vreemd zijn als de meester de eerste spreuk van de kapitein afdeed als ‘grote woorden’, terwijl hij het met de tweede (die min of meer dezelfde strekking heeft) volledig eens is.
Van een eenvoudige term als ‘grand mot’ kun je moeilijk verwachten dat hij in een voetnoot wordt uitgelegd: dat zou het notenapparaat veel te zwaar maken. Toch zullen veel moderne lezers, inclusief moedertaalsprekers, de term intuïtief verkeerd begrijpen. Hetzelfde geldt voor tal van andere woorden en termen die niet specifiek genoeg zijn om de aandacht van de tekstbezorgers te trekken, maar voldoende van het moderne gebruik afwijken om de werkelijk aandachtige lezer te laten struikelen. Vaak gaat het om woorden uit het gevoelsidioom waarvan de betekenis in de loop der eeuwen is verzwakt: aimable betekent beminnenswaardig, ennui smart, angoisse hevige pijn, enzovoort. Meestal kun je de betekenis van dat soort woorden wel uit de context afleiden, maar gewoonte maakt blind, en zo vertalen drie van de vier andere vertalingen die ik in huis heb de ‘angoisse’ van iemand die net van zijn paard is gevallen als ‘angst’. Ik heb dat soort valkuiltjes in het achttiende-eeuwse Frans een tijdlang aangestreept, het zijn er ongeveer twee per bladzijde: aventure betekent noodlot, protester stellig verklaren, impertinent irrelevant, payer bien contant betalen, pratiques zijn klanten of patiënten, de comédie ancienne is de Attische komedie, het scheldwoord bourreau wordt gebruikt als uiting van ongeduld, mes enfants is een aanspreekvorm voor mensen van een veel lager geachte stand, en imposer à quelqu’un betekent iemand bedriegen, être bien tenté is zeer veel zin hebben om iets te doen, een grande fille is een huwbaar meisje, een homme de plaisir een man van de wereld, een inventaire een openbare verkoop, embonpoint blakende gezondheid, een vin loyal een wijn van goede kwaliteit, le pré de plek die is aangewezen voor een duel, en ga zo maar door: allemaal kleine betekenisverschillen met het moderne Frans waar de gewone lezer moeiteloos overheen leest.
De moraal van dit verhaal? Vertalers, struikel zoveel u kunt, bekwaam u in de kunst van het langzaam lezen, want als u niet gevoelig bent voor kleine betekenisverschillen, bent u de grote roem niet waard. Er zijn tegenwoordig cd-roms en dvd’s met oude woordenboeken en lexica in de handel: koop ze allemaal, want zij maken het verschil tussen uw werk en dat van de vorige generaties. Niet omdat u er sneller door gaat vertalen (integendeel!), maar omdat ze uw zichtbaarheid vergroten. De zichtbaarheid van de pompbediende die net de voorruit heeft gewassen.