Dankwoord Dr. Elly Jaffé-prijs    27-29

Hans van Pinxteren

Abstract: Op 25 mei jl. werd de Dr. Elly Jaffé-prijs 2000 uitgereikt aan de vertaler Hans van Pinxteren. Hij ontving de prijs in het bijzonder voor zijn vertaling van Michel de Montaigne, Ik ben nogal klein van stuk, Essays over de ijdelheid alsmede voor zijn verdere oeuvre. Volgens de jury is ‘Hans van Pinxteren er op weergaloze wijze in geslaagd een belangrijke tekst te ontsluiten voor een modern publiek. Zijn vertaling van Montaignes essays getuigt niet alleen van een meesterlijke beheersing van de Nederlandse taal, die bij hem zijn kracht vooral ontleent aan soberheid, maar vooral van een subtiele, uitgewogen vrijheid ten opzichte van de oorspronkelijke tekst. Juist die vrijheid stelt hem in staat Montaignes teksten met nieuw leven te bezielen’. De prijs (ter waarde van ƒ 100.000) is door de naamgeefster ingesteld ter bekroning van de beste vertaling uit het Frans van de afgelopen drie jaar. Het was de eerste keer dat de tweejaarlijkse prijs werd uitgereikt. De jury bestond uit Margot Dijkgraaf, Jeanne Holierhoek en Nelleke van Maaren. Hun rapport is in een apart boekje uitgegeven. Hieronder het dankwoord zoals dat door Hans van Pinxteren werd uitgesproken na inontvangstneming van de prijs.

 

Om te beginnen wil ik mevrouw Jaffé persoonlijk bedanken voor haar initiatief deze fantastische prijs en stipendia beschikbaar te stellen, die zo’n grote stimulans voor de vertalers uit het Frans betekenen. Ik vind het een enorme eer de eerste Dr Elly Jaffé-prijs in ontvangst te mogen nemen. Het bericht van de toekenning kwam voor mij uit de hemel vallen. Het wonder was des te groter omdat hiermee plotseling iemand die ik vroeger vaak ontmoet had, mevrouw Jaffé, als uit een vorig leven in mijn bestaan terugkwam en daarin meteen weer een rol van grote betekenis ging spelen. Maar in een heel andere zetting dan destijds. In mijn studententijd heb ik onnoemelijk veel baantjes gehad. Zo werkte ik begin jaren ‘70 anderhalve dag per week op de blindenbibliotheek in Amsterdam, afdeling Gesproken Boek. Daar werden alle mogelijke boeken voorgelezen en op geluidsbanden geregistreerd. Ik had er als taak de bandrecorder te bedienen en tijdens het voorlezen goed op te letten of de tekst overkwam, en om eventueel in te grijpen als ik versprekingen hoorde. Dat ingrijpen gebeurde, om eerlijk de waarheid te zeggen, heel weinig. Het enige wat ik hoefde te doen was de bandrecorder aan te zetten, en terwijl ik in mijn stoel achterover leunde vlogen als gebraden haantjes de mooiste verhalen uit de wereldliteratuur naar mij toe. Een van de lezeressen daar was mevrouw Jaffé, die boeken in het Frans prachtig voorlas. Toen in 1978 de eerste door mij vertaalde roman verscheen, heb ik haar als dank voor al die mooie voorlees-uren een exemplaar van Salammbô gestuurd. Ik wil hier graag een passage citeren uit de brief die ik toen van haar ontving in reactie op mijn vertaling. ‘Natuurlijk heb ik detailkritiek,’ schrijft zij, ‘maar geen twee mensen vertalen gelijk en bovendien behoor je nu eenmaal tot een jongere generatie met een ander taalgebruik.’ In deze woorden komen mijns inziens een aantal wezenlijke aspecten van het vertalen aan de orde. Voor mijzelf kon ik er de conclusie uit trekken, dat elke vertaling uniek is en dat, ook al denk je dat je het goed doet, er altijd detailkritiek op je werk valt te leveren. Bovendien zal jouw taalgebruik net als dat van je voorgangers verouderen en vraagt elke generatie om een nieuwe benadering van een meesterwerk.

Nu iets over mijn werk aan de Essais van Montaigne. Toen mij in 1991 door uitgeverij Athenaeum, Polak en Van Gennep gevraagd werd of ik de Essais wilde vertalen, heb ik grif ja gezegd. Als student Frans was ik al hevig door Montaigne geboeid, al moet ik er bij zeggen dat mijn interesse grotendeels samenviel met eigenbelang. In de Essais praat Montaigne uitgebreid over zijn kwalen, met name over de niersteen waaraan hij leed. Nu had ik in die periode zelf last van niersteen, en mijn aandacht ging vooral uit naar deze passages in de Essais. Van Montaigne leerde ik dat je, door je wilskracht goed te richten, ook met deze pijn om kunt gaan. Hij beschrijft hoe hij eens tijdens een serie kolieken in staat is geweest acht uur lang paard te rijden. Nu heb ik nooit leren paardrijden, en ik ben er zelfs op de fiets nooit in geslaagd acht uur achtereen een niersteenaanval te doorstaan. Maar mijn kwaal heeft me wel een aanknopingspunt met Montaigne gegeven, en is de toegangspoort geworden waarlangs ik de wereld van de Essais in ben getrokken. Uit die eerste confrontatie met Montaigne was me vooral een indruk bijgebleven of ik hem persoonlijk had ontmoet, of ik hem had zien leven en horen vertellen over zijn leven alsof hij zo naast mij stond.

De Essais zijn één lange dialoog die Montaigne met zichzelf aangaat. Het is een dialoog waarin de lezer telkens opnieuw wordt uitgedaagd om, wars van alle vooroordelen en tegen gevestigde meningen in, zelf te denken. Dit uitdagende van Montaigne wilde ik in mijn vertaling benadrukken: iemand die persoonlijk tegen je praat, concreet, beeldend, in een taal die dicht tegen het gesproken woord aanligt, en geen abstract redenerende filosoof. En ik hoopte in staat te zijn iets van de stem die vier eeuwen geleden in het Frans heeft gesproken en zo direct tot ons blijft spreken, om deze stem door te laten klinken in het Nederlands. Van belang voor de toon van mijn vertaling was het feit dat er voldoende parallellen vallen te trekken tussen de instabiliteit en chaos in de wereld van Montaigne, het door burgeroorlog verscheurde Frankrijk, en de instabiliteit en de inflatie van waarden die het tijdperk kenmerken waarin wij leven. In beide tijden blijken de oude normen en waarden aan een herijking toe. Montaigne is modern in zijn kritische kijk op ingeburgerde ideeën en gewoontes; in het toetsen van het gedachtengoed van de klassieken op houdbaarheid in zijn tijd, in het steeds weer opnieuw bepalen van zijn houding: ‘Ik ben niet van één, drie of honderd misdaden getuige, maar van een algemeen aanvaarde moraal, die door haar meedogenloosheid en haar kwade trouw ‒ wat ik als de ergste van alle ondeugden beschouw ‒ zo mensonwaardig is dat ik er niet zonder afschuw naar kan kijken. En door deze manier van doen ben ik bijna even verbijsterd als verontwaardigd.’

Het is nu bijna tien jaar geleden dat ik aan de vertaling van de Essais ben begonnen. Met elk nieuw deeltje dat ik vertaal lijkt het moeilijker me door de rijstebrij-berg heen te eten. Het respect voor mijn voorgangers groeit met de jaren, niet alleen voor de vertaler die in 1692 de eerste vertaling maakte van de Essais, maar ook voor mijn directe voorgangers, die de kloof van drie eeuwen hebben overbrugd waarin dit werk niet vertaald werd in het Nederlands. Naarmate ik verder kom in deze onderneming worden de problemen er niet minder op. Het blijft een zwaar karwei om deze stem, die soms spreekt in bondige aforismen, dan weer in lange periodes van een wervelende gedachtegang, om deze stem in al zijn nuances weer te geven. Telkens weer stuit ik op zinnen en passages waarin het mij vrijwel onmogelijk is het standpunt te bepalen dat Montaigne bij het schrijven heeft ingenomen. De vraag is dan: wat voor intonatie moet ik in zulke zinnen leggen?

Gelukkig word ik in dit project door velen met raad en daad bijgestaan. Zonder hen zou mijn vertaling van de Essais ondenkbaar zijn. De leden van de commissie die mijn vertaling van wetenschappelijk commentaar voorzien, de uitgeverij die mij in mijn wensen bij dit project tegemoetkomt, mijn vrienden die de vertaling met mij doorspreken, en de leden van de cercle Montaigne, die mij suggesties doen, aan allen ben ik dank verschuldigd, al net als aan het Fonds voor de Letteren, dat mij het metterdaad mogelijk heeft gemaakt al deze jaren dit werk voort te zetten.

Rest mij de jury te bedanken die mij voor de Dr Elly Jafféprijs heeft voorgedragen. Deze uitverkiezing en de woorden uit het juryrapport zijn voor mij een enorme stimulans om mijn poging Montaigne vanzelfsprekend te laten zijn in mijn taal ‒ om dit project tot een goed einde te brengen.