Abstract: Filter laat, net als in het jaar ervoor, ‘mensen uit het veld’ beargumenteren wat zij de meest opvallende vertaling van het afgelopen jaar vinden. Naaijkens blikt ter inleiding terug op het vertaaljaar 1999 in het algemeen: overleden vertalers, grote vertaalprojecten, bekroningen, activiteiten en knuppels die in het hoenderhok gegooid werden.
Filter zet de traditie voort elk jaar de balans op te maken van wat zich op vertaalgebied heeft afgespeeld. Vooraanstaande critici, vertalers en andere deskundigen werd de vraag voorgelegd te beargumenteren wat voor hen de opvallendste vertaling of vertaalervaring van het jaar is geweest. Nadrukkelijk wordt die vraag neutraal gesteld: men mag de beste vertaling nomineren, een opvallende wanprestatie signaleren of een aangrijpende ervaring beschrijven. Een achterliggende gedachte onzerzijds is dat zo tegelijk de actuele manieren van denken over vertalen en vertaling komen bovendrijven. Het blijft van belang de aandacht op het vertalen te richten. Ons tijdschrift ontleent er zijn bestaansrecht aan.
Ik heb de indruk dat het vertaal jaar 1999 vooral bijzonder was om de vertalers die ons ontvielen. Dat waren niet de minste: de Nijhoff-prijswinnaar 1969 Marko Fondse, die ondermeer Gogol, Boelgakov en Majakovski vertaalde en een belangrijk redacteur was van De Tweede Ronde; de vertaalcriticus en literatuurkenner Wim Bronzwaer, die Rilke en Hopkins vertaalde; Karel van het Reve, die een flink aantal vertalers opleidde en de bedenker was van de slogan dat je hoort te vertalen wat er staat; de rasvertaler Ernst van Altena, een man met een ongehoord grote productie, die de Canterbury Tales, de Roman de la Rose en de Occitaanse troubadours vertaalde; en ten slotte Dorien Velthuijzen, die ondanks haar jonge leeftijd verantwoordelijk was voor heel wat vertalingen uit het Engelse taalgebied. Dat is voorwaar een indrukwekkend gezelschap dat boekenplanken vertaalde wereldliteratuur op zijn conto heeft staan.
Het is verheugend te zien dat er nog steeds ingezet wordt op grote vertaalprojecten. In 1999 werd bij voorbeeld verder gewerkt aan het complete werk van Aristoteles en de Nieuwe Bijbelvertaling. ‘Misschien wel het grootste vertaalproject uit de geschiedenis’ noemde Scientology haar eigen wereldwijde vertaling van L. Ron Hubbards Dianetics, de Leidraad voor het Menselijk Verstand. Het belangrijkst was waarschijnlijk de afronding van de vertaling van Prousts A la recherche du temps perdu door Thérèse Cornips. Richard van Leeuwen sloot zijn vertaling van de Duizend-en-één nacht af en voegde er een fenomenaal boek aan toe, De wereld van Sjahrazaad (Uitgeverij Bulaaq), met alfabetisch gerangschikte lemmata die je via een tiental ‘leesroutes’ kunt verwerken. De achtste leesroute heet ‘Teksten’ en als je die volgt leer je veel van de wondere wegen van de vertaling van dit Arabische meesterwerk.
Thérèse Cornips won de Nijhoff Prijs 1999. Tijdens het Joods Boeken Weekend 1999 werd Ruben Verhasselt, vertaler van Amos Oz, Yaakov Shabtai en Meir Shalev speciaal gehuldigd vanwege zijn bijzondere kwaliteiten als vertaler uit het Hebreeuws. Tineke van Dijk ontving de Meulenhoff Vertaalprijs voor haar Bassani-vertalingen, gebundeld in het prachtige boek dat Het verhaal van Ferrara heet. Ina Rilke verdiende de Vondel Translation Prize voor haar vertalingen in het Engels van werk van Cees Nooteboom en Margriet de Moor. De driejaarlijkse Dr Obe Postma Prijs voor de beste vertaling in of uit het Fries werd toegekend aan de vertaler Jabik Veenbaas, die de poëzie van Postma ontsloot voor het Nederlandse taalgebied (Meulenhoff). Ike Cialona ontving de Vertaalprijs van het Italiaanse ministerie van buitenlandse zaken voor haar vertaling van Ludovico Ariosto’s Orlando Furioso (Querido). Nominaties voor de Aristeionprijs werden verdiend door Ria van Hengel en Kees Mercks.
Er werden enkele belangwekkende activiteiten ontplooid, zoals de organisatie van het Nationaal Vertaalcongres door de vertalersvereniging NVTV. In Nijmegen werden de Eerste Literaire Vertaaldagen gehouden, een initiatief dat ongetwijfeld zal worden herhaald. Tussen de prijzen en congressen door werden een paar geruchtmakende discussies gevoerd. Die over de vertaling van de godsnaam in de Nieuwe Bijbelvertaling leverde de grootste ophef op. Dit jaar zal de knoop over de vertaling van de vier Hebreeuwse letters waar het om gaat, worden doorgehakt. Een ander debat laaide op naar aanleiding van uitspraken van Abram de Swaan. Zijn uitlatingen kwamen niet uit de lucht vallen, maar blijkbaar worden ze urgenter. De Swaan stelt voor het Engels te ontengelsen en in het hele ‘transnationale’ Europa taalacademies op te zetten waar tolken en vertalers moeten worden opgeleid om de nieuwe voertaal Engels te leren. Dit om economische redenen, om concurrentievervalsing op allerlei gebied te voorkomen en ook omwille van de verspreiding van de Nederlandse cultuur. De Swaan erkent enerzijds het belang van het Nederlands en geeft daarmee te kennen een groot besef van het belang en het effect van vertaling bezitten. Maar zijn voorstel om een eigen, niet door Angelsaksische of Amerikaanse cultuur gevoed gebruik van het Engels te stimuleren, is ook te begrijpen als een pleidooi tegen vertaling.
Curieus was een kleine dwaling van de Westdeutsche Allgemeine Zeitung. Op 20 november 1999 trapte deze in een oplage van 500.000 exemplaren verspreide krant in de val van Paul Claes: hij publiceerde in het tijdschrift Schreibheft ‘De Bloomiade’ (vertaling door Mariene Müller-Haas), achttien sonnetten waarin de Ulysses van James Joyce geparafraseerd wordt en die zogenaamd aangetroffen werden in de eerste editie van de Franse vertaling van Ulysses. Het dagblad bracht deze vertaling als sensationele ontdekking.
De belangwekkendste uitspraken kwamen wat mij betreft uit de mond van Gerard Koolschijn (in NRC Handelsblad van 16 april 1999). Hij afficheerde zich daar als vertaler die vaker op de schaats of op de fiets te vinden is dan achter zijn bureau, en hij had het over ‘vertaalgruwelen’. Hij somde ze op en verklaarde ze: 1) uitleggen, 2) opkloppen, 3) kamergeleerden taal, 4) vlotheid. Koolschijn ‘raasde’ volgens interviewster Marjoleine de Vos daarna ‘nog even door’; ondermeer de vertaler Nijhoff moest eraan geloven. ‘Er wordt vaak zo vreemd vertaald omdat men denkt “het is oud”. Maar het is niet oud, het is juist jong. Die mensen [uit de klassieke oudheid, tn] hadden nog geen rijen boeken achter zich staan, ze hadden überhaupt geen boeken. Bij hen is er nog een prachtig evenwicht tussen het leven en wat erover gezegd wordt. Het is kaal, er worden geen duizend woorden gebruikt voor één belevenis. Het is kernachtig. Het is precies waar het om gaat.’ Het waren uitspraken naar aanleiding van de publicatie van Eén familie, acht tragedies. Aischylos, Sofokles, Euripides. (Athenaeum-Polak & Van Gennep). Met die publicatie ‒ net als met de publicatie van het verzameld werk van Zbigniew Herbert in de vertaling van Gerard Rasch (Bezige Bij) ‒ werd een belangrijk effect van vertalingen bereikt: het introduceren van anderstalige literatuur op een manier die nieuw, bijzonder en prikkelend is. (tn)