Over Translating as a purposeful activity; Functionalist approaches explained van Christiane Nord    52-54

Jacqueline Hulst

Christiane Nord, Translating as a Purposeful Activity; Functionalist Approaches Explained. Manchester: St. Jerome, 1998, 154 p, ISBN 1 900650 02 9

Translating as a Purposeful Activity van Christiane Nord maakt, net als het in een eerder nummer van Filter besproken boek van Luisa von Flotow, deel uit van de serie vertaalwetenschappelijke studies voor een breed publiek die uitgever St Jerome op de markt brengt onder de noemer Translation Theories Explained. Een prima initiatief, deze reeks, vooral omdat het toegankelijke karakter ervan niet ten koste lijkt te gaan van de inhoudelijke relevantie. Hierdoor zijn de verschenen titels niet alleen interessant als eerste kennismaking met het inmiddels toch zeer brede vakgebied, maar ook voor lezers die al redelijk in de materie zijn ingevoerd.

Een van de belangrijkste factoren van deze succesvolle formule is natuurlijk de selectie van de auteurs: per onderwerp wordt gezocht naar een expert op het specifieke deelgebied die niet alleen in staat is om de stof op heldere wijze te presenteren, maar ook bereid moet zijn deze genuanceerd en met aandacht voor bestaande kritiek voor het voetlicht te brengen. Christiane Nord is in verschillende opzichten een uitstekende keuze: als didactica in hart en nieren is de formule van deze reeks haar op het lijf geschreven en bovendien is ze een internationaal bekende vertegenwoordigster van de functionalistische benadering die in dit boek centraal staat.

Het uitgangspunt waaraan de titel refereert, namelijk dat vertalen een doelgerichte activiteit is, is op zich natuurlijk niet voorbehouden aan één bepaalde theoretische stroming. Het achterliggende idee ‒ namelijk dat vertalingen als zelfstandige teksten beschouwd dienen te worden die functioneren in de doelcultuur ‒ is gebaseerd op de praktijk en kwam in de loop van de jaren zeventig sterk in de belangstelling bij twee onderling zeer verschillende vertaalwetenschappelijke stromingen. Ten eerste de descriptieve benadering, zoals belichaamd door onder anderen Gideon Toury en ten tweede de didactisch georiënteerde groep (voornamelijk) Duitse vertaalwetenschappers die bekend staat onder de naam ‘Skopos-groep’ (skopos = Gr. ‘doel’). Uitgaande van wat zij beschouwen als de ‘gangbare vertaalpraktijk’, wil deze tweede stroming regels en richtlijnen geven voor de vertaalpraktijk en is dus sterk normatief ingesteld ‒ dit in tegenstelling tot de eerste, beschrijvende, benadering. Christiane Nord wordt doorgaans beschouwd als een vertegenwoordiger van de tweede generatie van deze normatieve stroming en zij presenteert zichzelf expliciet als zodanig in deze bundel.

Deze achtergrondinformatie is van belang omdat ze ons helpt de inhoudelijke keuzes die de auteur gemaakt heeft bij het schrijven van het boek beter te begrijpen. Het hoofddoel, dat wordt verwoord in de ondertitel: ‘Functionalist Approaches Explained’, is het vertrouwd maken van het niet-duitstalige publiek met het gedachtegoed van de ‘Skopos-groep’. De eerste drie hoofdstukken van het boek worden besteed aan de introductie van de voornaamste vertegenwoordigers en de belangrijkste inzichten en concepten. Hiermee bewijst Nord overigens ook lezers die het Duits wel machtig zijn een dienst, want in de oorspronkelijk veelal duitstalige publicaties wordt vaak onnodig ingewikkelde en vergezochte terminologie gebezigd, die niet bevorderlijk is voor de verbreiding van het daarin gepresenteerde ideeëngoed ‒ zoals Nord zelf ook toegeeft (p. 115). De ontsluiting van een hele reeks op elkaar voortbordurende studies is een goede zaak, zeker als bepaalde discrepanties aan het licht worden gebracht. Op sommige plaatsen wordt echter zo gedetailleerd op bepaalde begripskwesties ingegaan (zoals op het centrale begrip ‘skopos’ en de verwante begrippen ‘aim’, ‘intention’, ‘purpose’ en ‘function’ (hfdst. 3)) dat de vraag rijst voor hoeveel lezers een dergelijke uitdieping nog interessant is. Diezelfde vraag naar het beoogde lezerspubliek geldt in nog sterkere mate voor hoofdstuk 7, waarin Christiane Nord de tien meest genoemde kritiekpunten op de ‘Skopos-theorie’ tracht te weerleggen. Interessante lectuur voor goed ingevoerde vertaalwetenschappers die op de hoogte zijn van de discussies waaraan deze punten ontleend zijn, maar minder relevant voor lezers die zojuist pas kennis genomen hebben van de concepten en uitgangspunten van deze stroming.

Interessanter voor een breder publiek zijn de hoofdstukken 4, 5 en 6, waarin de toepassing van de functionalistische benadering wordt gepresenteerd voor respectievelijk de vertaaldidactiek (hfdst. 4), het literair vertalen (hfdst. 5) en het tolken (hfdst. 6) Duidelijk merkbaar zijn de expertise en het enthousiasme van de auteur voor de praktijk van het vertaalonderwijs, die resulteren in een zeer leesbaar verhaal, dat bovendien de relevantie van de geschetste ideeën veel overtuigender aantoont dan de uitgebreide weergave van de bij vlagen tamelijk ondoorzichtige en abstracte ‘theorieën’ van Vermeer, die als grondlegger van de ‘Skopos-theorie’ wordt beschouwd. Hoe bescheiden Nord zich ook opstelt als ‘navolgster van...’, haar eigen bijdrage aan de ontwikkeling en verbreiding van het Duits-functionalistische gedachtegoed moet zeker niet worden onderschat ‒ juist door haar helderheid en de door haar gekozen praktische-didactische invalshoek.

Ofschoon met evenveel betrokkenheid geschreven, is het hoofdstuk over literair vertalen aanzienlijk minder overtuigend. Dit is mijns inziens vooral te wijten aan het programmatische karakter ervan: het is geschreven vanuit de behoefte de bewering te weerleggen dat de ‘Skopos-theorie’ niet bruikbaar is voor het vertalen van literaire teksten. Bovendien komt hier weer duidelijk de vermenging van een beschrijvende en een prescriptieve aanpak naar voren, die alom als grootste zwakheid van deze functionalistische benadering wordt gezien. Er wordt gesteld hoe er vertaald ‘dient te worden’, op basis van onvoldoende onderbouwde argumenten. Het ontbreken van een empirische basis is een van de belangrijkste redenen waarom vaak de vraag gesteld wordt in hoeverre hier eigenlijk sprake is van een ‘theorie’. Nord gaat dit kritiekpunt niet uit de weg ‒ ze behandelt het als één van de punten in hoofdstuk 7- maar het lukt haar niet geheel om de valkuil zelf te vermijden.

Al met al is dit boek een goede weergave van de uitgangspunten van de Skopos-groep, met alle positieve èn negatieve aspecten die aan de stroming zelf ook kleven. Eén opmerking wil ik nog plaatsen, waarbij ik wil terugkomen op de reikwijdte van de term ‘functionalisme’. Hoewel Nord deze term claimt voor één specifieke benadering, namelijk die van de door haar besproken groep overwegend Duitse vertaalwetenschappers, lijkt dat me een te beperkte opvatting. Tenzij de term wordt gedefinieerd als: ‘doeltekst- & doelgroepgericht, normatief, met een sterk didactische inslag’. Want dat is de gemene deler die aan dit overzichtswerk ten grondslag ligt. Vanuit een bredere visie op ‘vertalen als doelgerichte activiteit’ zouden veel meer auteurs voor bespreking in aanmerking komen. Nu behandelt Nord in het laatste hoofdstuk ‘future perspectives’ kort een reeks veelal jonge vertaalwetenschappers, maar zegt daar (enigszins verwijtend?) bij dat een aantal van hen zich niet als ‘functionalisten’ (om die lelijke term maar eens te gebruiken) afficheert. Inderdaad, net zoals Cicero en Nida ‒ in het eerste hoofdstuk genoemd als vroege voorbeelden ‒ geen ‘functionalisten’ zijn. Hier wreekt zich mijns inziens de wens van Christiane Nord om de ideeën en inzichten van één bepaalde groep zodanig op te rekken dat vrijwel iedereen eronder valt. Het was wellicht duidelijker geweest als de ondertitel was uitgebreid met de toevoeging ‘German’.