Abstract: Denissen vertaalde in de afgelopen vijftien jaar tien literaire werken in samenwerking met acht beginnende vertalers en maakt zich sterk voor deze vorm van individuele begeleiding.
In december 2000 vonden te Nijmegen de tweede ‘literaire vertaaldagen’ plaats. Deze keer waren de dagen gewijd aan het voorstel tot het instellen van een mentoraatssyteem voor beginnende literair vertalers. Op individueel niveau nemen meesters soms al novicen onder hun hoede, zoals blijkt uit onderstaande bijdrage aan de vertaaldagen.
In de voorbije vijftien jaar heb ik tien literaire werken en een aantal bijdragen aan literaire tijdschriften vertaald in samenwerking met acht beginnende vertalers. Dat is ruim één derde van wat ik in die periode heb vertaald. Het gaat om teksten in verschillende genres: narratief proza, literaire essays en één toneelstuk, en uit twee talen: Italiaans en Frans. Een aantal aspecten van deze ervaring zijn verschillend van die van de mentoraten waarover thans op institutioneel niveau wordt nagedacht, maar een aantal andere komen ermee overeen en kunnen misschien denkstof leveren voor het debat erover.
Laat ik om te beginnen de context schetsen waarin dit experiment zich heeft afgespeeld. Sinds 1972 ben ik docent vertalen Italiaans ‒ Nederlands aan een vertalersopleiding in Antwerpen, in het begin fulltime en sinds het eind van de jaren ’80 parttime in combinatie met een praktijk als literair vertaler. Voor alle duidelijkheid: het gaat om een opleiding die vooral gericht is op het bedrijfsleven en de overheidsinstellingen, en waarvan trouwens minder dan twintig procent van de afgestudeerden effectief in de vertalerij terechtkomt. Het merendeel van de vertaaloefeningen, of het nu om technische of om meer algemene teksten gaat, wordt in het instituut in kwestie trouwens gegeven door docenten die zelf niet of nauwelijks praktijkervaring als vertaler hebben. Literaire vertaling speelt in het hele schoolgebeuren met andere woorden hooguit een marginale rol, ook al bestaat er sinds een tiental jaren voor de studenten in de laatste twee jaren van hun opleiding een bescheiden optievak literaire vertaling (2,5 uur per week) dat bemand werd door docenten uit de literaire praktijk zoals Paul Claes, Chris van de Poel en ikzelf en door de vertaalwetenschapper Raymond van de Broeck. Dit optievak wordt met ingang van het lopende academiejaar afgebouwd en zal worden vervangen door een ‘module literaire vertaling’ in het laatste jaar, waarvan de contouren op dit moment nog erg vaag zijn.
Toch biedt zich er af en toe een enkele student aan met reële belangstelling én talent voor literaire vertaling. In een groep als de Italiaanse komt zoiets om de twee, drie jaar voor, in grotere groepen wellicht iets frequenter. Aangezien de studenten aan het eind van hun studie een scriptie moeten afleveren, kiezen degenen met literaire belangstelling meestal voor een geannoteerde literaire vertaling, waarbij ook een inleiding over de auteur en het boek en een hoofdstukje over de vertaalaanpak worden gevraagd. Bij de keuze van een begeleider wenden ze zich vaak tot een van de niet zo talrijke collega’s die ook als literair vertaler enige praktische ervaring hebben. Voor die docenten is dit de mogelijkheid bij uitstek om talenten op het spoor te komen en ze een eindweegs te begeleiden.
Tussen haakjes, na een kwarteeuw ervaring geloof ik absoluut niet meer dat je vertalers kunt opleiden in groepen van dertig, wat de laatste jaren de gemiddelde omvang is van de groepen waaraan ik vertaaloefeningen heb gegeven. Waar ik wél heilig in geloof, is het nut van individuele begeleiding, en daarom ben ik zo blij met het feit dat er nu over mentoraten wordt nagedacht.
De vertaalscripties aan het eind van hun opleiding zijn voor de acht beginnende vertalers met wie ik tot nu toe heb samengewerkt zonder uitzondering de eerste fase van een proces van individuele begeleiding geweest. Ze stelden mij in staat om hun capaciteiten beter in te schatten (welke teksten konden ze in die fase aan en welke niet, wat waren hun sterkere wat hun zwakkere punten, enzovoort) en hen waarschijnlijk om uit te maken of ze wat aan me hadden en of we min of meer op dezelfde golflengte zaten.
De motivering waarom ik aan acht van hen (of liever negen, maar daar kom ik straks op terug) heb voorgesteld om na afloop van de scriptie samen een échte vertaling (dat wil zeggen een vertaling voor de ‘markt’) te maken, is tweeledig: ze heeft een negatieve en een positieve kant.
Laat ik met de negatieve beginnen: dat is namelijk mijn eigen frustratie omdat mijn leerproces als literair vertaler zo ellendig lang heeft geduurd. Ik heb zelf in de tweede helft van de jaren ’60 een vertalersopleiding gevolgd (niet dezelfde als waar ik nu doceer) omdat het voor mij al vroeg een uitgemaakte zaak was dat ik literair vertaler wilde worden. Na afloop van die opleiding had ik voor mezelf de indruk dat ik wel wat talenkennis had opgedaan, maar dat ik als vertaler, en zeker als literair vertaler, werkelijk nergens stond. Uiteindelijk heb ik er tien lange jaren over gedaan om te komen waar ik zijn wilde en ben ik maar stukje bij beetje dichter bij mijn doel gekomen, eerst als technisch vertaler bij de toenmalige EEG, daarna als ondertitelaar bij de toenmalige BRT en vervolgens als vertaler van tentoonstellingscatalogi en geïllustreerde kunstboeken. Ik vroeg me af of ik voor sommige van mijn betere studenten die lange en soms ontmoedigende weg niet wat kon verkorten.
De positieve motivering had te maken met die net vermelde baan bij de vertaaldienst van de EEG. Tijdens je eerste zes maanden werd je daar namelijk heel zorgvuldig begeleid door een oudere en ervarener vertaler (revisor heette hij daar, als ik me goed herinner), die niet alleen je teksten heel grondig nalas en verbeterde, maar die je daarna in een gesprek ook uitgebreid uitlegde waaróm sommige vertaaloplossingen niet goed waren en hoe je in de toekomst die fouten kon vermijden. Eigenlijk ben ik pas in de loop van die zes maanden een vertaler geworden. Het ging om teksten die me geen ene moer interesseerden, en toen die zes maanden leertijd erop zaten, begon ik me al spoedig te vervelen, maar dáár is in elk geval mijn geloof in de heilzaamheid van individuele begeleiding van beginnende vertalers ontstaan. Had ik voor de gedroomde literaire vertaling maar een mentor gehad zoals ik er een heb gekregen voor de veel minder nagestreefde technische vertaling, heb ik vaak bij mezelf verzucht. Dan had mijn weg er naartoe jaren korter kunnen zijn.
Op die manier is het idee ontstaan om mijn beste studenten aan te bieden wat ik zelf node had gemist.
Hoe ging het nu praktisch in zijn werk? Nadat mijn studenten afgestudeerd waren, polste ik ze of ze zin hadden in een gezamenlijk project, en meestal hadden ze dat. In dat geval polste ik op mijn beurt de uitgevers voor wie ik al had gewerkt, en meestal kwam er dan vrij spoedig een voorstel uit de bus. Ik garandeerde hun namelijk dat ze een behoorlijk eindproduct in handen zouden krijgen, met ander woorden: ik stak ook persoonlijk als vertaler mijn nek uit. Dat kon ik, zoals gezegd, ook makkelijker omdat ik al een redelijke kijk had op de capaciteiten van de beginnende vertaler met wie ik scheep ging. Ik kon dus ook met min of meer grote zekerheid zeggen welk soort boeken hij of zij aankon en bij welk soort boeken het risico dat hij het niet of nog niet zou aankunnen te groot zou zijn (waarmee ik in de eerste plaats mezelf de das zou omdoen, aangezien ik de uitgever kwaliteitsgaranties had gegeven). Financieel waren de-afspraken heel eenvoudig: we vroegen om het opstellen van een fifty-fifty contract: elk de helft van het honorarium, elk de helft van de royalty’s, en we signeerden de vertaling gezamenlijk. Ook al stak de debutant in de regel drie keer meer tijd in het eindproduct dan ikzelf (maar het is ook wel eens anders uitgevallen), toch leek dat me een rechtvaardige oplossing, en niemand heeft er ooit over geklaagd: ik had voor de opdracht gezorgd, ik stak er ook mijn ervaring in, en ik nam het risico ten opzichte van de uitgever. En uiteindelijk had ik toch altijd de indruk dat het me net zoveel tijd kostte als wanneer ik het in mijn eentje had gedaan.
De werkwijze was ongeveer de volgende: nadat we allebei het boek hadden gelezen, begonnen we met een grondig gesprek over de tekst en de vertaling ervan. Hoe lees jij die tekst? Welk register zou jij kiezen om hem te vertalen? Wat lijken jou de grootste moeilijkheden, welke hulpmiddelen hebben we nodig om deze klus te klaren, enzovoort Het eerste hoofdstuk keek ik heel grondig na, ik schreef er alternatieve vertalingen bij telkens als die bij me opkwamen, een enkele keer vertaalde ik zelf een paar bladzijden als vergelijkingsmateriaal. Daarna kwamen we weer bij elkaar om al die aantekeningen grondig door te praten. Waarna we een definitief werkschema afspraken. Dat bestond er meestal uit dat mijn compagnon me de tekst zou bezorgen in afleveringen van circa twintig bladzijden telkens als hij daarmee klaar meende te zijn. Ik beloofde dat ik die met mijn aantekeningen zo spoedig mogelijk terug zou bezorgen. Dat had een dubbel voordeel: ik zou niet het risico lopen op een bepaald moment de hele tekst over mij heen te krijgen en pas dan te moeten vaststellen dat er iets fundamenteel was misgelopen, en wat ik aan verbeteringen voorstelde, kon in de rest van de tekst al worden meegenomen, zodat mijn interventies normaal gezien schaarser moesten worden naarmate de tekst vorderde. De afspraak was ook: als je er bij een bepaalde zin écht niet uitkomt, verlies dan geen halve dag, maar laten we het samen proberen. En: als je het met bepaalde voorgestelde verbeteringen niet eens bent, laat dan gewoon de dubbels staan tot in de eindfase.
Voor die eindfase probeerden we altijd een paar dagen in een vertalershuis te versieren: niet om op neutraal terrein te spelen, maar vooral vanwege de stimulerende sfeer die daar heerst, en om ons volle dagen ongestoord over de tekst te kunnen buigen. Daar namen we de vertaling van a tot z door (één van beiden las hem hardop voor), we hakten de laatste knopen door, beten ons samen vast in de laatste problemen tot we een oplossing hadden gevonden. Meestal waren dat uitputtende, maar tegelijk ook heel bevredigende dagen. De drukproef deden we ook met z’n tweeën, tenminste als mijn partner aan zijn eerste drukproef toe was, zodat hij of zij ook daarmee ervaring opdeed.
Is het dan nooit misgelopen? Jawel, één keer: dat is die negende vertaler (of liever vertaalster) waar ik het daarstraks over had. Wát er misgelopen is, had denkelijk meer met privéomstandigheden te maken dan met het systeem op zichzelf, maar het bewijst toch dat het ook mis kan lopen. De eerste afspraken waren verlopen zoals de andere keren: we hadden de tekst doorgepraat, ik had de eerste bladzijden grondig doorgenomen en met haar besproken, we hadden een werkschema opgesteld. Kort daarop moet zij een jongeman hebben ontmoet die tegelijk belangstelling had voor háár en voor verre landstreken maar niet voor haar vertaalambities. De afgesproken hoofdstukken kwamen niet of met grote vertraging bij me aan en waren duidelijk haastig op papier gegooid: de kwaliteit was stukken lager dan ik op grond van haar scriptie had kunnen verwachten. Als ik haar probeerde te bellen, kreeg ik meestal haar moeder aan de lijn, die me vertelde dat ze met haar vriend in Afrika, of in het Verre Oosten, of in Oceanië verbleef. Op mijn brieven om uitleg kwam geen antwoord. Op een bepaald moment voelde ik me verplicht om naar de uitgever toe te stappen en hem te vertellen dat de zaak in het honderd was gelopen. Hij was bereid een paar maanden uitstel toe te staan op voorwaarde dat ik het probleem zelf oploste. Ik heb hem toen voorgesteld om het contract te vernietigen en heb mijn medevertaalster daarvan met een aangetekende brief op de hoogte gesteld. Ze heeft er zelfs niet op gereageerd. Vermoedelijk was het ook voor haar een opluchting, ik heb haar in elk geval nooit meer gehoord of gezien. Ik had hier behoorlijk door in de problemen kunnen komen, want ik was op dat moment ook zelf bezig met een vertaling die me grotendeels in beslag nam. Toen is het een van mijn vorige studenten en medevertalers geweest die me uit de puree heeft geholpen. Hij heeft binnen de afgesproken termijn, en in zijn eentje ‒ al heb ik uit dankbaarheid zijn vertaling wel nagelezen ‒ de klus geklaard.
De overige ervaringen zijn zonder meer positief. Maar wat hebben ze uiteindelijk opgeleverd? Hoeveel van de acht hebben het uiteindelijk in de literaire vertaling gemaakt? Eén ‒ misschien de meest getalenteerde van allemaal ‒ behoort helaas niet meer tot de levenden. Eén is fulltime vertaler van ondertitels geworden. Twee zijn naar Italië geëmigreerd; de eerste werkt in een import-exportbedrijf van groenten en fruit en vertaalt in zijn vrije tijd nog wel eens teksten voor een christelijke liefdadigheidsorganisatie, de andere heeft daar een vertaalbureautje opgezet en zich gespecialiseerd in het vertalen van kunstboeken en toeristische brochures. Onlangs heeft ze de autobiografie van een befaamde blinde Italiaanse kweler in het Nederlands omgezet. Eén is compleet uit de vertalerij verdwenen.’ Als ik literair vertaler wil worden,’ zei ze me, ‘ben ik wel verplicht om tot mijn dertigste bij mijn ouders te blijven wonen, en daar pas ik voor.’ Ik heb daar alle begrip voor. Iedereen die in de literaire vertaalpraktijk staat, weet dat het allesbehalve een vetpot is. Drie zijn de literaire vertaling trouw gebleven, zij het dat geen van hen zich er voltijds aan kan wijden. Ik vind dit een heel redelijk resultaat, en ik vermoed dat ook een mentoratenprogramma dit soort percentages van tevoren moet incalculeren om desillusies te voorkomen. Eén van die drie die wel zijn doorgegaan is behalve een min of meer vaste vertaalpartner ook mijn levensgezellin geworden. Misschien kan een mentoratenprogramma zich tegen dit soort ongelukken verzekeren.
Ik heb voor deze gelegenheid een paar van hen opgebeld of gemaild om te vragen wat nu het voornaamste is wat ze van die ervaring hebben opgestoken (want ook dat is misschien het vermelden waard: allemaal zijn ze, zoal niet vrienden, dan toch goede kennissen gebleven).
‘Dat een tekst méér is dan een verzameling zinnen,’ antwoordde er een, ‘dat wij ons als beginners blind staarden op een moeilijk te vertalen woord of zin en daarbij het geheel uit het oog verloren.’
‘Dat het Nederlands uiteindelijk het belangrijkste is van allemaal, terwijl we in het begin dachten dat het vooral om de vreemde taal te doen was,’ antwoordde een ander.
‘Hoe je de hulpmiddelen ‒ woordenboeken, encyclopedieën, naslagwerken ‒ zo efficiënt mogelijk kunt gebruiken,’ luidde een derde antwoord.
Voor ervaren vertalers zullen dit allemaal evidenties zijn, voor beginners zijn ze dat niet.
Wat ik er zelf aan heb overgehouden, is: dat ook een ervaren vertaler van een beginner van alles kan leren. Soms hebben de gesprekken met hen me dingen bijgebracht waar ik als vertaler veel rijker van ben geworden. Het is nooit eenrichtingsverkeer geweest. Ik denk dat dát de grootste uitdaging voor een mentoratenprogramma zal vormen: hoe te voorkomen dat het eenrichtingsverkeer wordt.