Abstract: Twee vertalingen door Nederlandstalige schrijvers spraken Naaijkens het meest tot de verbeelding: Rond voor rond of als een pikhouweel. Klassieke Arabische erotica, samengesteld, vertaald en van commentaar voorzien door Hafid Bouazza, vanwege de levendige, originele vertalingen en de nieuwe beelden en woorden die de schrijver in onze taal introduceert; en Tom Lanoye’s Niemandsland. Gedichten uit de Groote Oorlog, vanwege de creativiteit waarmee Lanoye de monologische teksten van Wilfred Owen, Siegfried Sassoon en Isaac Rosenberg dramatiseert en ‘in scène zet’.
'Ik wilde in het Nederlands iets van het Arabisch laten doorklinken en ik hoop dat mijn nomadenfluit niet al te dissonant klinkt in de weiden en langs de wateren van mijn stiefmoedertaal.' Aldus Hafid Bouazza in zijn verantwoording bij een vertaling van klassieke Arabische erotica die in het jaar 2002 bij Prometheus verscheen onder de zonderlinge titel Rond voor rond of als een pikhouweel. De bloemlezing is buitengewoon prikkelend, op allerlei vlakken: natuurlijk vanwege de teksten – van negende-eeuwse auteurs als al-Djaahiz, Ibn Roemi en Raashid ibn Ishaaq, die ik nu niet citeer – maar ook vanwege de uitgave als geheel en de vertalingen in het bijzonder.
Bouazza introduceert ‘schijndode oogleden’ (p. 125), ‘de kinkknelishuis’ (p.107) en nog veel meer moois, en daar blijft het niet bij. In de kantlijn bij zijn vertalingen, die buitengewoon levendig zijn en de indruk geven dat het volkomen nieuwe, originele teksten betreft, staat commentaar. Daarin worden de verhalen verteld van de woorden, de vertaalproblemen en de associaties die in de auteur opkwamen. De schijndode oogleden deden hem bij voorbeeld denken aan een passage uit Finnegans Wake waarin een Ierse prinses geprezen wordt om haar ‘firstclass pair of bedroom eyes of most unhomy blue’; Bouazza voegt er nog wat varianten aan toe, als ‘kwijnende oogopslag’, ‘zware oogleden’ en ‘slaapkamerogen’, die het in de vertaling zelf niet gered hebben.
Op een andere plaats geeft Bouazza te kennen terug te komen op een eerdere vertaling, gepubliceerd in Schoon in elk oog is wat het bemint (Bert Bakker, 2000). Wijzend op zijn hedendaagse concurrent – Geert Jan van Gelder en diens Een Arabische tuin (Bulaaq en Van Halewyck z.j. [2000]) – wordt in een voetnoot terloops een kwatrijn verbeterd (omdat Bouazza eerst ‘taraa’ib’ las in plaats van ‘atraab’, p. 34). Prachtig is dat. Net als die veelvoud aan volslagen onbekende Nederlandse woorden. Ze krijgen een heel vanzelfsprekende plaats in broeierige teksten waarin talloze geslachtsdelen van mannen en vrouwen omsluierd worden met de liefde en haar metaforen.
En altijd zijn er zijsprongen en bizarre invallen. Dat merkwaardige ‘knikknelishuis’, dat ik hierboven noemde, wordt niet rechtstreeks verklaard: Bouazza legt een verband met ‘khaaq baaq’, ‘het geluid dat de penis in een ruime vagina tijdens de daad voortbrengt, het luidruchtig geklots van de schaamdelen en bij uitbreiding hoorbaar heigaten, maar ook een benaming voor de vagijn’ (p. 107). Het zijn zinnen waarbij je je adem inhoudt als-ie niet al gestokt is.
De Arabist Wim Raven was (in NRC Handelsblad) minder ingenomen met deze vertalingen, hij geeft de voorkeur aan ‘heldere’ vertalingen, die van de eerder genoemde Van Gelder en van Richard van Leeuwen (met verwijzing naar een fragment uit de Vertellingen van duizend-en-één-nacht, dat door Bouazza in deze bundel is opgenomen). Voor mij is het geen gepuzzel wat Bouazza doet. Deze vertaler wil het rijke betekenissenveld in zijn vertaling even rijk laten zijn, hij wenst de muur van de onvertaalbaarheid te slechten. Eskimo’s hebben honderd namen voor sneeuw, luidt het theoretische adagium dat vertaalwetenschappers aandragen om de grenzen van het vertalen aan te geven. Negende-eeuwse Arabieren hebben talloze namen voor geslachtsdelen, in welke toestand ze zich ook bevinden. Bouazza is goed in de vrouwelijke delen; de dichter Th. van Os betaalde hem in zijn bespreking van de bundel (in Vrij Nederland) met gelijke munt terug door een lijstje namen voor de mannelijke delen te leveren – duidelijk uit enthousiasme voor het spel dat Bouazza in dit boekje speelt. Dit is een vertaling die tot de verbeelding spreekt omdat de verbeelding erin is binnengeslopen.
Hetzelfde wil ik laten gelden voor een vertaling met een geheel ander thema, de oorlog, de Grote Oorlog. Net als Bouazza, die intussen Marlowe, Koran-verzen en Shakespeare vertaalde, besteedt de Vlaamse schrijver Tom Lanoye een deel van zijn tijd en van zijn scheppingskracht aan het vertalen. Zijn Medea en Shakespeare’s koningsdrama’s kennen we intussen. De Standaard gaf hem in 2001 de opdracht een aantal eerste-wereldoorloggedichten te vertalen, en in 2002 gebeurde dat nogmaals.
De vertalingen, waaraan de taal van de auteur-vertaler sterk af te lezen valt, lokten veel reacties uit, onder meer een negatieve van de dichteres Christine D’haen, die er de originelen niet meer in herkennen kon (‘Tom Lanoye vermoordt John McCrae’, heette haar kritiek van 22 november 2001). Lanoye gebruikt, net als eerder in Ten Oorlog, alle registers die hem ter beschikking staan; er staat in het boek zelfs een vertaling van ‘The Assault’ van Robert Nichols waar Lanoye in de huid van Paul van Ostaijen kruipt en de dichtregels (net als in Bezette Stad) in verschillende typografie alle hoeken van de bladzijden laat zien. Niets lijkt Lanoye te dol, maar nader beschouwd blijft hij ‘op een verrassende manier toch trouw’ (Willy Vandeweghe).
Arjan Peters gebruikte in de Volkskrant de bijvoeglijke naamwoorden ‘eerbiedig en authentiek’ om er zowel Lanoye’s oorspronkelijke werk mee te karakteriseren als zijn vertalingen. Dat is bijzonder, vertalingen authentiek noemen, maar het is scherp gezien. En net als bij Bouazza komen de teksten – die van zeer traditionele dichters, jong begonnen, jong gestorven – werkelijk tot leven. Een intelligente bespreking van Niemandsland stond in de Poëziekrant van november/december 2002. Els Leemans merkte daarin op dat deze vertalingen niet melodieus zijn (iets dat J. Eijkelboom wel probeert in De warpoets, dat eveneens eind 2002 verscheen bij Wagner & Van Santen). Haar verklaring daarvoor is interessant: ‘Toch had ik vaak de indruk een stem te horen, alsof ik midden in een dialoog was beland.’ Ik denk inderdaad dat Lanoye de eenzame, monologische teksten van Wilfred Owen, Siegfried Sassoon en Isaac Rosenberg dramatiseert, in scène zet. Het is drama: de pure performance van een creatieve geest, en tegelijk een manier om jonge soldaten daar neer te zetten waar zij aan het dichten zijn: in de loopgraven, waar zo meteen de bommen inslaan.
Rond voor rond of als een pikhouweel. Klassieke Arabische erotica. Samengesteld, vertaald en van commentaar voorzien door Hafid Bouazza. Amsterdam: Prometheus, 2002.
Tom Lanoye, Niemandsland. Gedichten uit de Groote Oorlog. Met foto’s van Michel Hendryckx en tekeningen van Dooreman. Amsterdam: Prometheus, 2002.