Abstract: Over Paul Claes’ vertaling van Rimbauds prozagedichten Illuminations, en met name over de geheel nieuwe interpretaties van alle aspecten ervan die Claes in zijn toelichtingen geeft, die berusten op zeer zorgvuldig lezen en met behulp van alle mogelijke kennis interpreteren.
In 1998 bracht Paul Claes met Gedichten zijn vertaling van de belangrijkste ‘vroege verzen’ (1869-1871) en ‘laatste verzen’ (1872) van Arthur Rimbaud, uitsluitend gebonden verzen. Een jaar later publiceerde hij een vertaling van Illuminations, de verzameling prozagedichten waarvan hij aanneemt dat die grotendeels na Une saison en enfer (1873) geschreven is. Een geheel nieuwe versie van zijn in 1995 verschenen Een seizoen in de hel, met sterk uitgebreide commentaar, zal anno 2000 verschijnen.1 Het gaat steeds om tweetalige edities, wat op zijn minst illustratief mag heten voor de verhouding tussen origineel en vertaling zoals Paul Claes die voor de teksten van Rimbaud in het algemeen en voor Illuminations in het bijzonder ziet2: ‘Deze prozagedichten zijn zo complex dat zelfs de nauwkeurigste vertaling alleen maar een idee kan geven van hun veelzinnigheid en muzikaliteit. Het commentaar, waarin ik uitvoerig inga op betekenis- en klankeffecten, is dan ook een noodzakelijke aanvulling op mijn versie.’
Illuminations verscheen in ons taalgebied reeds eerder in een vertaling van Hans van Pinxteren, bij dezelfde uitgever (1986). Hoewel hij de weergave van zijn voorganger zeer respectabel acht, ontwikkelde Paul Claes in de loop der tijd een grondiger en coherenter visie op betekenis en stijl van de prozagedichten, die een vastere basis bood bij het vertalen. Ook kon hij intussen over betere tekstedities beschikken. Vanuit het besef dat het om een van de raadselachtigste werken uit de westerse literatuur gaat en trouw aan zijn vroegere werkwijze, besloot hij bovendien elk gedicht van aantekeningen te voorzien. Met honderd bladzijden peri tekst voor de vijftig bladzijden Franse tekst/vijftig bladzijden Nederlandse tekst geeft Paul Claes ‒ op zijn vertrouwde beknopte en heldere manier ‒ de lezer alle troeven in handen om even diep als hij in de teksten door te dringen en zich zo een beeld te vormen van de criteria die bij het vertalen in acht werden genomen. Opzienbarend is dat Paul Claes met inzichten voor de dag komt waarvan geen Rimbaldiaan of literatuurwetenschapper ooit had durven dromen; anderzijds kan het natuurlijk geen toeval heten dat net een vertaler in het onderzoek betreffende de betekenis van de tekst zo’n fundamentele vooruitgang boekt: hij is immers degene die geen woord ongelezen, geen betekenis onverklaard kan laten. En wat Illuminations betreft was nog heel wat ongelezen en onverklaard gebleven.
Aangezien het om een Engels woord gaat (voor ‘gekleurde platen’) blijft de titel onvertaald. Paul Claes peilt het woord historisch, in het Engels en het Frans, en toetst de aldus verzamelde betekenissen aan de manier waarop Verlaine en ‒ indirect ‒ Rimbaud het gebruikten. Hij komt tot de slotsom dat het de dubbele betekenis van ‘afbeeldingen’ en ‘verbeeldingen’ heeft en in beide gevallen een nieuwe poëtica inluidt ‒ de dichter laat de trouwe imitatie van de werkelijkheid achter zich.
Wat de ‒ problematische ‒ juiste volgorde van de teksten betreft komt Paul Claes tot de vaststelling dat de traditionele rangschikking niet zo willekeurig is als soms gedacht wordt en dat uit het manuscript al deels blijkt welke volgorde Rimbaud zijn teksten gaf. Maar belangrijker is dat hij als eerste wijst op de ‘concatenatie’, de aaneenschakeling van de teksten door herhaling van woorden en motieven, die beslissend is geweest voor de plaats van heel wat gedichten3. Zo blijken, bijvoorbeeld, de drie delen van ‘Veillées’ verbonden door het lichtmotief (éclairé ‒ éclairage ‒ lampe) of blijken in ‘Mystique’ dezelfde woorden voor te komen (émeraude ‒ pré ‒ bruit ‒ bande ‒ mer ‒ nuit ‒ en face) als in het meteen daaraan voorafgaande ‘Veillées’. Gelukkig is de vertaler niet zo rechtzinnig dat hij het door hem als eerste onderscheiden verschijnsel van de woordherhaling ook tot elke prijs zou willen handhaven in zijn vertaling: hoe zelden het ook gebeurt, waar zoiets de getrouwheid aan de betekenis of de natuurlijkheid van de formulering in het gedrang zou brengen, aarzelt hij niet de letterlijke woordherhaling op te geven, naar een synoniem te grijpen en het verschijnsel aldus over te laten gaan in een motiefherhaling. Het vormelement moet, als dat werkelijk niet anders kan, wijken voor het inhoudelijke of de betekenis.
Samen met de trouwe imitatie van de werkelijkheid liet Rimbaud de oude poëtische vormen achter zich om over te gaan tot het schrijven van prozagedichten. Paul Claes plaatst het genre, binnen de literatuurgeschiedenis én binnen het oeuvre van de dichter. Vervolgens toont hij aan hoe Rimbaud vier tekstsoorten ‒ uiterlijke en innerlijke beschrijvingen, verhalende en retorische teksten ‒ op subversieve en vervreemdende manier behandelt. Ook gaat hij over tot een haarfijne stilistische analyse. Het werk blijkt het best bij de sublieme kunst onder te brengen, die staat voor overdaad, afwisseling en alomvattendheid. Stilistische kenmerken in die zin worden op zeven niveaus vastgesteld: op grafisch, fonisch, lexicaal, syntactisch, semantisch, referentieel en pragmatisch of communicatief niveau. De meeste van die kenmerken zijn netjes op de zeven niveaus terug te vinden in de vertaling ‒ hetzij omdat de virtuoze vertaler en dichter die Paul Claes is, ze moeiteloos evenaart of compenseert, hetzij omdat ze taalkundig noch historisch-cultureel taalgebonden zijn: geraffineerde klankcombinaties, alliteraties, rijm en binnenrijm; het gebruik van leenwoorden, eigennamen, neologismen, dialectwoorden; als tekstkenmerk onderscheiden korte of lange zinnen, pregnante zinnen, nominale zinnen, onregelmatige zinnen; het frequente gebruik van veralgemenende woorden, hyperbolen, metaforen; vervreemdende, irrationele beelden, aanwijsbaar in een aantal sleutelwoorden; sterk subjectiverende formuleringen zoals de eerste persoon, uitingen van emotionele betrokkenheid zoals uitroepen, wisselingen van register, van gezichtspunt, gedachtesprongen... Soms echter blijken stijlelementen te zeer taalgebonden zodat de vertaler afziet van een weerspiegeling ervan, om de betekenis van de tekst niet in het gedrang te brengen of het Nederlands idioom niet te zeer te forceren: zo wordt de alexandrijn aan het slot van zeven gedichten niet systematisch gereproduceerd, wordt de angliciserende spelling van sommige Franse woorden niet nagebootst in de Nederlandse woorden, verdwijnen neologismen of dialectwoorden als zodanig als er geen passend equivalent te vinden is... Het genot ervan wordt de lezer echter geenszins ontzegd: in de commentaar krijgt elke tekst, naast een intra- en intertekstuele typering en een referentiële en thematische analyse, een stilistische doorlichting.
Om tot een volledige en coherente interpretatie van de teksten te kunnen komen ‒ iets waar geen biografische, literair-historische, allegorische, thematische, structurele of poststructurele leeswijze tot nog toe in geslaagd is ‒ stelt Paul Claes een geheel nieuwe leesmethode voor, die een algemene interpretatie van de gedichten en een bijzondere verklaring van elk detail eruit beoogt. Daarbij is historisch lezen op alle niveaus absoluut vereist: teksten moeten binnen hun tijdskader en de literaire traditie geplaatst worden. Ook mag geen intra- of intertekstueel verband aan de aandacht ontsnappen. Verder gaat Paul Claes ervan uit dat Rimbaud als hermetisch symbolist zijn boodschap versluierde en dat er dus een sleutel tot de teksten bestaat. Het gaat in de eerste plaats om een formele sleutel, namelijk een retorische codering, die bestaat in taaltransformaties, retorische figuren en tropen (perifrase, metafoor, metonymie, synecdoche, antifrase,...), die de boodschap raadselachtig moeten maken. Zo komt de lezer erachter dat ‘akkoorden in mineur’ wellicht ‘kleinere bruggen’ betekent (‘De Bruggen’), dat een ‘monument van bijgeloof’ voor ‘kerk’ staat (Stad’), ‘het geschapen licht’ voor ‘kunstlicht’ (‘Steden I’), ‘de wijn van de holen’ voor ‘water’ (‘Zwervers’), ‘de schimmen van de komende nachtelijke weelde’ voor ‘de eerste sterren’ (‘Zwervers’), ‘de vochtige weg’ voor ‘waterweg’ (‘Wagensporen’),... Zoals elke negentiende-eeuwse student was Rimbaud behoorlijk vertrouwd met de klassieke cultuur en retorica, een vertrouwdheid die de huidige lezer doorgaans ontbeert, zodat die de teksten als duister of zelfs onleesbaar ervaart. Het mag enigszins paradoxaal lijken dat Rimbaud, bij het concretiseren van zijn baanbrekende visie op de poëtica, zo intensief gebruik maakte van dat eeuwenoude klassieke materiaal.
Het zal eenieder inmiddels wel duidelijk zijn dat een vertaler als Paul Claes elke impressionistische manier van werken schuwt en niets aan het toeval overlaat. In de loop van een traag en intensief- zo nodig jarenlang ‒ leesproces ontwikkelt hij een leesmethode die hem in staat stelt de teksten zo goed mogelijk inhoudelijk en stilistisch door te lichten. Daarbij is een grote zelfkritiek geboden: blijven elementen onverklaarbaar, dan dient de methode bijgesteld of zelfs helemaal herdacht te worden. Alleen op die manier kan een volledige en coherente visie ontstaan op een van de meest raadselachtige teksten uit de wereldliteratuur. Alleen een dergelijke wetenschappelijke visie vormt een basis voor de vertaling van een tekst met de hermetische dichtheid van Illuminations, althans als we willen begrijpen hoe de negentiende-eeuwse schrijver het werk heeft geconcipieerd.
Het is nodig dat klassieke werken herhaaldelijk vertaald worden. De veroudering waartoe elke vertaling gedoemd is, is misschien de factor die die behoefte het vaakst of het snelst doet voelen: een uitgever wil een nieuwe vertaling als hij vreest dat het publiek zich niet meer herkent in het idioom dat in de tekst gehanteerd wordt. Vanuit een bepaald oogpunt echter gaat het om een oppervlakkige en een secundaire factor. Dat komt duidelijk tot uiting wanneer het publiek (of een deel ervan) oudere vertalingen van bepaalde teksten blijft prefereren boven de latere, de modernere. Denken we bij voorbeeld aan de negentiende-eeuwse Uilenspiegel van Delbecq & De Clercq of aan de Gargantua en Pantagruel van Sandfort. Wanneer zulke oudere vertalingen standhouden, is dat altijd omdat achter de vertaling een sterke, coherente visie schuilgaat. Men zou dus kunnen stellen dat het pas zinvol is een nieuwe vertaling te maken als de vertaler een fundamenteel nieuwe of verbeterde of coherentere kijk op het werk heeft ontwikkeld (dat hij dan meteen van de gelegenheid gebruik kan maken om, zo de tekst zich daartoe leent, de taal te actualiseren, is aardig meegenomen). Vandaar dat het, aan het eind van de twintigste eeuw, onontbeerlijk is zich als vertaler zoveel mogelijk bij te laten staan door de literatuur- en de vertaalwetenschapper, alvorens over te gaan tot produceren ‒ of, zoals Paul Claes dat doet, die verschillende persoonlijkheden sierlijk in zich te verenigen.
Noten
1 Gedichten, Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1998. Illuminations, Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1999. Een seizoen in de hel zal in 2000 bij dezelfde uitgever verschijnen.
2 Voor zijn vertaling van klassieke teksten zoals die van Catullus en Sappho of van de Griekse epigrammen ziet Paul Claes af van tweetalige edities. Zijn andere aanpak bij het vertalen van klassieke teksten, door Christine D’haen nauwkeurig beschreven in De zoon van de zon (Leiden: Dimensie, 1997, p.18-19), brengt een grotere onafhankelijkheid van de vertaling ten opzichte van het origineel met zich mee.
3 Ook in het werk van Catullus (Verzen, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1995, p. 18) onderscheidde Paul Claes concatenatie als ordeningsprincipe.